Uitspraak inhoud

Team insolventie

voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk

rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2] uitspraakdatum: 5 september 2025

[verzoekster], wonende te [adres] [postcode] [woonplaats] , verzoekster.

1 De procedure

Verzoekster heeft op 8 augustus 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.

In het vonnis van deze rechtbank van 11 augustus 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 29 augustus 2025.

Ter zitting van 29 augustus 2025 zijn verschenen en gehoord:

De advocaat van verzoekster heeft op 29 augustus 2025 een betaalbewijs gestuurd van de huur van september 2025.

CWE 02 Niederlande Gmbh & Co KG, gevestigd te Berlijn (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.

De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2 De feiten

Bij vonnis van 30 mei 2024 heeft de kantonrechter de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden. Verweerster heeft vervolgens middels een deurwaarderexploot van 15 november 2024 de ontruiming van de woning per 25 november 2024 aangezegd.

Bij vonnis van 9 januari 2025 is ex artikel 287b Fw een voorlopige voorziening bij voorraad voor zes maanden afgegeven, waarmee de tenuitvoerlegging van het vonnis van 30 mei 2024 is opgeschort. Daarbij is bepaald dat het moratorium slechts geldt zolang de lopende huurtermijnen gedurende deze zes maanden tijdig worden voldaan.

Verweerster heeft op 31 juli 2025 wederom de ontruiming van de woning aangezegd. Zij beschouwt het eerder afgegeven moratorium als vervallen, omdat de eerdergenoemde voorwaarde uit het vonnis van 9 januari 2025 – betreffende het tijdig voldoen van de lopende huurtermijnen – is geschonden. Verweerster heeft de nieuwe ontruimingsdatum bepaald op 18 augustus 2025.

Verzoekster heeft op 8 augustus 2025 opnieuw een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend samen met een verzoekschrift ex artikel 284 Fw.

3 Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 mei 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.

Verzoekster heeft verklaard dat zij gedurende drie maanden als zelfstandige niet werd uitbetaald. Door het overlijden van haar vader is zij er destijds niet toe gekomen om dit op te lossen. Hierdoor heeft zij tijdens de eerdere voorlopige voorziening van 9 januari 2025 twee maanden de huur niet voldaan, waardoor de regeling is komen te vervallen. Mede om die reden verzoekt verzoekster nu om een voorziening voor vier maanden in plaats van zes. Verzoekster heeft benadrukt dat zij de situatie wel wil oplossen, maar dat het contact met de woningcorporatie moeizaam verloopt. Om meer zekerheid te creëren heeft zij inmiddels een contract ondertekend dat loopt tot juni 2026, waarin duidelijke afspraken omtrent de betalingen op papier zijn vastgelegd. Met dit contract verwacht zij de huur voortaan tijdig en volledig te kunnen voldoen. De huur van augustus en september 2025 is dan ook volledig en tijdig voldaan. Daarnaast heeft verzoekster het schuldhulpverleningstraject, dat zij tijdelijk had stilgelegd na het overlijden van haar vader, weer opgepakt. Er wordt momenteel een plan van aanpak opgesteld, waarbij de mogelijkheid bestaat dat een 100% uitdeling aan de schuldeisers kan plaatsvinden.

4 Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

5 De beoordeling

Verval van het eerste moratorium

Bij de toekenning van het moratorium van 9 januari 2025 is de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis van 30 mei 2024 opgeschort. Ter waarborging van de belangen van de verhuurder is in het dictum van die uitspraak aan het moratorium de voorwaarde verbonden dat de lopende huurtermijnen tijdig betaald dienden te worden. Verzoekster heeft deze voorwaarde geschonden. Ter zitting is gebleken dat verzoekster op dat moment geen inkomen had om de huur van februari en maart 2025 te voldoen. Naar het oordeel van de rechtbank is de op 9 januari 2025 afgegeven voorziening als gevolg van deze tekortkoming komen te vervallen.

Toewijzing van het tweede moratorium

Nu verzoekster opnieuw een moratoriumverzoek heeft ingediend, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of een tweede moratoriumverzoek ex artikel 287b Fw ontvankelijk kan worden verklaard nadat een eerder moratorium tussentijds is komen te vervallen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, nu artikel 287b Fw zich niet verzet tegen een herhaalde aanvraag. In het vijfde lid van artikel 287b Fw is bepaald dat een moratorium maximaal voor de duur van zes maanden wordt uitgesproken. Dat brengt met zich mee dat bij een tweede moratorium in ieder geval de looptijd van het eerdere moratorium dient te worden betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank dienen aan het tweede moratoriumverzoek bovendien hogere eisen te worden gesteld. In dit geval gelden die hogere eisen in het bijzonder ten aanzien van de vraag of nakoming van de lopende huurtermijnen voldoende gewaarborgd is.

De rechtbank zal tegen deze achtergrond het voorliggende verzoek beoordelen.

Nu het verzoek ontvankelijk is, dient allereerst te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 mei 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 31 juli 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 18 augustus 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.

De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.

Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.

Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.

Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 30 mei 2024 (alsnog) ten uitvoer kan leggen.

Omdat het onderhavige verzoek een tweede moratoriumverzoek betreft ten aanzien van hetzelfde vonnis, dient voorts beoordeeld te worden of er gewijzigde omstandigheden zijn op grond waarvan geoordeeld kan worden dat tijdige betaling van de lopende huurtermijnen nu wel voldoende gewaarborgd is en een minnelijke regeling een (relevante) kans van slagen heeft. Dit is het geval. Daarbij is van doorslaggevend belang dat verzoekster tot juni 2026 beschikt over werk en dat zij over de uitbetaling van haar salaris duidelijke afspraken heeft vastgelegd. Tevens is aangetoond dat de huurtermijnen van augustus en september 2025 volledig zijn voldaan. Verzoekster heeft ter zitting verklaard erop toe te zien dat toekomstige huurtermijnen tijdig worden betaald en dat zij haar medewerking aan het schuldhulpverleningstraject zal blijven verlenen en dit niet opnieuw zal verwaarlozen. Verzoekster genereert daarbij voldoende inkomsten als zelfstandige om de lopende huurtermijnen te kunnen voldoen. Ontruiming van de woonruimte brengt de stabiele situatie waarin verzoekster zich thans bevindt in gevaar. Gelet hierop laat de rechtbank het belang van verzoekster zwaarder wegen dan het belang van verweerster.

Nu het eerste moratorium binnen twee maanden na 9 januari 2025 is komen te vervallen en mede gelet op artikel 287b lid 5 Fw ziet de rechtbank aanleiding om het tweede moratorium nog slechts voor een kortere termijn uit te spreken, in plaats van de verzochte termijn van zes maanden.

De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.

Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

6 De beslissing

De rechtbank:

  • schort de tenuitvoerlegging op van het op 30 mei 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan het [adres] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;

  • bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van vier maanden vanaf 11 augustus 2025;

  • bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;

  • bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;

  • verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.P. Pot, rechter, en in aanwezigheid van A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 september 2025.