ECLI:NL:RBZWB:2025:4497 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 9 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/2624
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 juli 2025 in de zaak tussen
**1. [verzoeker 1]**uit [plaats] ,
**2. [verzoeker 2]**uit [plaats] ,
tezamen: verzoekers (gemachtigde: mr. R.H.U. Keizer),
en
het dagelijks bestuur van waterschap Brabantse Delta, het dagelijks bestuur.
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekers om een veroordeling van het dagelijks bestuur in de proceskosten. Verzoekers hebben dit verzoek gedaan bij de intrekking van hun verzoek tegen het besluit van het dagelijks bestuur van 13 mei 2025. Met dat besluit heeft het dagelijks bestuur een last onder dwangsom opgelegd aan verzoekers voor het realiseren van steigers in een vaarweg in strijd met de Waterschapsverordening waterschap Brabantse Delta 2024. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
1.1. Zij hebben het verzoek ingetrokken omdat het dagelijks bestuur heeft laten weten dat de begunstigingstermijn van de opgelegde last onder dwangsom wordt verlengd tot 1 november 2025.
1.2. De voorzieningenrechter heeft het dagelijks bestuur in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het dagelijks bestuur heeft de rechtbank meegedeeld dat een proceskostenvergoeding op zijn plaats is, aangezien zij geheel tegemoet is gekomen aan het verzoek.
1.3. De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
- De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hij legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
- Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
[2]
3.1. In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt.
Is het dagelijks bestuur aan het verzoek tegemoetgekomen?
4. Het dagelijks bestuur is met het verlengen van de begunstigingstermijn aan verzoekers tegemoetgekomen. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoekers tegemoetkomt reden is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen.
4.1. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het dagelijks bestuur met de verlenging van de begunstigingstermijn tot 1 november 2025 aan het verzoek van verzoekers is tegemoetgekomen. Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om het dagelijks bestuur in de proceskosten te veroordelen toe.
Welke kosten dient het dagelijks bestuur te vergoeden? 5. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoekers hebben zich laten bijstaan door hun gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 907,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die het dagelijks bestuur moet vergoeden € 907,- bedragen.
Conclusie en gevolgen
- De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe. Omdat het dagelijks bestuur de begunstigingstermijn heeft verlengd tot 1 november 2025, betaalt de griffier het griffierecht aan verzoekers terug.
[6]
Beslissing
De voorzieningenrechter veroordeelt het dagelijks bestuur tot betaling van € 907,- aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 9 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.
Vergelijk CRvB 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.
Vergelijk ABRvS 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.
Dat staat in artikel 8:82, vierde lid, aanhef en onder a, van de Awb.