Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:4903 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 28 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:490328 juli 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 24/3532

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),

en

Dienst Toeslagen, verweerder.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres van 16 april 2024 tegen de afwijzing van 16 november 2022 om haar op grond van de lichte toets een bedrag van € 30.000 te betalen.[1]

1.1. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 16 november 2022. Met het besluit van 6 maart 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen procesbelang heeft bij haar bezwaar aangezien de situatie van eiseres in een beschikking van 5 juli 2023 integraal is beoordeeld.

1.2. Verweerder heeft met het besluit van 22 augustus 2024 het eerdere besluit van 6 maart 2024 ingetrokken en vervangen. Het bezwaar van eiseres tegen de beoordeling van de lichte toets is met het nieuwe besluit kennelijk ongegrond verklaard. Het beroep ziet van rechtswege op deze beslissing op bezwaar.[2]

1.3. Verweerder heeft op 9 september 2024 een verweerschrift ingediend.

1.4. Eiseres heeft op 2 oktober 2024 een aanvullend beroepschrift ingediend naar aanleiding van het besluit op het bezwaar van 22 augustus 2024.

1.5. De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, deelgenomen en namens verweerder hebben [naam 1] en [naam 2] deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank dient, voordat tot een inhoudelijke beoordeling kan worden gekomen, ambtshalve te beoordelen of eiseres procesbelang bij deze procedure heeft. Procesbelang is het belang dat eiseres heeft bij de uitkomst van de procedure. Het moet gaan om een reëel en actueel belang.[3]

  2. De rechtbank stelt vast dat eiseres wil bereiken dat aan haar op basis van de lichte toets een bedrag van € 30.000 wordt toegekend. Op 5 juli 2023 heeft verweerder echter ook al een besluit afgegeven op basis van de integrale beoordeling. Ook bij deze toets heeft verweerder geen reden gezien om eiseres als gedupeerde aan te merken en € 30.000 te betalen. Op 14 augustus 2023 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen deze integrale beoordeling en dit bezwaar loopt nog.

  3. Op 24 februari 2025 heeft de rechtbank in een soortgelijke zaak geoordeeld dat er geen sprake is van procesbelang.[4] Daarbij is overwogen dat de integrale beoordeling een intensievere toets is dan de lichte toets, waarin de beoordeelde aspecten van de lichte toets worden meegenomen. Hierbij wordt ook gekeken of eiseres toch recht heeft op de € 30.000 uit de lichte toets. Met de integrale herbeoordeling wordt dus een volledige, grondigere herbeoordeling van het verzoek van eiseres gedaan. De uitkomst van die procedure bepaalt of eiseres uiteindelijk wel of niet als gedupeerde kan worden aangemerkt. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat eiseres met dit ingestelde beroep geen reëel en actueel belang meer heeft. De beroepsgronden die zij heeft aangevoerd tegen de uitkomst van de lichte toets, kunnen aan de orde komen in het bezwaar tegen de integrale herbeoordeling. Dat geldt met name ook voor het standpunt van eiseres dat zij recht heeft op compensatie omdat de € 30.000 aan een ex-toeslagpartner is betaald, zoals vermeld in het primaire besluit van de lichte toets. Verweerder zal in de bezwaarprocedure van de integrale beoordeling hierover duidelijkheid moeten geven.

  4. Eiseres heeft op zitting voorts aangevoerd dat zij procesbelang heeft omdat zij inmiddels al lang in onzekerheid verkeert. Indien eiseres moet wachten op de beslissing op het bezwaar over de integrale beoordeling verkeert zij nog langer in onzekerheid.

  5. De rechtbank begrijpt de wens van eiseres om zekerheid te verkrijgen. Indien en voor zover echter uit de lopende bezwaarprocedure betreffende de intensievere toetsing van de integrale beoordeling blijkt dat verweerder gehouden is tot betaling van schadevergoeding aan eiseres, dan wordt de vertraging in de betaling van de schadevergoeding gecompenseerd door vergoeding van immateriële schade en wettelijke rente. Een latere vaststelling van het zijn van gedupeerde wordt daarmee opgevangen. Hierdoor bestaat voor eiseres in deze procedure geen procesbelang.7. In de door eiseres verzochte vergoeding van gemaakte kosten in bezwaar is eveneens geen procesbelang gelegen. Het niet vergoeden van bezwaarkosten levert namelijk niet (langer) een zelfstandig procesbelang op.[5]

  6. Op grond van het voorgaande is de rechtbank niet gebleken dat er in het geval van eiseres anders geoordeeld zou moeten worden over het procesbelang dan in de uitspraak van 24 februari 2025. Het beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat eiseres bij dit ingestelde beroep geen procesbelang heeft.

Conclusie en gevolgen

  1. De rechtbank beoordeelt de zaak niet inhoudelijk, omdat het beroep niet-ontvankelijk is. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten, omdat er al geen procesbelang meer was op het moment dat eiseres het beroep instelde.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M. Choyoua, griffier, op 28 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Op grond van de Catshuisregeling, artikel 2.7, eerste lid, van de Wet hersteloperatie Toeslagen, voorheen vond deze regeling zijn grondslag in het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (ingetrokken in *Stcrt.*2023, 4299).

Dit volgt uit artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

ECLI:NL:RVS:2025:2279 overweging 4.1.

ECLI:NL:RBZWB:2025:1019.

ECLI:NL:RVS:2024:2508 overweging 8.


Voetnoten

Op grond van de Catshuisregeling, artikel 2.7, eerste lid, van de Wet hersteloperatie Toeslagen, voorheen vond deze regeling zijn grondslag in het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling (ingetrokken in *Stcrt.*2023, 4299).

Dit volgt uit artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

ECLI:NL:RVS:2025:2279 overweging 4.1.

ECLI:NL:RBZWB:2025:1019.

ECLI:NL:RVS:2024:2508 overweging 8.