Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:4992 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 31 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:499231 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 24/8645 PARKBL

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Sluis, de heffingsambtenaar.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 24 december 2024.

1.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting gedateerd 6 september 2024 met aanslagnummer [nummer] opgelegd.

1.2. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.3. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek op 29 juli 2025 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.[1]

Feiten

  1. De auto met kenteken [kenteken] stond op 28 augustus 2024 omstreeks 15:13 uur geparkeerd aan de [adres] . Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door een parkeercontroleur geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.

2.1. Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 78,40 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,00 en € 76,40 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

Toetsingskader van de rechtbank

  1. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening parkeerbelastingen 2024 (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.

Gronden belanghebbende

  1. Belanghebbende voert aan dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat onvoldoende duidelijk was dat ter plaatse voor het parkeren parkeerbelasting verschuldigd was. Een van de parkeerborden was overwoekerd, aldus belanghebbende. Daarnaast stond de betaalautomaat op een parkeerterrein naast het parkeerterrein waar belanghebbende de auto had geparkeerd. De parkeerterreinen waren afzonderlijk van elkaar en hadden hun eigen ingang, aldus belanghebbende.

Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?

  1. Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op 28 augustus 2024 geparkeerd stond aan de [adres] . Deze locatie is aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.[2] Evenmin in geschil is dat belanghebbende geen parkeerbelasting heeft voldaan.

6.1. Volgens vaste rechtspraak kan het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting te voldoen blijken uit de aanwezigheid van parkeerapparatuur bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats, of uit borden of andere aanwijzingen bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats, op een zodanige wijze dat er redelijkerwijs geen misverstand over kan bestaan dat parkeerbelasting verschuldigd is voor de parkeerplaats (de kenbaarheid). Verder blijkt uit de rechtspraak dat van een weggebruiker mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van het al dan niet verschuldigd zijn van parkeerbelasting in het gebied waar hij wenst te parkeren. Op de parkeerder rust dan ook een onderzoeksplicht.[3]

6.2. Uit de foto’s die door de heffingsambtenaar zijn overgelegd volgt dat tussen de twee parkeerterreinen een parkeerautomaat staat waar parkeerbelasting voldaan kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met deze foto’s aannemelijk gemaakt dat aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan. De rechtbank begrijpt dat het parkeerbord waar belanghebbende naar verwijst minder goed zichtbaar is maar belanghebbende had de parkeerautomaat wel kunnen zien.

6.3. Belanghebbende heeft geen parkeerbelasting voldaan terwijl de auto geparkeerd stond op een plek waar wel parkeerbelasting verschuldigd was en waar voldoende kenbaar was dat parkeerbelasting verschuldigd is. De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd.

Conclusie

  1. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Belanghebbende krijgt ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. de Vos, griffier, op 31 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Artikel 8 van de Verordening en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit betaald Parkeren en Vergunningparkeren Gemeente Sluis 2024.

Zie bijvoorbeeld Gerechtshof ’s-Gravenhage, 8 september 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BN7139 en Gerechtshof Amsterdam, 28 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:669.


Voetnoten

Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Artikel 8 van de Verordening en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit betaald Parkeren en Vergunningparkeren Gemeente Sluis 2024.

Zie bijvoorbeeld Gerechtshof ’s-Gravenhage, 8 september 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BN7139 en Gerechtshof Amsterdam, 28 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:669.