Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:9526 - Rechtbank Rotterdam - 4 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:95264 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 25/5577

(gemachtigde: mr. A. el Ouath),

en

(gemachtigde: mr. S. Duinhouwer).

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de afwijzing van de aanvraag van verzoekster tot toelating tot de maatschappelijke opvang. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening.

Procesverloop

2. Verzoekster heeft een aanvraag ingediend voor toegang tot de maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) Het college heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 19 juni 2025 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.

2.1. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, haar dochter, haar gemachtigde en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?

3. Verzoekster is samen met haar zoon en dochter, nu 17 en 11 jaar oud, in 2023 vanuit Suriname naar Nederland gekomen. Zij hebben steeds bij een nicht van verzoekster verbleven. Zij kunnen daar niet langer verblijven. Verzoeksters zoon heeft een slaapplek bij een vriend. Daarom heeft verzoekster een aanvraag voor maatschappelijke opvang voor haar en haar dochter ingediend. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat zij in staat wordt geacht om zich op eigen kracht, met de gebruikelijke voorzieningen of met mantelzorg en hulp van haar sociale netwerk, te handhaven in de samenleving. Verzoekster wordt volgens het college daarom zelf in staat geacht om in het onderdak van haarzelf en haar kinderen te voorzien. Verzoekster is het hier niet mee eens en wil met het verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat zij en haar dochter worden toegelaten tot de maatschappelijke opvang.

Heeft verzoekster een spoedeisend belang?

4. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.

5. Verzoekster verblijft momenteel met haar dochter bij een nicht in Amsterdam. Daar kan zij tot september blijven. Daarna kan, zo is ter zitting gesteld, alleen haar dochter nog bij een nicht in Rotterdam terecht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster voldoende aannemelijk gemaakt dat er een spoedeisend belang is, en zal het verzoek daarom inhoudelijk beoordelen.

Inhoudelijke beoordeling

6. Een inwoner van Nederland komt – kort gezegd – in aanmerking voor opvang op grond van de Wmo 2015 als hij de thuissituatie heeft verlaten en niet in staat is zich op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of hulp van andere personen uit diens sociale netwerk te handhaven in de samenleving. In zo’n geval is iemand niet zelfredzaam.[1]

7. Als een zelfredzaam iemand een woning krijgt, dan zijn de problemen van die persoon daarmee ook opgelost. Bij iemand die niet zelfredzaam is, is dat niet het geval. De persoon die niet zelfredzaam is, zal ondanks het krijgen van een woning nog steeds geholpen moeten worden om zijn dagelijks leven te organiseren. Om die reden wordt bij maatschappelijke opvang het verlenen van opvang dan ook gekoppeld aan een hulptraject.

8. Gelet op de hulpvraag van verzoekster moet beoordeeld worden of haar huisvestingsprobleem wordt veroorzaakt doordat zij zich niet kan handhaven in de samenleving.

9. De voorzieningenrechter is met het college van oordeel dat verzoekster in staat is zich op eigen kracht of met hulp van personen uit haar sociale netwerk te handhaven in de samenleving. De voorzieningenrechter vindt daarbij van belang dat uit het dossier blijkt dat verzoekster naar Nederland is gekomen en steeds op eigen kracht binnen haar netwerk onderdak voor haar en haar kinderen heeft weten te vinden. Verzoekster heeft ook gewerkt en met ingang van 4 augustus 2025 start zij met een leer-werktraject bij Aethon, waarvoor zij ook krijgt betaald. Verder blijkt uit het dossier en uit haar eigen verklaringen dat verzoekster contact heeft gehad - en momenteel nog steeds contact heeft - met diverse maatschappelijke instanties, zoals het wijkteam. Hieruit kan echter niet worden geconcludeerd dat verzoekster hulp nodig heeft op meerdere leefgebieden en dat zij dus niet zelfredzaam is. Verzoekster heeft een huisvestingsprobleem. Weliswaar is de huidige situatie voor verzoekster en haar dochter op dit moment moeilijk, nu zij moeten reizen tussen Amsterdam en Rotterdam, en is het niet ideaal om bij anderen in huis te wonen, maar de Wmo 2015 is niet bedoeld voor de hulp die verzoekster zoekt. Het college heeft ter zitting nog toegelicht dat in de opvang van Centraal Onthaal slechts een beperkt aantal plaatsen beschikbaar is. Dit betekent dat het verstrekken van opvang aan verzoekster en haar dochter tot gevolg heeft dat andere personen, die - anders dan verzoekster - niet in staat zijn zichzelf in de samenleving te handhaven, geen gebruik kunnen maken van deze opvang.

Het college heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter deugdelijk en voldoende gemotiveerd waarom zij verzoekster als zelfredzaam beschouwt zodat zij niet onder de doelgroep van de Wmo 2015 valt.

10. Verzoekster heeft nog een beroep gedaan op artikel 3 van het IVRK[2]. Bij alle maatregelen die betrekking hebben op kinderen moeten hun belangen worden betrokken. Uit het dossier dat aan de afwijzing ten grondslag ligt, blijkt dat de dochter op dit moment onderdak heeft en ook in september bij familie terecht kan. Uit de informatie van de school van de dochter blijkt dat het goed gaat met haar. Het college heeft de situatie van de dochter van verzoekster dus voldoende meegewogen bij de beoordeling. De voorzieningenrechter overweegt tot slot dat de afwijzing van verzoeksters aanvraag niet in strijd is met Room First, nu dit concept enkel mogelijk is indien wordt voldaan aan de voorwaarden voor maatschappelijke opvang.

Conclusie en gevolgen

11. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat het voor verzoekster frustrerend is dat zij er nog niet in is geslaagd om een stabiele woonsituatie voor haar en haar dochter te creëren, geeft het wettelijk kader in het geval van verzoekster niet de ruimte om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier.

Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2025.

De griffier is verhinderd de uitspraak te tekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Dat blijkt uit de definitie van het begrip ‘opvang’ in artikel 1.1.1, aanhef en eerste lid, en uit artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wmo 2015.

Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind


Voetnoten

Dat blijkt uit de definitie van het begrip ‘opvang’ in artikel 1.1.1, aanhef en eerste lid, en uit artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wmo 2015.

Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind