Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam
ECLI:NL:RBROT:2025:12307 - Rechtbank Rotterdam - 14 oktober 2025
Uitspraak
ECLI:NL:RBROT:2025:12307•14 oktober 2025
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
locatie Rotterdam
zaaknummer: 11842659 \ CV EXPL 25-18160
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde: Novium Rechtsbijstand,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
die niet in de procedure is verschenen.
1 De procedure
1.1. Eiser vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde te Rotterdam, [adres] , te ontbinden en gedaagde te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling aan eiser van de door eiser in de dagvaarding van 5 augustus 2025 genoemde bedragen, waarin begrepen € 3.900,24 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand augustus 2025.
1.2. Tegen gedaagde is verstek verleend.
1.3. Eiser heeft naar aanleiding van de rolopdracht van 2 september 2025 een akte genomen.
2 De beoordeling
2.1. Een 'handelaar' is een natuurlijk persoon of rechtspersoon die handelt in de uitoefening van een beroep op bedrijf . De vraag is of eiser moet worden aangemerkt als handelaar. In zijn akte van 16 september 2025 verklaart eiser dat hij in totaal drie huurovereenkomsten heeft gesloten, waaronder die met gedaagde. Volgens hem is hij geen professioneel vastgoedbelegger, maar een particulier/consument die dit naast zijn baan als IT-er doet om pensioen op te bouwen. De kantonrechter oordeelt dat uit deze omstandigheden juist volgt dat eiser wel als handelaar moet worden aangemerkt. Dat de verhuur niet zijn hoofdactiviteit is maar dat hij dit naast zijn 'normale' baan doet, doet niet af aan het feit dat sprake is van een verdienmodel. De huur is kennelijk niet alleen bedoeld ter dekking van de door [eiser] te maken kosten, maar levert hem voldoende op om pensioen op te bouwen. Van een situatie die vergelijkbaar is met die waarin het Hof van Justitie EU oordeelde in de uitspraak van 24 oktober 2024 (ECLI:EU:C:2024:919) is geen sprake. Omdat [eiser] als verhuurder meer dan één huurovereenkomst heeft afgesloten, heeft de verhuur een bedrijfsmatig karakter en handelt hij in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Oneerlijke bepalingen
2.2. De kantonrechter moet ambtshalve beoordelen of in de algemene voorwaarden van eiser oneerlijke bepalingen staan, zoals bedoeld in Richtlijn 93/13 EG. De kantonrechter moet oneerlijke bepalingen vernietigen. Eiser mag die bepaling dan niet gebruiken en ook geen beroep meer doen op aanvullend recht.[1]
2.3. Hierna zal worden besproken welke bepaling(en) oneerlijk is/zijn en wat het gevolg is van vernietiging van die oneerlijke bepaling(en) voor de eis van eiser.
Gedaagden hoeven geen incassokosten en rente te betalen
2.4. De kantonrechter wijst de incassokosten en de rente af. In de overeenkomst of de algemene voorwaarden van eiser staat hierover namelijk een oneerlijke bepaling. Omdat die bepaling oneerlijk is, mag eiser daar geen beroep op doen en kan zij ook geen aanspraak maken op de incassokosten en rente uit de wet.[2] De bepaling is oneerlijk, omdat daarin staat dat gedaagden een boete moeten betalen als gedaagden niet aan de verplichtingen uit de overeenkomst voldoen. Daaronder valt ook het op tijd betalen van de huur. Op grond van de wet zouden gedaagden als zij te laat betalen alleen de wettelijke rente en incassokosten moeten betalen. Eiser wijkt met de boete dus in het nadeel van een consument af van de wet door daarnaast een boete op te leggen. Dat maakt deze bepaling hier oneerlijk.
2.5. De kantonrechter heeft onderzocht of er nog andere oneerlijke bepalingen zijn, maar die zijn er niet. Daarbij is alleen gekeken naar bepalingen die voor deze zaak van belang zouden kunnen zijn. Bepalingen die voor de beoordeling van de eis niet relevant zijn, heeft de kantonrechter dus niet getoetst.
2.6. De vordering komt de kantonrechter voor het overige niet ongegrond of onrechtmatig voor en wordt daarom toegewezen, een en ander voor zover hierna niet anders blijkt.
Ontbinding en ontruiming
2.7. De hoogte van de betalingsachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde.
2.8. Gedaagden moeten een gebruiksvergoeding van € 1.316,88 per maand betalen tot en met de dag waarop zij de woning met al hun spullen hebben verlaten (artikel 7:225 BW). Eiseres heeft niet uitgelegd waarom gedaagden een vergoeding moeten betalen voor de rest van de maand.
2.9. De vordering ex artikel 557a lid Rv wordt afgewezen, omdat dit artikel niet van toepassing is op onderhavige situatie.
Proceskosten
2.10. Gedaagden krijgen ongelijk en moeten daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van eiser op € 146,43 aan dagvaardingskosten, € 257,00 aan griffierecht, € 271,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 809,43. Hier kan nog een bedrag bijkomen als het vonnis wordt betekend.
3 De beslissing
De kantonrechter:
3.1. veroordeelt gedaagden om aan eiser te betalen € 3.900,94 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand augustus 2025;
3.2. ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt gedaagden om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege gedaagden daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van eiser te stellen;
3.3. veroordeelt gedaagden om aan eiser te betalen € 1.316,88 per maand met ingang van de maand september 2025 tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt;
3.4. veroordeelt gedaagden, eveneens hoofdelijk, in de proceskosten, die aan de kant van eiser worden begroot op € 809,43;
3.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Hof van Justitie van de Europese Unie 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68
Hof van Justitie van de Europese Unie 27 januari 2021 (Dexia) - - - ## Voetnoten