Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam
ECLI:NL:RBROT:2025:12126 - Rechtbank Rotterdam - 14 oktober 2025
Uitspraak
ECLI:NL:RBROT:2025:12126•14 oktober 2025
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/673293 / KG ZA 24-108
Vonnis in kort geding van 14 oktober 2025
in de zaak van
1 [eiser 1],
te Barendrecht,
hierna te noemen: [eiser 1],2. [eiser 2],
te Barendrecht,
hierna te noemen: [eiser 2],
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. A.H. Nierman te Rotterdam,
tegen
1 [gedaagde 1],
te Rotterdam,
hierna te noemen: [gedaagde 1],2. [gedaagde 2],
te Rotterdam,
hierna te noemen: [gedaagde 2],3. [gedaagde 3],
te Rotterdam,
hierna te noemen: [gedaagde 3],4. [gedaagde 4],
te Rotterdam,
hierna te noemen: [gedaagde 4],5. [gedaagde 5],
te Rotterdam,
hierna te noemen: [gedaagde 5],6. [gedaagde 6],
te Poortugaal,
hierna te noemen: [gedaagde 6],gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. E.A. de Waart te Amsterdam.
Partijen worden hierna gezamenlijk enerzijds [eisers] en anderzijds [gedaagden] genoemd.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaardingen van 7 februari 2024; - de producties 1 t/m 64 van [eisers]; - de conclusie van antwoord tevens inhoudende een voorwaardelijke eis in reconventie; - de producties A t/m J van [gedaagden]; - het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 februari 2024; - de zittingsaantekeningen van [eisers]; - de zittingsaantekeningen van [gedaagden]
1.2. Op de zitting van 14 februari 2024 hebben partijen afspraken gemaakt die in het proces-verbaal zijn vastgelegd. Voor het overige hebben zij verzocht de mondelinge behandeling in de zaak aan te houden.
1.3. Bij brief van 15 september 2025 hebben [eisers] de voorzieningenrechter verzocht de mondelinge behandeling voort te zetten, omdat [gedaagden] – volgens [eisers] – de gemaakte afspraken niet nakomen.
1.4. [eisers] hebben een nadere akte tevens akte wijziging van eis ingediend, met producties 65 t/m 150.
1.5. [gedaagden] hebben een akte ingediend, met producties K t/m Q.
1.6. Op 30 september 2025 heeft de voortzetting van de mondelinge behandeling plaatsgevonden in tegenwoordigheid van partijen. Partijen hebben hun standpunten aan de hand van zittingsaantekeningen nader toegelicht. Aan het einde van de zitting heeft de voorzieningenrechter bepaald dat vonnis wordt gewezen.
2 De feiten
2.1. [eiser 2] is enig bestuurder en aandeelhouder van [eiser 1]. [gedaagde 6] is enig bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde 5]. [eiser 1] (19%) en [gedaagde 5] (81%) zijn de aandeelhouders van [gedaagde 1]. [gedaagde 1] houdt op haar beurt alle aandelen in [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. Verder zijn [eiser 2] (19%) en [gedaagde 6] (81%) de aandeelhouders van [gedaagde 4].
2.2. In juli 2023 hebben [eisers] de Ondernemingskamer – kort gezegd – verzocht een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4]. [gedaagde 5] en [gedaagde 6] zijn als belanghebbende partijen betrokken bij die procedure.
2.3. Op 21 september 2023 hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling voor de Ondernemingskamer afspraken gemaakt over een te volgen deskundigentraject. Die afspraken zijn in een proces-verbaal vastgelegd (hierna: de Vaststellingsovereenkomst). In de Vaststellingsovereenkomst staat onder meer:
"(…)
(…)
6) Partijen zullen de deskundige:
a. de door de hem gevraagde medewerking verlenen;
b. de door hem gevraagde informatie verschaffen; en
c. inzage verschaffen in de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers waarvan de deskundige kennisneming nodig oordeelt.
Alle informatie die aan de deskundige wordt verstrekt, wordt eveneens aan de andere partijen verstrekt of op een door de deskundige te bepalen andere wijze ter beschikking gesteld.
7) In de opdracht zullen de volgende bepalingen worden opgenomen:
a. De deskundige bepaalt de procedure van de waardevaststelling en voert de regie.
b. De deskundige zal partijen in de gelegenheid stellen hun standpunten naar voren te brengen en zal daarbij hoor en wederhoor toepassen.
(…)
d. De deskundige zal zich met het oog op de vaststelling van de waarde/prijs van de aandelen mede een oordeel vormen omtrent de tussen partijen bestaande geschillen die voor de waarde/prijs van de aandelen van materieel belang zijn en daaromtrent bindend beslissen. De deskundige zal voor het eventueel daarvoor benodigde onderzoek niet verder terug gaan in de tijd dan tot 30 juni 2018 en zo nodig beslissen door middel van een schatting.
e. De deskundige wordt verzocht zijn verslag houdende de vaststelling van de waarde/prijs van
de aandelen zo snel mogelijk gereed te hebben.
8) Het salaris en de kosten van de deskundige zoals onder c bedoeld en van de door deze eventueel ingeschakelde derden komen ten laste van [gedaagde 5] en [gedaagde 6] enerzijds en [eiser 1] en [eiser 2] anderzijds naar rato van hun aandelenbezit op dit moment. (…)"
2.4. Op 26 september 2023 heeft de Ondernemingskamer [naam 1] (hierna: [naam 1]) aangewezen als deskundige. Partijen en [naam 1] hebben over en weer gemaild over de te verlenen opdracht aan [naam 1]. Op 16 januari 2024 hebben [gedaagden] meegedeeld dat zij geen opdracht gaan verlenen aan [naam 1], omdat [naam 1] het beginsel van hoor - en wederhoor heeft overtreden en, op het punt van saldi rekening-courant, al buiten de kaders van de opdracht is getreden. [naam 1] heeft daarop zijn werkzaamheden neergelegd en het dossier gesloten.
2.5. Op 16 januari 2024 hebben [eisers] [gedaagden] aansprakelijk gesteld voor de schade die [eisers] lijden omdat [gedaagden] hebben geweigerd om opdracht te verlenen aan [naam 1].
2.6. Op 26 januari 2024 heeft de Ondernemingskamer op verzoek van partijen een nieuwe deskundige aangewezen: [naam 2] (hierna: [naam 2]). Op 31 januari 2024 hebben [gedaagden] te kennen gegeven hun medewerking aan het deskundigentraject op te schorten vanwege de aansprakelijkstelling door [eisers]
2.7. Bij dagvaarding van 7 februari 2024 hebben [eisers] dit kort geding aanhangig gemaakt, waarin zij kort gezegd (I) nakoming door [gedaagden] van de Vaststellingsovereenkomst en (II) betaling van een voorschot op schadevergoeding vorderen. Tijdens de mondelinge behandeling van 14 februari 2024 hebben partijen voorlopige afspraken gemaakt die in een proces-verbaal (hierna: het Proces-verbaal) zijn vastgelegd. In het Proces-verbaal staat:
"Partijen verklaren voorlopig tot de volgende afspraken te zijn gekomen en verzoeken voor
het overige om de mondelinge behandeling in deze zaak aan te houden:
2.8. Op 22 februari 2024 heeft [naam 2] een concept-opdrachtbevestiging en een informatieverzoek verzonden aan partijen. [eisers] en [gedaagden] hebben op 21 maart 2024 respectievelijk 16 april 2024 de opdrachtbevestiging ondertekend.
2.9. Op 16 juni 2025 heeft [naam 2] het concept-rapport aan partijen verzonden en partijen tot en met 14 juli 2025 in de gelegenheid gesteld om op het rapport te reageren. In het rapport (op pagina 101) stelt [naam 2] de economische waarde van het aandelenpakket van [eisers] vast op € 1.074.501,00. Daarnaast is het door [gedaagde 1] aan [eisers] te betalen saldo in rekening-courant vastgesteld op € 60.984,00.
2.10. Op 20 juni 2025 hebben [gedaagden] zich op het standpunt gesteld dat [naam 2] het hoor - en wederhoorbeginsel heeft geschonden. Zij hebben [naam 2] aansprakelijk gesteld en hem gesommeerd het concept-rapport in te trekken en de procedure op juiste wijze te hervatten. [naam 2] heeft het standpunt van [gedaagden] gemotiveerd weersproken en meegedeeld dat hij zijn werkzaamheden pas kan vervolgen als [gedaagden] de aansprakelijkstelling intrekken.
2.11. Op 16 juli 2025 hebben [gedaagden] verklaard bij hun standpunt te blijven en een beroep te doen op ontbinding van de overeenkomst van opdracht. Op 22 juli 2025 heeft [naam 2] aan partijen een voorstel gedaan met een tijdspad voor het voortzetten van het onderzoekstraject. [eisers] stemden daarmee in, maar [gedaagden] waren niet akkoord. Daarop heeft [naam 2] de opdracht beëindigd. Op 30 juli 2025 heeft [naam 2] de Ondernemingskamer geïnformeerd over zijn besluit om de opdracht terug te geven en de toedracht van zijn besluit toegelicht.
2.12. Op 15 september 2025 hebben [eisers] de Ondernemingskamer verzocht een nieuwe deskundige aan te wijzen. Op diezelfde datum hebben [gedaagden] aan de Ondernemingskamer een brief gestuurd, waarin zij een toelichting geven op de beëindiging van het traject met [naam 2]. Op 19 september 2025 heeft de Ondernemingskamer partijen bericht dat zij geen mogelijkheid ziet om voor de derde keer een deskundige aan te wijzen.
2.13. Bij brief van 15 september 2025 hebben [eisers] de voorzieningenrechter verzocht om een voortzetting van de mondelinge behandeling. In aanloop van de mondelinge behandeling hebben zij een eiswijziging ingediend.
3 Het geschil
in conventie
3.1. [eisers] vorderen – na eiswijziging – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
i. a. primair: een onafhankelijk waarderingsdeskundige (Register Valuator) aan te wijzen
teneinde de overeengekomen waardering en afrekening voort te zetten en af te ronden (als bedoeld in de vaststellingsovereenkomst d.d. 21 september 2023);
b. subsidiair: [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen binnen 7 dagen na betekening van het vonnis in deze per e-mail aan het secretariaat van het NiRV via emailadres [e-mailadres] te verzoeken tot aanwijzing van een onafhankelijk persoon (Register Valuator) als deskundige, en het op verzoek van het NiRV en binnen door het NiRV redelijk te stellen termijnen alle door het NiRV verzochte medewerking en informatie verschaffen die het NiRV nodig of dienstig acht voor het aanwijzen van een deskundige, alles met cc of afschrift aan de advocaat van [eisers];
c. primair en subsidiair: te bepalen dat deze aangewezen onafhankelijk persoon zal gelden als deskundige als ware deze persoon aangewezen als deskundige conform artikel 1 van de Vaststellingsovereenkomst;
ii. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen:
iii. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte van de dag dat [gedaagden] geheel of gedeeltelijk in overtreding zijn met het gevorderde onder i. sub b. en ii., totdat een maximum van € 250.000,00 is bereikt;
iv. [gedaagde 6] en [gedaagde 5], [gedaagde 1] en [gedaagde 4] bij wijze van voorschot hoofdelijk te veroordelen jegens [eiser 1] tot betaling binnen één week na betekening van dit vonnis van een bedrag van € 250.000,00;
v. te bepalen dat over niet-tijdig betaalde bedragen wettelijke handelsrente verschuldigd is
vanaf de vervaldatum tot aan de dag van algehele voldoening;
vi. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2. [gedaagden] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met hoofdelijke veroordeling van [eisers] in de (werkelijke) kosten van dit geding.
in voorwaardelijke reconventie
3.3. [gedaagden] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en onder de voorwaarde dat de voorzieningenrechter vonnis wijst:
3.4. [eisers] concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de werkelijke kosten van deze procedure.
4 De beoordeling in conventie
Ontvankelijkheid tot voortzetting van de procedure
4.1. [gedaagden] stellen zich op het standpunt dat [eisers] niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek om de mondelinge behandeling of procedure voort te zetten.
Primair wijzen zij op randnummer 4 van het Proces-verbaal en voeren zij aan dat de aanhouding van de mondelinge behandeling is geëindigd, nu het deskundigenonderzoek is afgerond op 16 juli 2025 (dan wel eerder).
Subsidiair betogen [gedaagden] dat een hervatting van het kort geding uitsluitend mogelijk is als partijen niet overeenkomstig de afspraken uit het Proces-verbaal handelen (randnummers 1 en 3 van het Proces-verbaal). Daarvan is geen sprake. [gedaagden] betwisten dat zij toerekenbaar tekort zijn geschoten of onrechtmatig hebben gehandeld. Een voortzetting is daarom niet aan de orde, aldus [gedaagden]
4.2. De voorzieningenrechter volgt [gedaagden] niet in hun standpunt.
4.3. De uitleg die [gedaagden] geven aan randnummer 4 is niet juist. De strekking van de gemaakte afspraken in het Proces-verbaal is dat partijen conform de Vaststellingsovereenkomst het deskundigentraject ingaan en daaraan hun medewerking verlenen, en dat de zaak wordt aangehouden in afwachting van het verloop van dat traject. Uitgangspunt is dat het deskundigenonderzoek met succes wordt afgerond, dat wil zeggen dat de deskundige met een bindend advies komt, waarna de zaak kan worden doorgehaald en partijen ieder de eigen kosten dragen (randnummer 5). Dat [naam 2] zijn werkzaamheden heeft neergelegd en de opdracht heeft teruggegeven na de (al dan niet terechte) buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst van opdracht door [gedaagden], betekent niet dat het onderzoek is afgerond. Nu [naam 2] niet tot een bindend advies is gekomen, is er geen sprake van een afgerond onderzoek, zodat de situatie in randnummer 4 niet aan de orde is. Overigens impliceert een einde van de aanhouding van een mondelinge behandeling juist een hervatting van de procedure, ook in die zin loopt de redenering van [gedaagden] spaak.
4.4. Het beroep van [gedaagden] op randnummer 3 slaagt ook niet. Of [gedaagden] de afspraken in de Vaststellingsovereenkomst niet zijn nagekomen, zoals [eisers] stellen, vergt een inhoudelijke beoordeling. Alleen al daarom kan van een niet-ontvankelijkverklaring geen sprake zijn.
Bovendien geldt dat, anders dan [gedaagden] menen, uit randnummer 3 niet volgt dat een verzoek tot voortzetting van de mondelinge behandeling uitsluitend mogelijk is als de onder 1 gemaakte afspraak niet wordt nagekomen door één van partijen. Dat staat er niet.
4.5. De voorzieningenrechter stelt vast dat dit kort geding nog niet is geëindigd door een vonnis, schikking of intrekking. Gedurende de procedure heeft de rechter op de voet van artikel 19 lid 2 Rv de regie over het procesverloop en kan deze – ambtshalve of op verzoek van partijen – alle beslissingen nemen die nodig zijn voor een goed verloop van de procedure. Nu het deskundigentraject is gestrand na het concept-rapport en partijen in een impasse zijn geraakt, hebben [eisers] er alle belang bij dat de zaak weer voor de voorzieningenrechter wordt gebracht ter verdere behandeling.
4.6. Het voorgaande betekent dat [eisers] kunnen worden ontvangen in hun verzoek de procedure voort te zetten.
Spoedeisend belang en goede procesorde
4.7. Feit is dat partijen al twee keer afspraken hebben gemaakt over het doorlopen van een deskundigentraject, maar dat – na twee jaar – geen van de trajecten heeft geleid tot een bindend advies over de waardering van de aandelen van [eisers] Die waardering is nodig zodat [eisers] een einde kunnen maken aan de relatie met [gedaagden] Momenteel bevinden partijen zich in een impasse. De gewijzigde eis ligt in het verlengde van de aanvankelijk ingestelde vorderingen en strekt ertoe partijen uit die impasse te halen en dat er alsnog een waardering door een deskundige plaatsvindt zodat partijen uit elkaar kunnen.
Daarmee is het spoedeisend belang bij de, gewijzigde, vorderingen voldoende gegeven.
4.8. Om dezelfde reden kan het betoog van [gedaagden] dat [eisers] in strijd met de goede procesorde handelen door nieuwe geschilpunten naar voren te brengen die zich niet verhouden tot de kern en de omvang van het kort geding, niet slagen, nog daargelaten dat [gedaagden] voldoende gelegenheid hebben gehad om te reageren op de standpunten en de gewijzigde vorderingen van [eisers]
Nakoming van de afspraken
4.9. [gedaagden] hebben een beroep gedaan op buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst van opdracht met [naam 2], met als reden dat hij het hoor - en wederhoorbeginsel heeft geschonden en daarmee toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. Zij wijzen erop dat:
Onder die omstandigheden had [naam 2] het concept-rapport nog niet mogen uitbrengen, aldus [gedaagden]
4.10. Niet in geschil is dat [naam 2] bij de uitvoering van de opdracht het beginsel van hoor en wederhoor in acht moet nemen. Dat is vastgelegd in artikel 7b van het Proces-verbaal. Tegelijkertijd is in artikel 7a van het Proces-verbaal bepaald dat de deskundige de procedure van de waardevaststelling bepaalt en de regie voert. Beide bepalingen zijn opgenomen in de opdrachtbevestiging.
4.11. De voorzieningenrechter stelt vast dat [naam 2] in reactie op de bezwaren van [gedaagden] op 22 juli 2025 een voorstel heeft gedaan aan partijen om het traject voort te zetten (productie 128 van [eisers]). Dat voorstel hield in dat de gespreksverslagen alsnog zouden worden uitgewisseld, dat partijen de gelegenheid kregen om inhoudelijk te reageren op die gespreksverslagen én het concept-rapport en dat partijen daarna over en weer konden reageren op elkaars stukken. Daarmee werden de bezwaren van [gedaagden] ten aanzien van de gespreksverslagen en hoor en wederhoor naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende weggenomen. Dat [naam 2] heeft geweigerd het concept-rapport in te trekken, maakt dat niet anders. Hij heeft die beslissing genomen vanuit tijds - en kostenoverwegingen (wat gezien artikel 7.e. van de Vaststellingsovereenkomst niet onbegrijpelijk is), waarbij hij partijen voldoende in de gelegenheid stelt om op het concept-rapport en op elkaars stukken te reageren. [gedaagden] hebben niet aannemelijk gemaakt dat en hoe het volgen van die route hen zou schaden in hun belang om behoorlijk verweer te voeren en om te worden gehoord. Door te volharden in de ontbinding van de overeenkomst met [naam 2], enkel omdat het concept-rapport niet werd ingetrokken, hebben [gedaagden] zich jegens [eisers] en [naam 2] niet gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid, waartoe zij op grond van artikel 6:2 lid 1 BW verplicht zijn. Overigens kan uit de gevoerde mailcorrespondentie tussen partijen en de deskundige, en het mailbericht van [naam 2] van 30 juli 2025 aan de Ondernemingskamer (productie 132 van [eisers]) genoegzaam worden afgeleid dat [gedaagden] ook op andere fronten het traject heeft gefrustreerd. Zo waren zij eerder de vertragende factor in het ondertekenen van de overeenkomst van opdracht en het aanleveren van de gevraagde informatie.
4.12. Het standpunt van [gedaagden] dat [naam 2] in verzuim is en zich niet heeft gedragen als een goed opdrachtnemer, vindt voorshands geen steun in de overgelegde stukken.
De vorderingen i. t/m iii.
4.13. De vorderingen i. t/m iii. strekken ertoe dat er een nieuwe deskundige wordt aangewezen, primair door de voorzieningenrechter subsidiair door het NiRV, en dat [gedaagden] worden veroordeeld om mee te werken aan het nieuw te starten deskundigentraject, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.14. Partijen hebben in de Vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk afgesproken dat de waarde van de aandelen van [eisers] en het saldo van de rekening-courantverhoudingen bindend worden vastgesteld door een register valuator die wordt aangewezen door de Ondernemingskamer. Er is – mede omdat de daarvoor vereiste instemming/medewerking van [gedaagden] ontbreekt – dan ook geen grondslag voor de voorzieningenrechter noch voor het NiRV om een waarderingsdeskundige aan te wijzen, laat staan om te bepalen dat de aan te wijzen persoon wordt aangemerkt als een deskundige in de zin van artikel 1 van de Vaststellingsovereenkomst. Die laatste vordering heeft een declaratoir karakter en is om die reden niet toewijsbaar in kort geding.
4.15. Dat neemt niet weg dat de Vaststellingsovereenkomst tussen partijen nog steeds geldt. De vraag of [gedaagden] zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de Vaststellingsovereenkomst en de, daarmee verband houdende, vraag of [eisers] van [gedaagden] nakoming kunnen verlangen en hoe die nakoming moet worden ingevuld, moeten echter in een bodemprocedure worden beoordeeld, zij het dat, waar aan de orde zoals hierna nog zal blijken, in dit kort geding een inschatting kan worden gegeven van de uitkomst van die bodemprocedure.
4.16. Vorderingen i. t/m iii. worden daarom afgewezen.
Vorderingen iv. en v.
4.17. [eisers] vorderen een voorschot op het door [gedaagden] verschuldigde bedrag uit hoofde van de koopprijs voor de aandelen van [eiser 1] in het kapitaal van [gedaagde 1].
4.18. Gezien de handelwijze van [gedaagden] zoals omschreven in 4.11. is voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat [gedaagden] zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de Vaststellingsovereenkomst en dat [eisers] in beginsel recht hebben op nakoming van de afspraken door [gedaagden]
4.19. [naam 2] heeft in zijn concept-rapport de waarde van het aandelenpakket van [eisers] en het saldo rekening-courant in totaal vastgesteld op € 1.135.485,00 (zie 2.9.). Op pagina 101 van het concept-rapport is te lezen dat het grootste deel van dat bedrag ziet op de waarde van de aandelen in [gedaagde 1] inclusief deelnemingen buiten consolidatie. Dat is namelijk een bedrag van € 1.066.761,00. Hoewel het gaat om een concept, is het rapport gebaseerd op maanden onderzoek en meer dan 1.280 documenten (volgens [naam 2] in zijn mail van 30 juli 2025 aan de Ondernemingskamer) die van partijen zijn ontvangen. [gedaagden] hebben tegenover [naam 2] geen inhoudelijke reactie gegeven op het concept. Pas ter zitting betogen zij dat de saldi van de rekening-courantverhoudingen niet zouden kloppen, maar de gestelde omvang van die bedragen is beperkt en verder niet onderbouwd. Voorshands is niet aannemelijk dat het uiteindelijke deskundigenrapport dat wordt bereikt na het doorlopen van de bodemprocedure zodanig afwijkt van het concept-rapport van [naam 2] dat er een waarde uitkomt die onder het bedrag van € 250.000,00 ligt.
4.20. Partijen zijn al twee jaar bezig met het doorlopen van een deskundigentraject zonder dat dit heeft geleid tot een bindend advies. [eisers] hebben gedurende die periode aanzienlijke kosten moeten maken om tot een afrekening te komen, terwijl op dit moment het einde nog steeds niet in zicht is. [eisers] stellen dat zij die kosten nauwelijks kunnen dragen.
4.21. De voorzieningenrechter ziet onder die omstandigheden aanleiding om een ordemaatregel op te leggen als breekijzer om [gedaagden] te bewegen medewerking te verlenen aan de waardering en de overname van de aandelen van [eisers]
In dat kader wordt [gedaagde 5] veroordeeld om, als voorschot op de te betalen koopprijs voor de aandelen in [gedaagde 1], een bedrag van € 250.000,00 te voldoen aan [eiser 1], te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW.
4.22. De gevorderde handelsrente wordt afgewezen. Het gaat hier om een toe te wijzen voorschotbedrag, waarvan de grondslag niet is gebaseerd op een handelsovereenkomst.
Proceskosten
4.23. Aangezien partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen.
5 De beoordeling in voorwaardelijke reconventie
5.1. Aan de voorwaarde dat er vonnis wordt gewezen, is voldaan zodat de vordering in reconventie wordt behandeld.
5.2. Uit de conventie vloeit voort dat niet is gebleken dat [eisers] onrechtmatig handelen jegens [gedaagden] Dat leidt ertoe dat de reconventionele vordering onder a.
– inhoudende dat [eisers] hun onrechtmatig handelen staken, afstand doen van hun vorderingen, aan [gedaagden] kwijting verlenen en hun niet opnieuw aansprakelijk zullen stellen – wordt afgewezen.
5.3. De vordering onder b. is achterhaald door de afspraken die partijen hebben gemaakt in het Proces-verbaal. De opdracht aan [naam 2] is inmiddels geëindigd. [gedaagden] hebben dan ook geen belang bij toewijzing van deze vordering.
5.4. [gedaagden] worden als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten van [eisers] veroordeeld. Voor een werkelijke kostenveroordeling, waarbij wordt opgemerkt dat geen bedrag is genoemd en ook geen onderbouwende stukken zijn ingediend, is geen plaats. Dat vereist immers misbruik van procesrecht, waarbij het moet gaan om een evident ongegronde vordering in de zin van een op onjuiste feiten en omstandigheden gebaseerde vordering of een vordering gebaseerd op stellingen waarvan de eisende partij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Daar komt nog bij dat deze maatstaf terughoudend moet worden toegepast, vanwege het recht op toegang tot de rechter op grond van artikel 6 EVRM. [gedaagden] hebben niet aan de hiervoor uitgewerkte stelplicht voldaan.
De proceskosten aan de kant van [eisers] worden begroot op: - salaris advocaat € 553,50 (factor 0,5 x € 1.107,00) - nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 731,50
6 De beslissing
De voorzieningenrechter:
in conventie
6.1. veroordeelt [gedaagde 5] om, binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis, bij wijze van voorschot het bedrag van € 250.000,00 te betalen aan [eiser 1], te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 over dat bedrag tot aan de dag van algehele voldoening;
6.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3. compenseert de proceskosten, in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
6.4. wijst het meer of anders gevorderde af;
in voorwaardelijke reconventie
6.5. wijst de vorderingen van [gedaagden] af;
6.6. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 731,50, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als het vonnis wordt betekend;
6.7. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin. Het is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. Th. Veling op 14 oktober 2025.
2091 / 2009