ECLI:NL:RBZWB:2025:4283 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 2 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/421894 / HA ZA 24-219
Vonnis van 2 juli 2025
in de zaak van
[eiser], wonende te [plaats 1] , eisende partij, hierna te noemen: [eiser] , advocaat: mr. R.H.P. van de Venne,
tegen
1 BYK BEHEER B.V.,
statutair gevestigd te Rotterdam, gedaagde partij, hierna te noemen: Byk Beheer, advocaat: voorheen mr. I.E. Moustaïne, thans mr. J.F.M. Kappé,
2 [gedaagde] ,
wonend op een geheim adres, gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] , advocaat: mr. S.N. Ali.
1 De zaak in het kort
1.1. In een eerdere procedure tussen [eiser] en [gedaagde] heeft deze rechtbank geoordeeld dat [eiser] een tweetal vorderingen heeft op [gedaagde] en [gedaagde] onder meer veroordeeld tot het laten opstellen van een accountantsrapport, zodat kan worden vastgesteld wat de netto winst is die EVSA CARE B.V. in een bepaalde periode heeft behaald. In deze procedure vraagt [eiser] de rechtbank om [gedaagde] een termijn te stellen voor de afgifte van dit accountantsrapport. Die vordering wordt grotendeels toegewezen. Daarnaast is in de vorige procedure gebleken dat [gedaagde] haar aandelen in EVSA CARE B.V. inmiddels had verkocht en overgedragen aan Byk Beheer. [eiser] vraagt de rechtbank om vast te stellen dat die verkoop is vernietigd. Die vordering van [eiser] wordt afgewezen. Hieronder legt de rechtbank beide oordelen uit.
2 De procedure
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: – het tussenvonnis van 11 september 2024 met de daarin genoemde stukken; – het bericht van 6 mei 2025 met productie 7 van [eiser] ;– het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 mei 2025; – de spreekaantekeningen van mr. Van de Venne namens [eiser] ; – de spreekaantekeningen van mr. Kappé namens Byk Beheer.
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3 De feiten
3.1. [gedaagde] was enig aandeelhouder en bestuurder van verschillende vennootschappen, waaronder EVSA CARE B.V. (hierna: EVSA CARE) en EVSA Holding B.V. (hierna: EVSA Holding).
3.2. EVSA CARE verleende thuiszorg aan cliënten in Nederland en in Turkije.
3.3. EVSA Holding is eigenaar van een kantoorpand aan [adres] in [plaats 2] .
3.4. Op 25 april 2023 heeft [gedaagde] haar aandelen in EVSA CARE overgedragen aan Byk Beheer
3.5. Op 12 oktober 2023 is in het handelsregister ingeschreven dat EVSA CARE is ontbonden met ingang van 29 september 2023 en is opgehouden te bestaan omdat er geen bekende baten zijn
3.6. Op 20 maart 2024 heeft deze rechtbank een vonnis
“5.2 verklaart voor recht dat [eiser] op [gedaagde] een vordering heeft ten bedrage van de helft van de netto verkoopopbrengst van het pand aan [adres] te [plaats 2] zodra het pand door Evsa Holding BV wordt verkocht althans ten titel van verkoop wordt geleverd,
5.3 verklaart voor recht dat [eiser] op [gedaagde] een vordering heeft ten bedrage van de helft van de netto winst die Evsa Care BV behaalde in de periode vanaf 1 januari 2021 tot en met 31 december 2022 in Nederland en in Turkije buiten de Kayseri ,
5.4 veroordeelt [gedaagde] om binnen één week na dagtekening van dit vonnis een opdracht te geven aan een registeraccountant om de onder 5.3 genoemde netto winst vast te stellen en zijn rapport dienaangaande voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid te verstrekken aan [eiser] ,”
3.7. Bij brieven van 29 maart 2024
3.8. Op 5 april 2024
4 Het geschil
4.1. [eiser] vordert – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat de aandelen in EVSA CARE B.V. vanwege de buitengerechtelijke vernietiging niet tot het vermogen van Byk Beheer zijn gaan behoren en zijn blijven behoren tot het vermogen van [gedaagde] ; II. te verstaan dat [eiser] zich op de aandelen in EVSA CARE B.V. kan verhalen; III. [gedaagde] te veroordelen om binnen een maand het rapport van de registeraccountant aan [eiser] te verstrekken; IV. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] een dwangsom van € 250,00 per dag (met een maximum van € 25.000,00) te betalen voor elke dag dat zij niet aan de veroordeling onder III voldoet; V. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de beslagkosten te vermeerderen met de wettelijke rente; VI. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2. [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij uit hoofde van het vonnis van 20 maart 2024 een vordering op [gedaagde] heeft. In dat vonnis is [gedaagde] veroordeeld om binnen een week opdracht te geven aan een registeraccountant om de netto winst van EVSA CARE in 2021 en 2022 vast te stellen. Niet bepaald is wanneer [gedaagde] het rapport van de registeraccountant aan [eiser] moet verstrekken. [eiser] vordert in deze procedure afgifte van het rapport binnen een maand. [eiser] voert verder aan dat [gedaagde] in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 20 maart 2024 ter zitting heeft verklaard dat zij de aandelen in EVSA CARE op 25 april 2023 voor een symbolisch bedrag heeft overgedragen aan Byk Beheer. [eiser] stelt dat hij door deze aandelenoverdracht in zijn verhaalsmogelijkheden wordt benadeeld en om die reden bij brieven van 29 maart 2024 de aandelenoverdracht op grond van artikel 3:45 BW heeft vernietigd.
4.3. Byk Beheer en [gedaagde] voeren verweer. Byk Beheer en [gedaagde] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.4. Byk Beheer betwist dat [eiser] benadeeld is in zijn verhaalsmogelijkheden en dat Byk Beheer, die de aandelen heeft gekocht voor € 2.500,00, wetenschap heeft van benadeling als bedoeld in artikel 3:45 BW. De aandelenoverdracht is daarom niet rechtsgeldig vernietigd. [gedaagde] betwist dat [eiser] een vordering op haar heeft en dat zij gehouden is om een accountantsrapport te verstrekken.
4.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
5 De beoordeling
Ontvankelijkheid
5.1. [gedaagde] stelt dat [eiser] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de dagvaarding volgens de aantekening van de deurwaarder aan*‘hem in persoon*’ is betekend. Dat kan onmogelijk juist zijn omdat [gedaagde] een vrouw is, aldus [gedaagde] . De rechtbank constateert dat [gedaagde] kennis heeft genomen van de dagvaarding, in de procedure is verschenen en verweer heeft gevoerd. Voor zover sprake zou zijn van een gebrek in de betekening van de dagvaarding, is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] daardoor onredelijk is benadeeld.
Het rapport van de registeraccountant
5.2. [eiser] baseert zijn vordering tot afgifte van het rapport opgemaakt door een registeraccountant op het vonnis van deze rechtbank van 20 maart 2024. Daarin is [gedaagde] veroordeeld om binnen een week opdracht te geven aan een accountant om het rapport op te stellen en dit rapport, voorzien van een getrouwheidsverklaring, aan [eiser] te verstrekken. [eiser] stelt er belang bij te hebben dat het rapport binnen afzienbare tijd – een maand na dit vonnis – daadwerkelijk beschikbaar komt. Volgens [eiser] is dat geen onredelijke termijn, omdat [gedaagde] de opdracht al aan de registeraccountant heeft verstrekt. Daarnaast mag aangenomen worden dat [gedaagde] kan beschikken over de administratie, zo nodig met medewerking van Byk Beheer, aldus [eiser] .
5.3. De rechtbank zal deze vordering (grotendeels) toewijzen. De vordering is gegrond op nakoming van de veroordeling onder 5.4 van het vonnis van 20 maart 2024. Dat [gedaagde] , naar zij stelt, hoger beroep heeft ingesteld tegen dit vonnis, doet niet af aan het feit dat [gedaagde] gehouden is deze veroordeling na te komen. Het vonnis is immers uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [gedaagde] stelt dat sprake is van misbruik van recht, omdat [eiser] hetzelfde vordert als waartoe zij bij vonnis van 20 maart 2024 is veroordeeld. Dat verweer van [gedaagde] slaagt evenmin, omdat het is gebaseerd op een verkeerde lezing van het dictum van het vonnis van 20 maart 2024. [eiser] vordert in deze procedure dat er een termijn wordt verbonden aan de veroordeling tot het verstrekken van het rapport, met daaraan gekoppeld een dwangsom. In het vonnis van 20 maart 2024 is alleen een termijn (en dwangsom) verbonden aan het geven van de opdracht aan een registeraccountant.
5.4. De rechtbank begrijpt dat [gedaagde] al een registeraccountant heeft aangezocht om het rapport op te stellen. Voor het eerst ter zitting heeft zij aangevoerd dat zij niet aan de veroordeling kan voldoen, omdat de kosten van een registeraccountant te hoog voor haar zijn en omdat de daartoe benodigde stukken ontbreken. [gedaagde] heeft haar verweer echter niet onderbouwd. Bovendien geldt dat voor zover zij om deze redenen niet aan het vonnis kan voldoen, dat voor haar rekening en risico komt.
5.5. De rechtbank ziet wel reden om af te wijken van de door [eiser] gevorderde termijn. Het zal de registeraccountant enige tijd kosten om het rapport op te stellen. Om de registeraccount deze tijd te gunnen, zal de rechtbank bepalen dat [gedaagde] het rapport uiterlijk vier maanden na betekening van het vonnis aan [eiser] dient te verstrekken. Ook ziet de rechtbank reden om de dwangsommen te beperken tot € 100,00 per dag dat [gedaagde] niet aan de veroordeling voldoet met een maximum van € 10.000,00.
Vernietiging op grond van de pauliana (artikel 3:45 Burgerlijk Wetboek )
5.6. Naar de rechtbank begrijpt wil [eiser] zijn vordering op [gedaagde] verhalen op de aandelen in EVSA CARE, die [gedaagde] aan Byk Beheer heeft verkocht. Om die reden heeft hij de vernietiging van de koopovereenkomst ingeroepen. Voor vernietiging op grond van artikel 3:45 BW is nodig: – dat de koopovereenkomst een onverplichte rechtshandeling is, – dat [eiser] als schuldeiser van [gedaagde] door deze rechtshandeling van [gedaagde] in zijn verhaalsmogelijkheden wordt benadeeld (het benadelingsvereiste), – dat [gedaagde] bij het verrichten van deze rechtshandeling wist of behoorde te weten dat haar schuldeisers ( [eiser] ) hierdoor zouden worden benadelen (wetenschap van benadeling), – en – wanneer het een rechtshandeling is waarbij ook de wederpartij een prestatie moet leveren – dat ook haar wederpartij bij deze rechtshandeling (Byk Beheer) wetenschap van benadeling heeft.
5.7. Vast staat dat de koopovereenkomst een onverplichte rechtshandeling is. De vraag is echter of [eiser] als schuldeiser van [gedaagde] daardoor in zijn verhaalsmogelijkheden is benadeeld en zo ja, of [gedaagde] en Byk Beheer wetenschap van deze benadeling hadden.
5.8. Voor wat betreft het verweer van Byk Beheer dat [eiser] niet in zijn verhaalsmogelijkheden is benadeeld, overweegt de rechtbank het volgende.
5.9. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 22 september 1995
5.10. De rechtbank stelt vast dat EVSA CARE op 29 september 2023 is ontbonden en is opgehouden te bestaan bij gebrek aan baten. De aandelen in EVSA CARE zijn, kortom, op dit moment niets waard. [eiser] betwist dat de aandelen ook op het moment van verkoop op 25 april 2023 (vrijwel) niets waard waren. Volgens de gegevens die hij heeft, had EVSA CARE per ultimo 2021 geen negatief eigen vermogen en heeft EVSA CARE in 2022 in totaal € 492.829,144 gefactureerd, waarvan in dat jaar € 169.127,45 is geïnd. De rechtbank constateert dat [eiser] niet heeft gesteld, laat staan onderbouwd, wat volgens hem de waarde was van de aandelen per april 2023, de datum waarop de aandelen zijn verkocht. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat de aandelen meer waard waren dan € 2.500,00, het bedrag waarvoor Byk Beheer stelt de aandelen te hebben gekocht. Ter zitting hebben Byk Beheer en [gedaagde] verklaard dat de activiteiten in EVSA CARE ten tijde van de overdracht (nagenoeg) waren beëindigd. Byk Beheer wilde naar eigen zeggen weer werkzaamheden gaan verrichten, maar dat is niet gelukt. [eiser] heeft dit niet weersproken. Gelet hierop heeft [eiser] onvoldoende gesteld dat de verkoop van de aandelen EVSA Care heeft geleid tot benadeling van hem in zijn verhaalsmogelijkheden. Nu niet is komen vast te staan dat er is voldaan aan het benadelingsvereiste, behoeft de vraag of er sprake was van wetenschap van benadelingen bij [gedaagde] en Byk Beheer geen bespreking meer.
5.11. Het voorgaande betekent dat de vorderingen van [eiser] onder I. en II. worden afgewezen.
Proceskosten
5.12. Ten opzichte van [gedaagde] geldt dat [eiser] en [gedaagde] beiden gedeeltelijk ongelijk krijgen. De proceskosten zullen tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.13. [eiser] is ten opzichte van Byk Beheer in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van Byk Beheer betalen als na te melden.
5.14. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
6 De beslissing
De rechtbank
6.1. veroordeelt [gedaagde] om binnen vier maanden na betekening van dit vonnis het rapport van de registeraccountant zoals bedoeld in het vonnis van 20 maart 2024 onder 5.4, aan [eiser] te verstrekken,
6.2. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat zij niet aan de veroordeling in 6.1 voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
6.3. compenseert de kosten van de procedure tussen [eiser] en [gedaagde] in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4. wijst de vordering tegen Byk Beheer af,
6.5. veroordeelt [eiser] in de proceskosten van Byk Beheer van € 2.094,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.6. veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten van Byk Beheer als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.7. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.1, 6.2, 6.5 en 6.6 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025.
Productie 1 bij dagvaarding
Productie 2 bij dagvaarding
Productie 1 bij dagvaarding
Productie 3 bij dagvaarding
Productie 6 bij dagvaarding
Productie 7 van [eiser]
Zie artikel 66 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
HR 22 september 1995, NJ 1996, 706.