Uitspraak inhoud

Team straf 1

Parketnummer: 83/033832-22 (ontneming) Datum uitspraak: 22 juli 2025 Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen

[veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres], raadsman mr. J.S. de Gram, advocaat te ’s-Gravenhage.

1 Procedure

Na indiening van de vordering tot ontneming heeft de officier van justitie een conclusie van eis ingediend. Vervolgens zijn conclusies van antwoord, repliek en dupliek ingediend.

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2025, 4 juli 2025 en 22 juli 2025, gelijktijdig met het onderzoek in de strafzaak.

2 Voorafgaande veroordeling

Bij vonnis van deze rechtbank van 22 juli 2025 (hierna: het strafvonnis, bijgevoegd als bijlage 1) is [veroordeelde], (hierna: de veroordeelde), voor zover hier relevant, veroordeeld voor het meermaals opzettelijk overtreden van een voorschrift gesteld bij artikel 10.60, tweede lid, van de Wet Milieubeheer. Kort gezegd was de veroordeelde betrokken bij het overbrengen van containers met afvalstoffen naar derde landen, een en ander in strijd met de Europese Verordening nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (hierna: EVOA)[1]. Dit vonnis is niet onherroepelijk.

In de ontnemingsprocedure wordt als vaststaand aangenomen dat het bewezen verklaarde door de veroordeelde is begaan. Een kopie van het strafvonnis is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3 Vordering

De vordering van de officier van justitie mr. S.M. van der Kallen - zoals deze na wijziging op de zitting is komen te luiden - strekt tot:

  • het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op een bedrag van € 253.007,-;

  • het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 243.007,- ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel.

De vordering is gebaseerd op artikel 36e, tweede lid, Sr. Volgens de officier van justitie is sprake van voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld en andere strafbare feiten waarvoor voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.

De officier van justitie heeft de bovengenoemde schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de berekening in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: het ontnemingsrapport)[2]. Daarin wordt het totale wederrechtelijk verkregen voordeel berekend op € 256.827,-.

4 Ontvankelijkheid officier van justitie

Standpunt verdediging De verdediging heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu de officier van justitie naar de mening van de verdediging selectief is geweest in welke overbrengingen c.q. containers zijn gekozen voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Containers waarop verlies is gemaakt zijn door de officier van justitie buiten beschouwing gelaten en dit geeft een vertekend beeld van de werkelijkheid. Verder is de ontnemingsvordering mede gebaseerd op andere strafbare feiten dan waarvoor de veroordeelde in de hoofdzaak is veroordeeld, welke strafbare feiten niet buiten redelijke twijfel vast zijn komen te staan. Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat haars inziens de ontneming gericht zou moeten zijn op de [veroordeelde rechtspersoon] (hierna: [veroordeelde rechtspersoon]). Het voorgaande, zelfstandig maar zeker in samenhang bezien, leidt ertoe dat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard.

Subsidiair moet de officier van justitie in ieder geval niet-ontvankelijk worden verklaard met betrekking tot alle strafbare feiten die niet op de tenlastelegging in de hoofdzaak staan.

Beoordeling Daargelaten dat de verdediging slechts omstandigheden heeft geschetst en geen enkele juridische grondslag heeft aangevoerd waarop de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie op grond van het voorgaande gebaseerd zou moeten zijn; geen van de gestelde feiten en omstandigheden, ook niet in onderlinge samenhang bezien, leveren strijd op met de goede procesorde of leiden anderszins tot de conclusie dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is. Gelet op de uiteenzetting van de officier van Justitie in de conclusie van repliek is er ook geen sprake geweest van een selectieve, moedwillig nadelige keuze met betrekking tot de containers die zijn meegenomen in het rapport.

Conclusie De officier van justitie is ontvankelijk in de vordering.

5 Standpunten en beoordeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

5.1. Verweren die zien op de veroordeling in de hoofdzaak De verdediging heeft ten aanzien van de verschillende strafbare feiten waarvoor de veroordeelde in de hoofdzaak is veroordeeld inhoudelijke verweren herhaald die daarop betrekking hebben (zoals het niet-strijdig zijn van de overbrengingen met de EVOA). De rechtbank volstaat hier met de opmerking dat zij in de ontnemingsprocedure gebonden is aan de in de hoofdzaak bewezen verklaarde strafbare feiten en de omvang daarvan (ECLI:NL:HR:2012: BU7360). Om die reden zullen die verweren hier verder onbesproken blijven.

5.2. Niet meegenomen kosten

Standpunt verdediging De verdediging heeft aangevoerd dat bepaalde algemene kosten (douanekosten, kosten voor opmaken van de bescheiden, transportkosten en tijd/uren c.q. salaris van de veroordeelde) ten onrechte niet in mindering zijn gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarnaast zouden kosten die [medeverdachte rechtspersoon] heeft gefactureerd à € 195.547,75 (tot betaling waarvan de veroordeelde door de civiele rechter is veroordeeld), eveneens in mindering moeten strekken.

Beoordeling Uit het ontnemingsrapport volgt dat er wel rekening is gehouden met kosten voortvloeiende uit dienstverlening van andere bedrijven voor de transporten, inclusief kosten voor werkzaamheden door [medeverdachte rechtspersoon] Dat de door de verdediging genoemde kosten daar niet in zijn meegenomen is niet onderbouwd. Er is ook niet gesteld wat dan de hoogte van die kosten zou zijn en op welke transporten die kosten betrekking hebben. Er is geen voldoende concrete kostenpost opgevoerd om in mindering te laten strekken op het wederrechtelijk verkregen voordeel, voor zover van een dergelijke kostenpost al sprake zou zijn. Evenmin is onderbouwd dat die kosten ook daadwerkelijk zijn betaald. Met de officier van Justitie is de rechtbank verder van oordeel dat enig salaris van [veroordeelde] dat betaald is door [veroordeelde rechtspersoon] evenzogoed wederrechtelijk verkregen voordeel betreft. Immers, dat geld met oorspronkelijk een criminele herkomst vervolgens door [veroordeelde rechtspersoon] rechtsgeldig als salaris is betaald aan de veroordeelde betekent niet dat het geld dan niet meer afkomstig is uit strafbare feiten van de veroordeelde c.q. [veroordeelde rechtspersoon]. De facturen van [medeverdachte rechtspersoon] zijn tot slot, ook na de veroordeling door de civiele rechter, niet betaald. Niet-betaalde kosten strekken redelijkerwijs niet tot vermindering van het wederrechtelijk verkregen voordeel (vgl: bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2015:3261). Ook in rechte vastgestelde vorderingen zijn redelijkerwijs niet aftrekbaar van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zo lang deze niet zijn voldaan (vergelijk artikel 36e lid 9 Sr). Verdere bespreking van die kosten van [medeverdachte rechtspersoon] kan daarom achterwege blijven.

5.3. Thailand I Met de verdediging en de officier van Justitie is de rechtbank van oordeel dat de opbrengst van container [containernummer 1] niet is betaald, althans dat is niet vast te stellen. Er is daarom geen wederrechtelijk verkregen voordeel genoten met betrekking tot deze container. De factuur van container [containernummer 2] à € 4.194 is wel betaald, zo volgt uit het strafdossier[3]. Anders dan door de verdediging betoogd is het niet zo dat kosten gemaakt voor container [containernummer 1] – ondanks dat aangaande die container geen voordeel is genoten – dan in mindering mogen strekken op de rest van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Kosten die niet in directe relatie staan tot voltooiing van delicten die aan de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag liggen, zijn niet aftrekbaar (HR 8 juli 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1199, NJ 1998, 841).

5.4. Thailand II Standpunt verdediging De verdediging heeft de onderbouwing van de opbrengst en de kosten betwist. Daarnaast zou [medeverdachte rechtspersoon] dit voordeel hebben genoten en zouden door de verdediging genoemde kosten, ongeacht of die zijn betaald, moeten worden afgetrokken van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Beoordeling Het gaat om twee factuurnummers in relatie tot deze strafbare feiten: 2019-009 en 2019-029. Dit zijn facturen van [veroordeelde rechtspersoon] aan [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]). Op de eerste factuur staat de opmerking “volledig ontvangen 2018” en op de tweede staat “ontvangen 20/2/19 (…)”[4]. Het is daarom aannemelijk dat de facturen zijn betaald. Dat deze inkomsten ten goede kwamen aan [medeverdachte rechtspersoon], terwijl het facturen van [veroordeelde rechtspersoon] betreft, volgt niet uit het dossier. De stelling dat kosten voorts, ongeacht of die betaald zijn, in aftrek zouden moeten komen is hiervoor reeds besproken. Ook dit verweer wordt verworpen.

5.5. Malawi Zoals aangevoerd door de verdediging kunnen ook kosten die met betrekking tot deze containers door [bedrijf 2] zijn gemaakt in mindering strekken op het wederrechtelijk verkregen voordeel, nu de veroordeelde met die BV te vereenzelvigen is. Een bedrag van € 1.975,- kan daarom in mindering strekken op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Van de overige gestelde handelings- en transportkosten is niet gebleken dat die zijn voldaan.

5.6. Nigeria Ten aanzien van deze container is niet gebleken van enige opbrengst. In plaats daarvan is het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een creditfactuur à € 661,-, waarvan niet is gebleken of die is voldaan. Dit bedrag zal daarom niet meegeteld worden bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

5.7. Turkije Met de verdediging en de officier van Justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de facturen zijn betaald en deze opbrengst daadwerkelijk is gerealiseerd door de veroordeelde. Een bedrag van € 4.756,- kan daarom in mindering komen op het wederrechtelijk verkregen voordeel.

6 Andere strafbare feiten

6.1. Juridisch kader Op grond van artikel 36e lid 2 Sr kan een ontnemingsmaatregel ook betrekking hebben op voordeel dat is verkregen uit “andere strafbare feiten” dan het feit waarvoor de betrokkene is veroordeeld in de strafzaak. Voorwaarde is dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat andere strafbare feiten door betrokkene zijn begaan. Het oordeel van de rechter dat voldoende aanwijzingen bestaan dat de betrokkene andere strafbare feiten heeft begaan, moet in overeenstemming zijn met de onschuldpresumptie. De in artikel 36e lid 2 Sr bedoelde “voldoende aanwijzingen” mogen daarom niet door de rechter worden aangenomen indien niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat andere strafbare feiten door de betrokkene zijn begaan (HR 29 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1523).

6.2. Thailand: overige containers Dit betreft andere containers dan waarvoor de veroordeelde is veroordeeld in de strafzaak. Er hebben in totaal zesenzeventig overbrengingen naar Thailand plaatsgevonden ten behoeve van [bedrijf 1] die niet zijn vermeld in de zaaksdossiers Thailand I en Thailand II - en waarvoor geen veroordeling heeft plaatsgevonden in de strafzaak - voor een totale waarde van € 226.829,98.[5] Op basis van de aangetroffen facturen, packing lists en verkoopboeken van [veroordeelde rechtspersoon] is er door de ILT-IOD een overzicht opgesteld van de overbrengingen die in de periode december 2018 tot en met 30 juni 2019 hebben plaatsgevonden in opdracht van [veroordeelde rechtspersoon] ten behoeve van [bedrijf 1]. Uit de omschrijving op de facturen en packing lists van het materiaal dat in de containers werd vervoerd, kan worden afgeleid dat de containers kunststofafval bevatten. Omschrijvingen zoals LDPE (Lagedichtheidpolyetheen), PE FILM (polyethyleenfolie), PE/PP (polyetheen/polypropeen), HDPE (Hoge Dichtheid Polyetheen), EPS (Expandable Polystryrene) wijzen hierop.[6] Het staat vast dat in ieder geval tot 20 maart 2019 geen van de aan de veroordeelde te liëren vennootschappen de door de EVOA vereiste kennisgeving had gedaan.[7]

Gelet op het voorgaande, de bewezen verklaarde feiten in de strafzaak die verliepen volgens dezelfde modus operandi en het feit dat [veroordeelde rechtspersoon] zich bezighield met de export van afval (en niet is gebleken van andere economische activiteiten door [veroordeelde rechtspersoon]) zijn er voldoende aanwijzingen dat het ook hier ging om transporten in strijd met de EVOA en er is geen, althans onvoldoende redelijke twijfel dat de veroordeelde deze strafbare feiten eveneens heeft begaan.

Er is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen verdedigingsbelang om Li, die nader uitleg zou moeten geven over de inhoud van de overige containers naar Thailand, als getuige te horen. Niet gesteld is dat voornoemde omschrijving op de facturen en packing lists niet zou kloppen en reeds daarom is het verzoek onvoldoende onderbouwd. Het voorwaardelijk verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.

Na aftrekbare kosten gaat het dan blijkens het ontnemingsrapport om een nettobedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel à € 126.225,-.

6.3. Valsheid in geschrifte Het betreft hier een vermeende valse factuur van [bedrijf 3] à € 12.850,- die zou zijn verrekend door [veroordeelde rechtspersoon] in de rekening-courantverhouding met de veroordeelde. De veroordeelde zou daardoor, volgens de officier van justitie, wederrechtelijk voordeel hebben genoten. [veroordeelde rechtspersoon] zou als gevolg daarvan een lagere vordering hebben gehad (of nog steeds hebben) op de veroordeelde. Nu echter de veroordeelde met [veroordeelde rechtspersoon] te vereenzelvigen is, valt zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet vast te stellen of en welk voordeel de veroordeelde effectief heeft genoten van deze boekhoudkundige handeling. Het strafrechtelijk financieel onderzoek geeft daarvoor ook geen nadere onderbouwing. Reeds om die reden zal de rechtbank dit bedrag niet meetellen bij het wederrechtelijk verkregen voordeel. De vraag of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld of het hier inderdaad om een valse factuur gaat (en dus een ander strafbaar feit) kan daarom onbeantwoord blijven.

6.4. Crowdfunding Op 28 april 2014 heeft de veroordeelde samen met [medeverdachte] de rechtspersoon “[rechtspersoon]” handelend onder de naam “[handelsnaam]” (hierna: [rechtspersoon]), opgericht. Zij waren als bestuurders gezamenlijk bevoegd tot aan het faillissement van de onderneming op 28 november 2017. De veroordeelde was voor 33% aandeelhouder en [medeverdachte] voor 66%. Via de website “Oneplanetcrowd.com” was door [rechtspersoon] een crowdfunding-actie gestart welke is afgelopen op 27 december 2016. Op 18 januari 2017 is het nettobedrag van die crowdfunding-actie, à € 253.966,34 ontvangen op de bankrekening van [rechtspersoon]. De veroordeelde zou na 18 januari 2017 € 54.360,54 van [rechtspersoon] hebben ontvangen.[8]

De officier van justitie heeft in het ontnemingsrapport en de conclusie van repliek gesteld dat de veroordeelde zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan een ander strafbaar feit, te weten verduistering in dienstbetrekking. Van persoonlijke dienstbetrekking als bedoeld in artikel 322 Sr is sprake als iemand werkzaam is in ondergeschiktheid en of daarvan sprake is hangt af van omstandigheden van het geval (vgl. HR 24 november 2015, HR:2015:3368). In het dossier bevindt zich evenwel geen (arbeids)overeenkomst tussen de BV en de veroordeelde. Wat slechts kan worden vastgesteld is dat de veroordeelde salaris ontving uit de BV, waarvan hij medebestuurder en aandeelhouder was. Er zijn wel indicaties voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst, maar de inhoud van zo een overeenkomst zelf is onbekend, zodat de voor een dienstbetrekking vereiste gezagsverhouding niet zonder meer kan worden afgeleid.

Ook de rest van het dossier geeft onvoldoende onderbouwing voor het bestaan van de vereiste gezagsverhouding, terwijl het onder de geschetste omstandigheden eveneens veelal gebruikelijk is dat er sprake is van een fictieve dienstbetrekking of werkzaamheden in het kader van een managementovereenkomst, waarbij dus geen sprake is van een gezagsverhouding.

Samengevat is niet buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat er in het onderhavige geval sprake was van ondergeschiktheid. Er zijn daarom onvoldoende aanwijzingen dat de veroordeelde verduistering heeft gepleegd in dienstbetrekking. Dit deel van het gestelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal daarom niet worden meegerekend.

6.5. Contante opnamen en contante uitgaven Uit het ontnemingsrapport volgt dat de veroordeelde voor een bedrag van € 59.104,70 meer aan werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen heeft gedaan dan op basis van legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen voorhanden is. Echter, noch in het ontnemingsrapport, noch in de schriftelijke reacties van de officier van justitie, noch ter terechtzitting, heeft de officier van justitie gesteld of, en zo ja welk strafbaar feit dit oplevert voor de veroordeelde. Reeds om die reden zal dit bedrag niet worden meegeteld bij het wederrechtelijk verkregen voordeel. Ten overvloede: voor zover de officier van justitie meent te stellen dat er sprake is geweest van witwassen, heeft zij ook geen onderbouwing gegeven hoe is voldaan aan de bestanddelen van dat delict.

7 Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

7.1. Contante opnamen en contante uitgaven Met inachtneming van wat hiervoor is overwogen is de rechtbank is van oordeel dat uit het ontnemingsrapport aannemelijk is geworden dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door het plegen van de bewezen verklaarde en andere strafbare feiten. Dat voordeel dient hem te worden ontnomen. De berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, is gebaseerd op de berekening in het ontnemingsrapport. Deze berekening is in het ontnemingsrapport voldoende door middel van wettige en nauwkeurig aangeduide bewijsmiddelen onderbouwd en is door de verdediging niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken. Per saldo schat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel op het volgende bedrag.

€ 4.194,- (Thailand I) € 17.927,- (Thailand II) € 4.471,- (Malawi) € 126.225,- (Thailand overig)

Totaal: € 151.817,-

Gebleken is dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van de strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Indien en voor zover het voordeel (in eerste instantie) bij [veroordeelde rechtspersoon] terecht is gekomen, doet dat niet af aan het voorgaande nu de veroordeelde met die BV te vereenzelvigen is. Het hiertoe door de verdediging gevoerde verweer wordt daarom verworpen.

Dit voordeel dient de veroordeelde te worden ontnomen.

8 Vaststelling van de betalingsverplichting

Uitgangspunt is dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Er is in deze zaak geen reden om daarvan af te wijken.

De verdediging heeft bepleit dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. De officier van justitie acht het wegens schending van de redelijke termijn redelijk dat een bedrag van € 10.000,- in mindering wordt gebracht op het door de veroordeelde aan de staat te betalen bedrag. Weliswaar is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn in hogere mate is geschonden dan door de officier van Justitie is betoogd en sluit zij wat dat betreft aan bij het door de verdediging bepleite standpunt, maar de rechtbank komt ook tot een lager geschat bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Het door de officier van Justitie voorgestelde in mindering te brengen bedrag staat daardoor voldoende in verhouding tot de schending van de redelijke termijn.

Anders dan door de verdediging betoogd is er geen reden om de betalingsverplichting op nihil te stellen omdat de veroordeelde privé failliet is verklaard. Dat faillissement is reeds afgerond en niet, althans onvoldoende, aannemelijk is dat alle toekomstige draagkracht ontbreekt.

Dit betekent dat de rechtbank redenen aanwezig acht om de betalingsverplichting te verminderen met een bedrag van € 10.000,-. Aan de veroordeelde zal daarom de verplichting zal worden opgelegd om een bedrag van € 141.817,- aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.

9 Maximale duur gijzeling

Op grond van artikel 6:6:25 Sv zal de duur van de gijzeling worden vastgesteld die ten hoogste kan worden gevorderd indien volledig verhaal van het ontnemingsbedrag niet mogelijk is.

Uitgaande van een maximum duur van de gijzeling van drie jaar (artikel 36e, elfde lid, Sr) hanteert de rechtbank naar rato de volgende verdeling:

Het aantal dagen gijzeling in deze zaak zal daarom worden vastgesteld op 360 dagen (voor de eerste € 50.000,- plus 73 dagen voor de resterende € 91.817,- (91.817/450.000 X 360) is 433 dagen.

10 Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

11 Beslissing

De rechtbank:

stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 151.817,00(zegge: honderdeenenvijftigduizend achthonderd en zeventien euro);

legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van € 141.817,00(zegge:honderdeenenveertigduizend achthonderd en zeventien euro) ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel;

bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv ten hoogste kan worden gevorderd op433 dagen;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, voorzitter, en mrs. J.J. Klomp en J.C. Tijink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.

De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Verordening 1013/2006 is thans ingetrokken en vervangen door Verordening (EU) 2024/1157. Steeds als in dit vonnis wordt verwezen naar de EVOA, wordt verwezen naar de EVOA zoals deze gold ten tijde van het bewezen verklaarde in het strafvonnis.

Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van de ILT-IOD, documentcode 6.2., map 15 bij Onderzoek Carnaliet van de ILT-IOD, onderzoeksnummer [nummer].

Onderzoek Carnaliet van de ILT-IOD, onderzoeksnummer [nummer], AMB-122, p.2.

Onderzoek Carnaliet van de ILT-IOD, onderzoeksnummer [nummer] , DOC-510 en DOC-513.

Onderzoek Carnaliet van de ILT-IOD, onderzoeksnummer [nummer], DOC-1093 en 1268.

Onderzoek Carnaliet van de ILT-IOD, onderzoeksnummer [nummer], DOC-055 / DOC-056 / DOC-059 / DOC-060 / DOC-061 / DOC-066 / DOC-1092 Um DOC-1200 / DOC-140/

DOC-274 / DOC-277 / DOC-467 / DOC-471 / DOC-502 tim DOC-532 / DOC-610 / DOC-613 / DOC-707 DOC-709 / DOC-919/ DOC-920.

Onderzoek Carnaliet van de ILT-IOD, onderzoeksnummer [nummer], AMB-023.

Onderzoek Carnaliet van de ILT-IOD, onderzoeksnummer [nummer], AMB-241.


Voetnoten

Verordening 1013/2006 is thans ingetrokken en vervangen door Verordening (EU) 2024/1157. Steeds als in dit vonnis wordt verwezen naar de EVOA, wordt verwezen naar de EVOA zoals deze gold ten tijde van het bewezen verklaarde in het strafvonnis.

Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van de ILT-IOD, documentcode 6.2., map 15 bij Onderzoek Carnaliet van de ILT-IOD, onderzoeksnummer [nummer].

Onderzoek Carnaliet van de ILT-IOD, onderzoeksnummer [nummer], AMB-122, p.2.

Onderzoek Carnaliet van de ILT-IOD, onderzoeksnummer [nummer] , DOC-510 en DOC-513.

Onderzoek Carnaliet van de ILT-IOD, onderzoeksnummer [nummer], DOC-1093 en 1268.

Onderzoek Carnaliet van de ILT-IOD, onderzoeksnummer [nummer], DOC-055 / DOC-056 / DOC-059 / DOC-060 / DOC-061 / DOC-066 / DOC-1092 Um DOC-1200 / DOC-140/DOC-274 / DOC-277 / DOC-467 / DOC-471 / DOC-502 tim DOC-532 / DOC-610 / DOC-613 / DOC-707 DOC-709 / DOC-919/ DOC-920.

Onderzoek Carnaliet van de ILT-IOD, onderzoeksnummer [nummer], AMB-023.

Onderzoek Carnaliet van de ILT-IOD, onderzoeksnummer [nummer], AMB-241.