ECLI:NL:RBROT:2025:11557 - Rechtbank Rotterdam - 3 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ROTTERDAM
Team straf 2
parketnummer: 71-315090-22
Tussenbeslissing van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, voor deze zaak domicilie kiezende te [plaatsnaam] , ten kantore van haar raadslieden mr. G.G.J. Knoops en mr. C.J. Knoops-Hamburger.
Algemeen
Deze tussenbeslissing is gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 september 2025. Op deze regiezitting heeft de verdediging onderzoekswensen ingediend en toegelicht.
De overwegingen die hierna volgen en alle beslissingen die daaruit voortvloeien zijn voorlopig van aard, gelet op de functie die ze hebben binnen deze strafzaak en het moment waarop ze zijn genomen.
De rechtbank heeft de onderzoekswensen getoetst aan het verdedigingsbelang: is hetgeen is verzocht in redelijkheid van belang in deze strafzaak voor de bespreking en beantwoording van de vragen die voortkomen uit de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De ingediende onderzoekswensen
De verdediging heeft de onderzoekswensen verdeeld in verzoeken die zien op de SkyECC-dataset (deel A) en verzoeken die zien op de detentie van de verdachte (deel B).
Deel A (SkyECC-dataset)
Met betrekking tot de SkyECC-dataset wordt door de verdediging verzocht om als getuige te horen:
Daarnaast wordt verzocht om het openbaar ministerie de opdracht te geven tot het verstrekken van:
-
verslaglegging (notulen) van de bijeenkomsten met de autoriteiten van andere landen en/of Eurojust en/of Europol in het kader van de SkyECC operatie en eventueel bij die bijeenkomsten gegeven (powerpoint) presentaties en/of gepresenteerde onderzoeksplannen, onderzoeksresultaten en/of communicatiestrategieën;
-
SIENA communicatie/berichten rondom de SkyECC operatie waaronder berichten met betrekking tot de communicatiestrategie (waar onder meer de Duitse rechter in de uitspraak van 19 december 2024 aan refereert) en verdeling van bevoegdheden en de (ontwijking van) rechterlijke toetsing met betrekking tot de SkyECC operatie;
-
verslaglegging en communicatie die betrekking heeft op het op 13 december 2019 opgerichte JIT met betrekking tot SkyECC, waaronder de JIT-overeenkomst en de verdeling van bevoegdheden en (uitvoering van) opsporings- en onderzoekshandelingen;
-
verstrekking van een Frans proces-verbaal van 17 april 2020;
-
de per mail van 18 april jl. verzochte stukken en informatie met betrekking tot de
ontsleuteling van de SkyECC-data;
- verstrekking van de (rechtelijke) stukken die ten grondslag liggen aan het onderzoek aan de SkyECC-data, waaronder in ieder geval de schriftelijke toestemming van de rechter-commissaris van onderzoek Argus om in het onderzoek Mandel onderzoek te doen aan de SkyECC-data, en het onderliggende verzoek daartoe;
en voorts wordt verzocht om:
- een deskundigenonderzoek naar de geheimhoudingsprocedure omtrent SkyECC-data te gelasten;
- verstrekking van de Palmadataset;
- het openbaar ministerie te gelasten de stukken verzocht in een mail van 12 augustus 2025 aan de verdediging te verstrekken.
De toelichting door de verdediging De verdediging heeft deze onderzoekswensen – kort en zakelijk samengevat – als volgt toegelicht: De onderzoekswensen zijn van belang voor de noodzakelijke transparantie (als onderdeel van het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM) om de verweren die de verdediging wenst te voeren voldoende te kunnen onderbouwen aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden.
Deels betreft het herhaalde verzoeken maar mede naar aanleiding van nieuwe informatie ten aanzien van kort gezegd de verkrijging en de verwerking van de SkyECC-data, ziet de verdediging zich genoodzaakt een aantal onderzoekswensen herhaald aan de rechtbank voor te leggen. Deze nieuwe informatie betreft een Frans proces-verbaal D2, verklaringen van een Amerikaans speciaal agent van 25 en 26 maart 2025, uitspraken van een Zwitserse rechtbank van 19 juni 2025 en een arrest van het Zwitserse Gerechtshof van 15 augustus 2025 en twee Crimesite artikelen van 25 februari 2025 en 12 april 2025.
De inhoud van deze stukken heeft te gelden als een nieuwe concrete en zwaarwegende aanwijzing dat het openbaar ministerie niet alle relevante feiten en omstandigheden met betrekking tot de verkrijging en verdere verwerking van de SkyECC-data heeft verantwoord. Zo blijkt uit ‘het Franse document D2’ dat de Nederlandse autoriteiten de Franse autoriteiten hebben verzocht om een interceptietool te plaatsen. In het Crimesite artikel van 12 april 2025 staat dat in een Frans document gericht aan de Noorse autoriteiten door de advocaat-generaal is gesteld dat de berichten van SkyECC door de Nederlandse politie zijn ontsleuteld. Hiermee gaat de betrokkenheid van de Nederlandse autoriteiten bij het Franse opsporingsonderzoek verder dan tot nu toe door het openbaar ministerie is gesteld. Dit maakt dat nader onderzoek noodzakelijk is voor het beantwoorden van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv door de rechtbank.
Voorts wordt verzocht een onafhankelijk (digitaal) deskundige een onderzoek uit te laten voeren met betrekking tot de vraag in hoeverre de geheimhoudingsprocedure ex artikel 98 Sv is gewaarborgd door het openbaar ministerie. Er zijn aanwijzingen dat er sprake is geweest van schendingen binnen de procedure, in ieder geval tijdens de inzage van 18 juli 2025 waarbij berichten zichtbaar waren van het account dat door het openbaar ministerie aan de verdachte wordt toegeschreven. De verdediging heeft het recht een contra-expertise te laten verrichten, teneinde de aard, omvang en ernst van een mogelijke schending te beoordelen, voortvloeiend uit het beginsel van ‘equality of arms’ ex artikel 6 EVRM. Dit onderzoek is van belang voor de door de rechtbank te nemen beslissingen ex artikelen 348 en 350 Sv ten aanzien van de rechtmatigheid van de door het openbaar ministerie als bewijsmateriaal geselecteerde data alsmede in het kader van de integriteit van de verkrijging van die data en de betrouwbaarheid van de waarheidsvinding.
Deel B (detentie)
Met betrekking tot de detentie van de verdachte wordt verzocht om als getuige te horen:
Daarnaast wordt verzocht om:
-
verstrekking van de detentiedossiers, inclusief het bejegeningsplan;
-
het houden van een schouw op de detentielocatie.
De toelichting door de verdediging Uit het verhoor van de [getuige 1] is naar voren gekomen dat [naam 3] verantwoordelijk zou zijn geweest voor de beslissing tot plaatsing van de verdachte in de betreffende locatie. De verdediging wil haar om die reden horen. Verder staat de informatie die de verdediging heeft en voortkomt uit de dagrapportages haaks op wat [getuige 1] heeft verklaard. De [getuige 2] was toen het aanspreekpunt ter plaatse en zou daarover meer helderheid kunnen verschaffen. Door de [getuige 1] is voorts verklaard dat de verantwoordelijkheid voor de medische zorg en medicatie in handen lag van de verpleegkundige en de huisarts. De verdediging wenst hen daaromtrent te bevragen. Er bestaat daarnaast een enorme discrepantie tussen de bevindingen van de verdachte over de inrichting van de detentielocatie en hetgeen de [getuige 1] daarover heeft verklaard. De verdediging acht het daarom van belang dat de rechtbank zelf ter plaatse de situatie gaat bekijken. Het gevraagde onderzoek is relevant voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv en het vaststellen van vormverzuimen en de daaraan te verbinden omvang van de rechtsgevolgen.
Het standpunt van de officieren van justitie
Ad deel A (SkyECC-dataset) Het overgrote deel van de verzoeken betreft een herhaling van verzoeken waarop de rechtbank eerder afwijzend heeft beslist. Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die van dien aard zijn dat de eerder door de rechtbank genomen beslissingen zouden moeten worden herzien. Alle verzoeken tot het horen van getuigen en het verstrekken van stukken die zien op mogelijke SkyECC-verweren moeten dan ook worden afgewezen.
De verdediging heeft daarnaast verzocht om verstrekking van een aantal documenten uit het onderzoek 26Mandel. Deze documenten zijn verstrekt als start- en sturingsinformatie ten behoeve van de opsporing in het onderzoek 26Mandel. Uit dit onderzoek is de verdenking gerezen ten aanzien van de verdachte. Deze verdenking en daarmee de start van het onderzoek tegen de verdachte is al uitvoerig verantwoord in het dossier. De gevraagde documenten zijn daarom niet relevant voor enige door de rechtbank te nemen beslissing.
Het verzoek tot het benoemen van een deskundige om de geheimhoudersprocedure te beoordelen moet ook worden afgewezen. De procedure die gehanteerd wordt ter bescherming van geheimhouders is afdoende beschreven in het dossier en voldoet grotendeels aan de vereisten die de Hoge Raad hieraan stelt in ECLI:NL:HR2014:375. Dat nadien bij het inladen van een nieuwe ‘sub- dataset’ nog een technische fout is opgetreden is weliswaar een schending van het geheimhoudingsrecht, maar deze technische fout is onmiddellijk hersteld en kan ook zonder gevolgen blijven omdat niemand hierdoor daadwerkelijk in zijn of haar belangen is geschaad.
Het verzoek tot het verstrekken van de Palma dataset is al meermalen afgewezen. In de afgelopen vier maanden heeft de verdediging driemaal gebruik gemaakt van het inzagerecht en dit heeft niet geleid tot concrete verzoeken tot het toevoegen van stukken.
Het openbaar ministerie stelt zich dan ook op het standpunt dat alle onderzoekswensen moeten worden afgewezen.
Ad deel B (detentie) Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat ook hier alle onderzoekswensen moeten worden afgewezen. Een onderzoek naar de detentie-omstandigheden moet worden gezien in het licht van een eventueel ontvankelijkheidsverweer van de verdediging. Om de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie te kunnen overwegen zouden er binnen detentie zeer ernstige schendingen moeten hebben plaatsgevonden. Daarvan is geen sprake geweest, iets wat ook uit de verklaring van de [getuige 1] afgeleid kan worden. Niets wat de nu (opnieuw) gevraagde getuigen zouden kunnen verklaren is relevant voor enige door de rechtbank in de strafzaak te nemen beslissing. De rechtbank is voldoende geïnformeerd om tot een beslissing te kunnen komen.
Beslissingen ten aanzien van de onderzoekswensen
Deel A (SkyECC-dataset) Al in raadkamer van 18 maart 2025 zijn door de verdediging onderzoekswensen ingediend die waren gericht op het verkrijgen van meer informatie omtrent de mate van de betrokkenheid van Nederlandse opsporingsambtenaren en van het Nederlandse openbaar ministerie bij de verkrijging en verwerking van de SkyECC-data in, dan wel, via Frankijk en/of de mate van transparantie in de verslaglegging van de (wijze) van die verkrijging en verwerking door het Nederlandse openbaar ministerie.
Bij beslissing van 7 april 2025 heeft de raadkamer de verzoeken die toen voorlagen afgewezen en hierover het volgende overwogen:
“Naar het oordeel van de rechtbank biedt het onderhavige dossier, waaronder het methodiekendossier, in samenhang met de door de verdediging gestelde feiten en omstandigheden (die te zijner tijd dus op juistheid en relevantie nader kunnen worden beoordeeld) voldoende informatie om de verdediging adequaat te faciliteren in het kader van de voorbereiding van eventueel te voeren verweren die zien op de gestelde vormverzuimen. De rechtbank acht zich op dit moment voldoende voorgelicht en ziet geen verdere aanknopingspunten om het verzochte onderzoek te gelasten.”
Door de verdediging zijn vervolgens ter zitting van 10 april 2025 die eerdere onderzoekswensen gehandhaafd en zijn nog aanvullende onderzoekswensen ingediend. Als ‘novum’ is toen het vonnis van het Landgericht Berlin van 19 december 2024 overgelegd. De rechtbank heeft opnieuw alle verzoeken die toen voorlagen onderzocht en deze bij beslissing van 22 mei 2025 afgewezen. Daarover heeft de rechtbank overwogen: “Anders dan de verdediging ziet de rechtbank in die uitspraak echter geen aanknopingspunten om voor wat betreft het onderzoek naar het onderscheppen en verkrijgen van de data tot een andersluidend oordeel dan hiervoor al is weergegeven te komen.”
Nu zijn door de verdediging wederom onderzoekswensen ingediend, die voor een groot deel herhaalde onderzoekswensen betreffen en die ook weer zien op het verkrijgen van (nog) meer transparantie en duidelijkheid over de wijze waarop de SkyECC-data in Frankrijk zijn onderschept, op wiens instigatie dit is gebeurd, hoe deze data zijn gedeeld met Nederland en hoe deze, nadat Nederlandse opsporingsdiensten daarover de beschikking had verkregen, zijn verwerkt en in de opsporingsonderzoeken terecht zijn gekomen. Ter onderbouwing van deze (herhaalde) verzoeken heeft de verdediging een aantal nieuwe stukken in het geding gebracht. Ook nu heeft de rechtbank in het licht van wat door de verdediging is aangevoerd alles opnieuw bekeken maar ook nu leidt dit niet tot een ander oordeel. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het dossier volgt dat het openbaar ministerie van plan was de Franse autoriteiten te verzoeken om de servers van SkyECC te tappen en dat het openbaar ministerie de Franse autoriteiten daarvan op de hoogte heeft gesteld. Uit de stukken kan echter voorshands worden afgeleid dat Frankrijk op 13 februari 2019 uit eigen beweging zou hebben besloten om een zelfstandig strafrechtelijk onderzoek naar SkyECC te starten wegens verdenking van deelneming aan een criminele organisatie. Op 14 juni 2019 is vervolgens een door een Franse officier van justitie een vordering gedaan tot het tappen van de servers van SkyECC, waarop nog op diezelfde dag het bevel daartoe is afgegeven. Uit die vordering van de Franse officier van justitie en uit de toestemming van de Franse rechtbank volgt verder niet dat die vordering is gedaan om, zoals door de verdediging wordt aangevoerd, uitvoering te geven aan een Nederlands verzoek tot het tappen van de servers van SkyECC. De rechtbank onderschrijft bij de huidige stand van zaken dan ook niet het standpunt van de verdediging dat uit het document D2 moet worden geconcludeerd dat de Franse autoriteiten die tap op de SkyECC-servers op verzoek van de Nederlandse autoriteiten hebben geplaatst. Om die reden ziet de rechtbank ook nu geen aanleiding de plaatsvervangend officier van justitie van de rechtbank Lille, noch de opsteller van het Franse proces-verbaal D2 als getuige te horen. Deze verzoeken worden dan ook afgewezen. Ook de overige overgelegde stukken bieden geen concrete aanknopingspunten die tot een ander oordeel leiden dan de rechtbank ten aanzien van de verzochte getuigen en eerder verzochte stukken al heeft gegeven. Dit geldt ook ten aanzien van het (herhaalde) verzoek tot het toevoegen van de JIT-overeenkomst, omdat de rechtbank op dit moment in deze zaak onvoldoende reden ziet dat stuk aan het dossier toe te laten voegen.
Een nieuw verzoek betreft de in de mail van 18 april jl. aan het openbaar ministerie gevraagde stukken die zien op de ontsleuteling van de SkyECC berichten. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, wanneer de verantwoordelijkheid voor het opsporingsonderzoek waarin die berichten zijn verkregen bij de Franse autoriteiten ligt, de wijze van ontsleuteling van die berichten in beginsel niet ter beoordeling van de rechtbank staat. Ook wanneer de ontsleuteling daarvan heeft kunnen plaatsvinden door inbreng van Nederlandse expertise is dit niet anders. Immers het enkele leveren van technische expertise en/of bijstand kan naar het voorlopige oordeel van de rechtbank er niet toe leiden dat het vertrouwensbeginsel opzij wordt gezet. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Voorts is door de verdediging gevraagd om verstrekking van de rechterlijke stukken die ten grondslag liggen aan het onderzoek aan de SkyECC-data, waaronder de schriftelijke toestemming van de rechter-commissaris van onderzoek Argus om in het onderzoek Mandel onderzoek te doen aan de SkyECC-data en het onderliggende verzoek daartoe. De rechtbank heeft in het dossier echter geen aanknopingspunten gevonden op grond waarvan de juistheid van hetgeen in het proces-verbaal terbeschikkingstelling van de Argusdata is vastgelegd betwijfeld zou moeten worden. Ook dit verzoek wordt daarom afgewezen.
Ten aanzien van de overige verzoeken wordt het volgende overwogen.
Deskundigenonderzoek naar de geheimhoudingsprocedure omtrent SkyECC De verdediging wenst de manier waarop in het onderzoek de geheimhoudersrechten gewaarborgd zijn geweest te onderzoeken. De rechtbank stelt vast dat in het dossier het traject van de geheimhoudersprocedure, en de wijze waarop daaraan vorm is gegeven, is beschreven. Of dit traject adequaat is geweest, op de juiste wijze is uitgevoerd en of daarin de rechten van de geheimhouder voldoende gewaarborgd zijn geweest zal de rechtbank te zijner tijd moeten beoordelen.
Vaststaat dat, na het inladen van de nieuwe ‘sub-dataset’ de verdediging bij de inzage van die nieuwe dataset op 18 juli jl. heeft geconstateerd dat er 127 berichten zichtbaar zijn geworden van het account dat door het openbaar ministerie aan de verdachte wordt toegeschreven en daarom als een geheimhoudersaccount moet worden aangemerkt. Het openbaar ministerie heeft hierop onmiddellijk laten onderzoeken hoe gesprekken van dit account na het inladen van de nieuwe ‘sub-dataset’ zichtbaar hebben kunnen zijn. Dit onderzoek en de uitleg hoe dit heeft kunnen gebeuren is in een aantal processen-verbaal neergelegd. Deze processen-verbaal nopen naar het oordeel van de rechtbank thans niet tot nader onderzoek. Welke conclusies en welk oordeel in de strafzaak hieraan verbonden moeten worden zal – zoals hiervoor al gezegd – te zijner tijd worden gewogen. Ook in hetgeen verder is aangevoerd ziet de rechtbank op dit moment geen concrete aanknopingspunten die aanleiding geven tot nader onderzoek. Het verzoek tot het benoemen van een deskundige wordt dan ook afgewezen.
Verzoeken verkrijging Palmadataset De verdediging heeft herhaaldelijk verzocht om het verstrekken van de Palmadataset. In haar beslissing van 22 mei 2025 heeft de rechtbank daartoe het volgende overwogen:
“*De verdediging heeft sinds juni 2023 toegang tot de Palmadataset. De geboden faciliteiten zijn mogelijk belastend en tijdrovend, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdediging voldoende gelegenheid dat onderzoek uit te voeren.*De beperkingen zijn niet zodanig dat die, afgezet tegen de privacy belangen van de andere gespreksdeelnemers, tot een andere uitkomst moeten leiden.”
De rechtbank ziet in hetgeen ook nu is aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De verdediging heeft inmiddels ruim twee jaar toegang tot de Palmadataset en dit heeft tot op heden vooralsnog niet geleid tot verzoeken aan het openbaar ministerie tot het toevoegen van enig ander gesprek aan het dossier. Dit verzoek wordt dan ook afgewezen.
Herhaling verzoeken gericht aan openbaar ministerie 12 augustus 2025 De verdediging heeft op 12 augustus jl. aan het openbaar ministerie verzocht om het verstrekken van een DLIO proces-verbaal, GRIP-rapportages en uitleg omtrent meerdere TCI processen-verbaal. Zowel het DLIO proces-verbaal als de TCI processen-verbaal zijn verstrekt als startinformatie ten behoeve van de opsporing. Deze startinformatie vormt geen onderdeel van het bewijs van een zaak en om die reden hoeft daar ook geen nader onderzoek naar verricht te worden.
De verdediging wenst voorts door middel van de verzochte stukken het door het openbaar ministerie gepresenteerde beeld als ware de verdachte een onmisbare unieke schakel in de communicatie met Ridouan Taghi te weerleggen. De verdediging veronderstelt daarbij dat Taghi mogelijk meer of andere contacten heeft gehad die communicatie naar de buitenwereld mogelijk hebben gemaakt. In het dossier zijn hiervoor tot op heden geen aanwijzingen gevonden, maar ook in het geval dat die mogelijkheden wel zouden hebben bestaan, is het de specifieke verdenking jegens de verdachte die bepalend is voor het onderzoek in deze strafzaak. Daarmee ontbreekt de relevantie voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. De verzoeken worden dan ook afgewezen.
Deel B (detentie) De rechtbank heeft in haar beslissing van 22 mei 2025 bepaald dat zij nader geïnformeerd wilde worden over de feitelijke detentieomstandigheden van de verdachte. Daartoe is als getuige de in de periode van 24 april tot en met 2 mei 2023 voor de detentielocatie verantwoordelijke directeur opgeroepen. De rechtbank heeft toen ook expliciet overwogen dat het daarbij niet gaat om vast te stellen welke van de bij de (uitvoering van) de detentie betrokken instanties voor de besluitvorming en de gang van zaken rondom de detentie verantwoordelijk gehouden kunnen of moeten worden. De rechtbank dient vast te stellen óf de rechten van de verdachte in deze strafzaak zijn geschonden om vervolgens te kunnen beoordelen of er een inbreuk heeft plaatsgevonden, wat de omvang van die inbreuk dan zou zijn geweest en welke gevolgen daaraan in de strafzaak mogelijk moeten worden verbonden.
Ter zitting van 2 september 2025 is de [getuige 1] als locatie verantwoordelijke directeur gehoord. In dit verhoor heeft de getuige uitgebreid verklaard over de detentieomstandigheden waaronder de verdachte in die periode gedetineerd is geweest en heeft ook de verdediging in de meest brede zin de gelegenheid gehad de getuige te ondervragen. Het moge zo zijn dat de verdachte naast deze strafzaak nog vele andere procedures heeft lopen bij instanties die bij de detentie van de verdachte betrokken (kunnen) zijn geweest, maar voor zover het de strafzaak tegen de verdachte aangaat heeft de rechtbank te beoordelen of zij voldoende is voorgelicht in het kader van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Gelet op hetgeen door partijen en de getuige naar voren is gebracht acht de rechtbank zich in dat kader thans voldoende voorgelicht omtrent de feitelijke detentieomstandigheden.Daarom worden alle verzoeken afgewezen.
In het verlengde daarvan ziet de rechtbank thans dan ook geen aanleiding om de zitting van 2 september 2025 te heropenen noch om nader onderzoek te doen naar – kort gezegd – de besluitvorming rondom die detentie dan wel het Inspectie onderzoek ten aanzien van de gevangenhouding van de verdachte en de totstandkoming daarvan zoals de verdediging na die zitting bij brief van 10 september 2025 aanvullend aan de rechtbank heeft verzocht. Evenmin zal de rechtbank hiertoe een nieuwe regiezitting plannen.
Beslissing
de verzoeken worden afgewezen;
het onderzoek op de terechtzitting wordt geschorst tot de terechtzitting op 2 april 2026 te 9.00 uur, locatie Rotterdam, zaal 35;
tegen de nadere terechtzitting dient de verdachte te worden opgeroepen op het kantooradres van haar raadslieden met verstrekking van een afschrift van de oproeping aan de raadslieden.
Deze beslissing is op 3 oktober 2025 gegeven door: mr. C.G. van de Grampel, voorzitter, mrs A.J.P. van Essen en P. Putters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier.
De jongste rechter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.