ECLI:NL:RBROT:2025:11229 - Rechtbank houdt beslissing op vordering tot inzage ex artikel 195 Rv aan - 17 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank herkwalificeert een vordering tot voorlopige voorziening als een incident tot gegevensverstrekking op grond van artikel 195 Rv (nieuw). De beslissing hierop wordt echter aangehouden, omdat de noodzaak pas kan worden beoordeeld na de conclusie van antwoord in de hoofdzaak en met het oog op procesefficiëntie.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
vonnis
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/699856 / HA ZA 25-418
Vonnis in incident van 17 september 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SPOORENBERG INTERNATIONAL B.V, gevestigd te Raamsdonksveer, eiseres in de hoofdzaak, eiseres in het incident, advocaat mr. P.J.E.M. Nuiten te Dordrecht,
tegen
[gedaagde], wonende te [plaats] , gedaagde in de hoofdzaak, verweerder in het incident, advocaat mr. M.W. Huijzer te Papendrecht.
Partijen zullen hierna Spoorenberg en [gedaagde] genoemd worden.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2 Het geschil in het incident
2.1. Spoorenberg vordert: [gedaagde] te bevelen dat hij lopende procedure c.q. voorafgaand aan de mondelinge behandeling inzage geeft in de financiële situatie van [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ) in de maanden november en december 2024 door middel van het overleggen van verkorte overzichten Winst & Verlies en Balans overzichten alsmede liquiditeitsoverzichten over deze maanden. Dit op straffe van een dwangsom.
2.2. [gedaagde] voert verweer. Hij concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van Spoorenberg in de kosten van het incident.
2.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3 De beoordeling in het incident
3.1. De rechtbank merkt het incident aan als een incident ex artikel 195 Rv (nieuw) in samenhang met artikel 194 Rv (nieuw) omdat Spoorenberg het door haar aanhangig gemaakte incident kennelijk abusievelijk heeft aangeduid als een incident ex artikel 223 Rv in plaats van een incident ex artikel 195 Rv (nieuw). De rechtbank licht dit toe als volgt.
3.2. Artikel 223 Rv strekt tot het krijgen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding. Artikel 195 Rv (nieuw) biedt een partij die een recht op bepaalde gegevens heeft als bedoeld in artikel 194 Rv (nieuw) de mogelijkheid om tijdens een lopende procedure de rechter te verzoeken om de wederpartij te bevelen die gegevens te verstrekken. Dit verzoek kan dan, zoals in dit geval is gebeurd, in de dagvaarding worden gedaan, maar ook bij een afzonderlijk processtuk.
3.3. Het verstrekken van de verlangde gegevens is een procedurele bewijsmaatregel, die naar haar aard in beginsel een definitief karakter heeft en daarom moeilijk kan gelden voor alleen de duur van het geding. Aannemelijk is dat het Spoorenberg niet om een voorziening voor de duur van het geding gaat, maar om het verkrijgen van de verlangde informatie tijdens de procedure. Zij vordert namelijk dat [gedaagde] de gegevens lopende de procedure c.q. voorafgaand aan de mondelinge behandeling geeft en baseert haar recht daarop op artikel 194 Rv (nieuw).
3.4. [gedaagde] heeft dat kennelijk ook zo begrepen want hij benoemt het incident in zijn antwoordconclusie als een ‘incident ex art. 194 Rv’ en baseert zijn verweer in het incident uitsluitend op artikel 194 Rv (nieuw).
Iedere verdere beslissing op de incidentele vordering wordt aangehouden
3.5. Artikel 209 Rv bepaalt dat op een incidentele vordering, indien de zaak dat meebrengt, eerst en vooraf wordt beslist. Of voorafgaande behandeling en beslissing redelijkerwijs geboden zijn moet worden beoordeeld aan de hand van de aard en de inhoud van de vordering, de belangen van partijen en het belang van een doelmatige procesvoering.
3.6. Uit de stellingen van Spoorenberg begrijpt de rechtbank dat zij de gevraagde gegevens verlangt om te onderbouwen dat [gedaagde] (als de indirect bestuurder van [bedrijf] ) bij de na 15 november 2024 door Spoorenberg verstrekte opdrachten aan [bedrijf] wist of althans had kunnen weten dat [bedrijf] deze niet, althans niet volledig zou kunnen betalen. Of Spoorenberg op dit punt bewijs moet leveren is een vraag die in de hoofdzaak aan de orde kan komen met toepassing van de regels van bewijsrecht. Het antwoord op deze vraag zal ook mede afhangen van de mate waarin [gedaagde] ter zake gemotiveerd verweer voert tegen de gestelde onrechtmatige daad aan zijn kant en over welke gegevens hij in dit kader (in zijn domein) beschikt. Gelet op de huidige stand van de procedure in de hoofdzaak, waarin [gedaagde] nog geen conclusie van antwoord heeft ingediend, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om eerst en vooraf te beslissen op de incidentele vordering. Spoorenberg heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel moeten leiden. De rechtbank weegt hierbij ook mee dat onduidelijk is of en zo ja, welke pogingen, Spoorenberg heeft ondernomen om de gevraagde gegevens (ook) van (de curator van het per 11 maart 2025 gefailleerde) [bedrijf] te verkrijgen.
3.7. Het vorenstaande betekent dat iedere verdere beslissing in het incident wordt aangehouden.
Vervolg van de procedure
3.8. De hoofdzaak komt voor conclusie van antwoord te staan. In beginsel zal daarna een mondelinge behandeling worden bepaald bij welke gelegenheid het geschil in volle omvang – dus inclusief de incidentele vordering ex artikel 195 Rv (nieuw) – aan de orde zal komen.
4 De beslissing
De rechtbank
in het incident
4.1. houdt iedere verdere beslissing aan;
in de hoofdzaak
4.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 29 oktober 2025 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025.
2515/3455