ECLI:NL:RBZWB:2025:4981 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 9 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 11478403 \ CV EXPL 25-105
Vonnis van 9 juli 2025
in de zaak van
[eiser], te [plaats 1] , eisende partij, hierna te noemen: [eiser] , procederend in persoon,
tegen
[gedaagde], te [plaats 2] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] , gemachtigde: [gerechtsdeurwaarder].
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding 24 december 2024 met producties 1 tot en met 16,- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 17,- de conclusie van repliek met producties 1 tot en met 7,- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1. [gedaagde] is in dienst bij [gerechtsdeurwaarder] (hierna: [gerechtsdeurwaarder]).
2.2. Op 22 mei 2024 is [eiser] , samen met drie anderen, bij vonnis van de rechtbank Den Haag, team Handel, hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 2.094,00 aan proceskosten.
2.3. Op 3 juni 2024 heeft [gerechtsdeurwaarder] [eiser] per e-mail verzocht een bedrag van € 2.094,00 te voldoen, bestaande uit proceskosten en nakosten. In het bericht blijkt dat het dossier wordt behandeld door [gedaagde] . [eiser] reageerde dezelfde dag en gaf aan dat het om een vergissing moet gaan. Hij schrijft verder, voor zover van belang:
“Ik wens door u verder niet lastig gevallen te worden. Doet u dat onverhoopt toch, dan zal ik daar de volgende kosten voor berekenen gerekend per keer;
Aanloopkosten € 375,- Administratie kosten € 50,- Kosten per uur op naberekening € 375,-
De kosten zullen op uw persoon verhaald worden. U weet het nu op voorhand en een gewaarschuwd mens telt voor 2.”
2.4. Op 4 juni 2024 heeft [gerechtsdeurwaarder] per e-mailbericht aan [eiser] uitgelegd dat de vordering € 2.094,00 bedraagt, daarbij verwijzend naar de eerdere procedure en de bijbehorende proceskostenveroordeling. [gerechtsdeurwaarder] heeft [eiser] gevraagd het bedrag uiterlijk 10 juni 2024 te betalen.
2.5. [eiser] heeft op 4 en 11 juni 2024 per e-mail facturen aan [gedaagde] gestuurd, ten bedrage van respectievelijk € 627,69 en € 1.421,75.
2.6. [gerechtsdeurwaarder] heeft op 11 juni 2024 gereageerd, waarbij werd aangegeven dat [eiser] de kosten niet op [gedaagde] kan verhalen. Tevens is [eiser] opnieuw gewezen op het eerder uitgesproken vonnis en de daaruit voortvloeiende proceskostenveroordeling.
2.7. [gerechtsdeurwaarder] heeft op 3 juli 2024 per e-mailbericht aan [eiser] laten weten dat de proceskosten zijn voldaan en het dossier wordt gesloten. Daarnaast heeft [gerechtsdeurwaarder] aangegeven dat zij geen bedrag aan [eiser] verschuldigd is.
2.8. Bij e-mailbericht van 5 juli 2024 heeft [eiser] aan [gerechtsdeurwaarder] meegedeeld dat het bezwaar in behandeling zou worden genomen; op 31 juli 2024 is vervolgens bericht dat het bezwaar wordt afgewezen.
3 Het geschil
3.1. [eiser] vordert - samengevat - uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen:
3.2. [eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Nadat [gedaagde] contact opnam met [eiser] heeft hij zijn voorwaarden bekend gemaakt. Volgens [eiser] is [gedaagde] hiermee akkoord gegaan en heeft zij vervolgens weer contact met hem gezocht.
3.3. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Volgens [gedaagde] is [eiser] uitgegaan van een onjuiste procespartij, aangezien zij in dienst is bij [gerechtsdeurwaarder] en daarom niet zonder meer in rechte kan worden betrokken. Los daarvan zijn de gevorderde bedragen volgens [gedaagde] ten onrechte in rekening gebracht. [eiser] kan immers niet eenzijdig voorwaarden stellen, temeer nu juist hij degene is die is gesommeerd tot betaling van de proceskosten.
3.4. Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1. [gedaagde] is op grond van een arbeidsovereenkomst in dienst bij [gerechtsdeurwaarder]. Voor zover [eiser] stelt dat [gedaagde] persoonlijk aansprakelijk is, miskent hij dat zij binnen de kaders van haar functie heeft gehandeld en dus niet persoonlijk kan worden aangesproken voor de gevolgen van rechtmatig uitgevoerde werkzaamheden. Op grond van artikel 7:661 BW is [gedaagde] bovendien slechts aansprakelijk bij opzet of bewuste roekeloosheid. Daarvan is geen sprake.
4.2. Los van het voorgaande overweegt de kantonrechter, ten overvloede, het volgende. Tussen [eiser] enerzijds en [gedaagde] dan wel [gerechtsdeurwaarder] anderzijds bestaat geen rechtsverhouding die de gestelde kosten kan dragen. De enkele mededeling dat verdere communicatie kosten met zich zou brengen, schept geen rechtsgrond om deze daadwerkelijk in rekening te brengen. [eiser] kan bovendien geen eenzijdige voorwaarden stellen aan de uitvoering van een wettelijke taak door een gerechtsdeurwaarder die handelt op grond van een executoriale titel. De sommatie aan [eiser] vloeide voort uit een rechterlijke proceskostenveroordeling. Dat hij zich daartegen verzette of meende dat verdere communicatie kosten rechtvaardigde, doet daar niet aan af. Van enige grondslag voor de gevorderde vergoeding is geen sprake.
4.3. [eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
5 De beslissing
De kantonrechter
5.1. wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 595,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Swaanen en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.