ECLI:NL:RBROT:2025:11615 - Rechtbank Rotterdam - 1 oktober 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Handel en haven
Zaaknummer: C/10/705108 / HA ZA 25-682
Vonnis in incident van 1 oktober 2025
in de zaak van
**[persoon A] ,**handelend onder de naam [bedrijf A] , te [plaats] , gemeente [gemeente] eisende partij, hierna te noemen: [persoon A] , advocaat: mr. J.P.M. Bakker,
tegen
FOOD ART B.V., te Gorinchem, gedaagde partij, hierna te noemen: Food Art, advocaat: mr. E. Hoogendam.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding tevens houdende incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, met producties;- de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 223 Rv, met producties;
-
de stukken van de door [persoon A] ten laste van Food Art gelegde derdenbeslagen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident
2 De vordering in de hoofdzaak
2.1. [persoon A] vordert - zakelijk weergegeven - in de hoofdzaak om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- Food Art te veroordelen om aan [persoon A] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting en binnen 14 dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, te betalen:
a. de hoofdsom ad € 125.000,00 ter voldoening van het onbetaald gelaten deel van de overeengekomen koopsom;
b. ter zaak de vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 2.025,00;
c. vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de vordering onder a. vanaf 19 december 2024, althans vanaf 30 juni 2024, althans vanaf de dag der dagvaarding, zulks tot aan de dag der algehele voldoening.
-
Food Art te veroordelen in de kosten van de procedure, de nakosten en de kosten van beslaglegging, onder bepaling dat Food Art de wettelijke rente over deze (proces)kosten verschuldigd zal worden indien zij deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis zal hebben voldaan.
-
Food Art te veroordelen in de kosten van de dagvaarding.
2.2. Food Art heeft in de hoofdzaak nog geen verweer gevoerd.
3 De vordering in het incident ex artikel 223 Rv
3.1. [persoon A] vordert - zakelijk weergegeven - om Food Art te veroordelen om aan [persoon A] , binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, te betalen een bedrag van € 62.500,00 als voorschot op het onbetaald gelaten deel van de overeengekomen koopsom.
3.2. [persoon A] legt hieraan het volgende ten grondslag.
3.2.1. Partijen hebben op 18 december 2024 een overeenkomst gesloten betreffende de koop/verkoop van de activa en bedrijfsactiviteiten van koffie- en lunchroom [lunchroom A] en theater [theater A] (hierna: de overeenkomst). Ingevolge artikel 2 van de overeenkomst bedraagt de koopprijs € 175.000,00, waarvan € 25.000,00 uiterlijk 21 november 2024 wordt betaald en het restant op 19 december 2024. In artikel 4 van de overeenkomst is een garantie (informatieverplichting ten aanzien van de activa van [lunchroom A] ) opgenomen.
3.2.2. Food Art heeft een bedrag van € 50.000,00 voldaan. Food Art is in verzuim met betaling van het resterende bedrag van € 125.000,00. [persoon A] vordert nakoming van die betalingsverplichting.
3.2.3. Vanwege het uitblijven van betaling dreigt [persoon A] op korte termijn in ernstige financiële problemen te raken en niet meer aan haar betalingsverplichtingen te kunnen voldoen. Om die reden kan [persoon A] een vonnis in de hoofdzaak niet afwachten.
3.3. Food Art concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [persoon A] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [persoon A] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [persoon A] in de kosten van het geding. Daartoe voert zij het volgende aan.
3.3.1. [persoon A] heeft de afgegeven garanties van artikel 4 van de overeenkomst geschonden c.q. gedwaald. De omzet over 2024 bleek aanzienlijk lager dan de door [persoon A] afgegeven prognose. De waarde van [lunchroom A] moet daarom aanzienlijk naar beneden worden aangepast. Ook de kolommenbalans over 2024 is onjuist. In de hoofdzaak zal Food Art daarom onder andere partiële ontbinding van de koopovereenkomst vorderen, hetgeen zal leiden tot vermindering van de koopprijs tot een bedrag dat niet hoger zal zijn dan de reeds betaalde € 50.000,00.
3.3.2. [persoon A] heeft niet onderbouwd dat zij op korte termijn in ernstige financiële problemen raakt indien de voorlopige voorziening zal worden afgewezen. Voor zover dit wel het geval zou zijn, heeft Food Art gegronde vrees dat [persoon A] geen verhaal meer biedt in het geval haar vordering in de hoofdzaak niet toewijsbaar blijkt.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1. Iedere partij kan tijdens een aanhangig geding vorderen dat een voorziening wordt getroffen voor de duur van het geding (artikel 223 lid 1 Rv). Aan het in lid 2 van artikel 223 Rv gestelde vereiste dat de vordering moet samenhangen met de vordering in de hoofdzaak is in dit geval voldaan. Immers, de door [persoon A] gevraagde voorziening houdt in dat een deel van de in de hoofdzaak ingestelde vorderingen thans reeds als voorschot aan haar worden toegewezen.
4.2. Voor het toewijzen van een voorziening als door [persoon A] gevorderd kan plaats zijn als daarvoor, mede gelet op de belangen van de andere partij, voldoende belang bestaat. Nodig is verder dat op grond van hetgeen in het kader van het incident naar voren is gebracht voldoende aannemelijk is dat de vordering in de hoofdzaak zal worden toegewezen. Het karakter van de voorziening brengt voorts mee dat een zodanig dringend belang bestaat bij de gevraagde voorziening, dat niet van de eiser in het incident gevergd kan worden dat de afloop van de hoofdzaak wordt afgewacht. Als het zoals hier gaat om een voorziening in de vorm van betaling van een geldsom dient daarnaast acht te worden geslagen op het restitutierisico.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat Food Art in verzuim is met de betaling van het restantbedrag van € 150.000,00. De nakomingsvordering van [persoon A] in de hoofdzaak ligt dus in beginsel voor toewijzing gereed. Daar staat echter tegenover de reconventionele vordering uit hoofde van schending van de garantieverplichting die Food Art in de hoofdzaak wenst in te stellen tegenover. [persoon A] heeft gemotiveerd betwist dat zij de garantieverplichting heeft geschonden. De - op voorhand niet onaannemelijke - vordering van Food Art staat dus nog niet vast. Maar mocht deze vordering vast komen te staan, dan heeft Food Art een tegenvordering op [persoon A] van mogelijk (ongeveer) dezelfde omvang als de vordering in conventie. Gelet daarop is voor een veroordeling van Food Art tot het betalen van een voorschot op het in conventie gevorderde bedrag geen plaats.
4.4. Daar komt nog bij, zoals Food Art terecht aanvoert, dat [persoon A] niet heeft onderbouwd dat haar financiële positie zodanig is dat zij de afloop van de hoofdzaak niet kan afwachten.
4.5. De beslissing omtrent de proceskosten zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
5 De beoordeling
in het incident
5.1. wijst het gevorderde af,
5.2. houdt de proceskostenbeslissing aan;
in de hoofdzaak
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 12 november 2025 voor conclusie van antwoord aan de zijde van Food Art.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.
[2111/3455]