ECLI:NL:RBZWB:2025:5077 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 1 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10063
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: mr. L.M. Bisschof),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Veere, de heffingsambtenaar,
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 15 september 2023.
1.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [nummer 1] opgelegd.
1.2. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens belanghebbende deelgenomen: belanghebbende, de zus van belanghebbende [persoon 1] , gemachtigde mr. L.M. Bisschop, kantoorgenoot mr. [persoon 2] en een tolk Frans mevrouw [persoon 3] (tolknummer: [nummer 2] ). Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [persoon 4] en [persoon 5] .
1.5. Aan het slot van de zitting heeft de rechtbank een schriftelijke uitspraak aangekondigd met een termijn van zes weken, welke eindigde op 31 juli 2025. De rechtbank heeft die termijn niet gehaald. Om proceseconomische redenen heeft de rechtbank geen brieven verzonden over de verlenging van de uitspraaktermijn, maar heeft zij deze uitspraak zo spoedig mogelijk na het einde van de termijn gedaan.
Feiten
- De auto met kenteken [kenteken] stond op 24 mei 2023 omstreeks 11:02 uur stil aan De vier hoogten te Veere.
2.1. Aan belanghebbende is op 10 juli 2023 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 75,30 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,40 en € 72,90 aan kosten van de naheffingsaanslag.
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende en is de naheffingsaanslag parkeerbelasting onterecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
- Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening Parkeerbelastingen Gemeente Veere 2023 (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
4.1. Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op 24 mei 2023 omstreeks 11:02 uur stond geparkeerd aan De vier hoogten te Veere en dat deze locatie door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
4.2. Naheffing is alleen mogelijk indien de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan, geheel of gedeeltelijk niet is betaald, waardoor te weinig belasting is geheven.
Toepassing van het toetsingskader op de feiten
4.3. Belanghebbende stelt dat hij de verschuldigde parkeerbelasting wel degelijk heeft voldaan en heeft daarbij een parkeerkaartje overgelegd waarbij de datum, de parkeertijd en de locatie op de parkeerkaart overeenkomen met de datum, het tijdstip en de locatie waarop de naheffingsaanslag is opgelegd. Verder stelt belanghebbende dat hij zeer gestructureerd is, altijd parkeerbelasting betaalt en zijn parkeerkaartjes bewaart. Ter onderbouwing hiervan heeft belanghebbende een parkeerkaart van 23 mei 2023 en een bankafschrift van 25 mei 2023 overgelegd. Ook heeft de zus van belanghebbende ter zitting verklaard dat zij op 24 mei 2023 samen op pad waren en dat zij samen de parkeerbelasting, contant, hebben voldaan.
4.4. De rechtbank overweegt dat het achteraf overleggen van een parkeerkaartje in beginsel onvoldoende is om aannemelijk te maken dat de verschuldigde parkeerbelasting daadwerkelijk op het moment van parkeren is voldaan. Immers, niet valt uit te sluiten dat het parkeerkaartje naderhand op andere wijze, al dan niet van derden, is verkregen. Dit betekent dat méér nodig is dan een achteraf overgelegd parkeerkaartje.
4.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met al hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt dat hij de verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan. De rechtbank komt tot die beslissing omdat aan de uitgebreide, gedetailleerde en gemotiveerde verklaring van belanghebbende in samenhang met enerzijds de verklaring van de zus ter zitting en anderzijds het overgelegde parkeerkaartje van zowel de dag ervoor als van de dag zelf meer gewicht toekomt dan de stelling van de heffingsambtenaar dat de parkeercontroleur desgevraagd heeft verklaard dat hij geen parkeerkaart heeft gezien.
De slotsom
4.6. Het voorgaande betekent dat in deze zaak het gelijk aan de zijde van belanghebbende is.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag parkeerbelasting zullen worden vernietigd.
5.1. Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.
5.2. Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. Belanghebbende heeft recht op 1 punt voor het bezwaarschrift met een waarde van € 647,-, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 907,-.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een lichte zaak en kent daarom een wegingsfactor 0,5 toe.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. J.T. Jonker, griffier, op 1 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.
Artikel 20, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Hoge Raad 11 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1593.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315.