ECLI:NL:RBZWB:2024:6103 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 28 augustus 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5628
[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,
(gemachtigde: mr. N. Kose-Albayrak),
en
Dienst Toeslagen (voorheen Belastingdienst/Toeslagen), verweerder.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek (aanvraag) van 21 juni 2023 om herbeoordeling van haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag.
1.1. Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Beoordeling door de rechtbank
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen.
Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?
3. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond. Eiseres is te vroeg in beroep gegaan. De termijn van twee weken die in de ingebrekestelling staat, was na ontvangst van de ingebrekestelling namelijk nog net niet voorbij toen eiseres het beroep indiende. De hoofdregel is dan dat het beroep niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen. In dit geval vindt de rechtbank dat het beroep tóch ontvankelijk is, omdat de termijn inmiddels is verstreken en verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen.
4. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 21 juni 2023. Niet in geschil is dat de beslistermijn is overschreden.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
5.1. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
5.2. In het verweerschrift van 26 juli 2024 verzoekt verweerder om bij het bepalen van de beslistermijn aan te sluiten bij de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2024.
5.3. Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het grote aantal door verweerder te behandelen aanvragen. Onder verwijzing naar en in aansluiting op de motivering in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd? 6. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen vanaf het moment dat de eerste termijn voor het nemen van een vooraankondiging wordt overschreden. Deze termijn loopt door tot op het moment dat de vooraankondiging is verzonden. Als verweerder vervolgens de tweede termijn voor het nemen van een besluit overschrijdt, loopt de dwangsom (verder) tot op het moment dat het besluit bekend is gemaakt. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om in afwijking van het landelijke beleid een lagere dwangsom, zoals verzocht door verweerder met verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2024, op te leggen.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, verweerder de onder 5.3. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 6. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
7.1. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De rechtbank ziet, anders dan de rechtbank Midden-Nederland,
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 29 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.
Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Artikel 6.2, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen, voorheen artikel 49, negende lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
ECLI:NL:RBROT:2024:6560.
ECLI:NL:RVS:2023:3208 en ECLI:NL:RVS:2023:3209.
Artikel 6.7, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen.
Uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4482.
Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2288 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209 waarin uit de toegekende proceskostenvergoeding blijkt dat een wegingsfactor van 0,5 is toegepast.