Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:11186 - Rechtbank Rotterdam - 5 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:111865 september 2025

Rechtsgebieden

Internationaal PubliekrechtMensenrechten

Uitspraak inhoud

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2

Parketnummer: 10/259578-22

Datum uitspraak: 5 september 2025

Beslissing van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, met betrekking tot de terbeschikkingstelling van:

[naam ter beschikking gestelde], geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ), formeel verblijvende bij [naam P.I. 1] , [detentieadres] , [postcode] te [detentieplaats] , feitelijk verblijvende in P.I. [naam P.I. 2] , raadsman mr. E. van Reydt, advocaat te Amsterdam.

1 Inleiding

Bij vonnis van deze rechtbank van 3 februari 2023 is de terbeschikkingstelling van [naam ter beschikking gestelde] gelast met voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde. De terbeschikkingstelling is gelast ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd. De termijn van de terbeschikkingstelling is aangevangen op 7 februari 2023.

Bij beslissingen van deze rechtbank van 3 augustus 2023 en 13 december 2023 zijn de voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde gewijzigd.

Bij beslissing van deze rechtbank van 6 februari 2025 is de terbeschikkingstelling laatstelijk verlengd met twee jaren.

2 Procesverloop

De rechtbank heeft op 13 augustus 2025 van het openbaar ministerie een vordering ontvangen tot het alsnog bevelen van de dwangverpleging van de ter beschikking gestelde.

De vordering is op de openbare terechtzitting van 5 september 2025 behandeld. De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik, de ter beschikking gestelde, bijgestaan door de raadsman en als deskundige mw. [persoon A] , werkzaam bij Verslavingsreclassering GGZ, zijn gehoord.

3 Adviezen

Advies reclassering De reclassering adviseert in het rapport, gedateerd 28 juli 2025, tot het toewijzen van de omzetting van de tbs maatregel met voorwaarden naar een tbs maatregel met verpleging van overheidswege.

Dit rapport houdt voorts onder meer het volgende in. De ter beschikking gestelde is een man met een verstandelijke beperking, persoonlijkheidsproblematiek en een psychotische stoornis. Hij erkent zijn eigen problematiek niet. Hij zou naar eigen zeggen onterecht en onnodig in een kliniek verblijven. Er is dus geen sprake van ziekte-inzicht. Dit leidt er toe dat zijn behandeling niet alleen stagneert, maar ook dat hij die onmogelijk maakt. Betrokkenes medewerking aan medicatie is meermaals eenzijdig beëindigd of niet volgens advies van het behandelteam. Dit maakt dat de psychose die altijd in meer of mindere mate aanwezig is, niet onder controle komt en dat behandeling niet mogelijk is. De ter beschikking gestelde is ook niet open over wat hij hoort of ziet. Dit leidt vaak tot agressie naar hulpverleners en het gebruik in middelen, wat risicoverhogend is. De ter beschikking gestelde zat in zijn tweede behandelpoging, maar ook deze behandelpoging is een aaneenschakeling van mondelinge of schriftelijke waarschuwingen, extra gesprekken om hem te motiveren of hem erop te wijzen wat de gevolgen zijn als hij zich niet gaat conformeren. Er is maatwerk geboden door een lage behandeldruk en een lange adem, zoals dat wordt genoemd. De reclassering geeft hem vele kansen en probeert hem vooral te motiveren in plaats van hem te dwingen om mee te werken aan het reclasseringstoezicht. Het contact tussen de reclassering en de ter beschikking gestelde hangt altijd aan een zijden draadje. Hij is in meerdere perioden van het toezicht fors dreigend geweest en vanwege de veiligheid werd bij elk meldplichtgesprek de afweging gemaakt of hij door een reclasseringswerker alleen gezien kon worden of zelfs met een begeleider van de behandelafdeling er bij. De inzet van de FPK en FPA van de Woenselse Poort en ook van de reclassering hebben er niet toe geleid dat de ter beschikking gestelde zich ging conformeren aan de gestelde voorwaarden.

FPA de Woenselse Poort heeft besloten om de behandeling te beëindigen wegens het meermalen overtreden van de huisregels, onvoldoende inzet en meermalen drugsgebruik. Hiermee overtreedt de ter beschikking gestelde zijn voorwaarden en kan het recidiverisico niet verantwoord worden beperkt.

De risico’s op recidive, letsel en onttrekken aan voorwaarden worden ingeschat als hoog. Het behandelverloop is turbulent sinds het begin van de maatregel. De ter beschikking gestelde heeft terugvallen gehad in (pre) delict gedrag, middelengebruik en verleent onvoldoende medewerking aan de behandeling. Hij heeft geen ziektebesef en probleeminzicht. Gezien de complexiteit van de meervoudige problematiek zal dit zich nog in beperkte mate ontwikkelen. Gedurende de maatregel en ondanks diverse behandelpogingen is er geen sprake geweest van gedragsverandering, waardoor het recidive risico hoog blijft.

Geadviseerd wordt om de tbs met voorwaarden om te zetten naar een tbs met dwangverpleging. Geconcludeerd wordt dat de ter beschikking gestelde zich niet heeft gehouden aan de opgelegde voorwaarden. Hij overtrad meermaals de voorwaarden van zijn middelenverbod, naast de voorwaarde opname in een zorginstelling, waarin hij de regels en aanwijzingen van de FPA overtrad. Dit leidde al eens eerder tot een beëindiging van de behandeling binnen de tbs-maatregel. Er worden geen mogelijkheden meer gezien voor gedragsverandering en risicobeperking binnen het huidige kader, waarin een vrijwillige rechtspositie geldt en de nadruk ligt op resocialiseren.

Gebleken is dat het huidige kader ontoereikend is. Het verblijf binnen de [naam P.I. 1] is al de tweede behandelpoging, nadat de behandeling binnen [naam P.I. 3] in november 2023 werd beëindigd en er een tbs met dwangverpleging werd gevorderd. De reclassering heeft de ter beschikking gestelde gedurende zijn maatregel zeven officiële waarschuwingen gegeven, waarvan drie tijdens zijn eerste behandelpoging bij [naam P.I. 3] en vier tijdens zijn tweede behandelpoging bij [naam P.I. 1] . De reclassering maakt nu de keuze om geen achtste waarschuwing te geven, maar over te gaan tot een advies omzetting tot dwangverpleging. Volgens de reclassering heeft de ter beschikking gestelde genoeg kansen gehad om zich te conformeren aan de voorwaarden. Hij is niet in staat gebleken dat te doen binnen het huidige kader met de vrijwillige rechtspositie.

4 Standpunt van partijen

Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft geconcludeerd tot het alsnog bevelen van de dwangverpleging. Standpunt van de ter beschikking gestelde De ter beschikking gestelde en de raadsman hebben primair afwijzing van de vordering bepleit, wegens schending van artikel 5 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 15 van de Grondwet in verband met de passantenproblematiek. Het is een feit van algemene bekendheid dat de wettelijke plaatsingstermijnen niet worden gehaald. Het is voorzienbaar dat de ter beschikking gestelde lang in de P.I. zal verblijven, waardoor de toepasselijke termijnen zullen worden overschreden en waarbij er dan ook geen behandeling met het oog op resocialisatie plaats zal vinden. Subsidiair is afwijzing van de vordering bepleit, nu omzetting niet opportuun is. De ernstige en chronische problematiek, met een gebrek aan ziekte­inzicht en een gebrek aan medewerking aan behandelingen, gebrek aan responsiviteit, middelengebruik en het hoge risico op gewelddadig gedrag zijn meegewogen in het besluit om de behandeling binnen het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden vorm te geven. Voor de behandeling is een lange adem noodzakelijk en het huidig kader biedt hier meer ruimte voor. Meer subsidiair zou de mogelijkheid tot een zorgmachtiging (in het kader van dwangmedicatie) eerst moeten worden onderzocht, alvorens tot omzetting over te gaan.

5 Beoordeling

Op grond van het advies van de reclassering en wat verder naar voren is gekomen op de terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat de ter beschikking gestelde de door deze rechtbank gestelde voorwaarden betreffende zijn gedrag niet heeft nageleefd en dat de ter beschikking stelling met voorwaarden daardoor niet uitvoerbaar is gebleken. Er is nog steeds sprake van een gebrekkige ontwikkeling van en/of ziekelijke stoornis in de geestvermogens van de ter beschikking gestelde.

De rechtbank is bekend met de passantenproblematiek en sluit zich aan bij de door de raadsman aangehaalde oproep van de rechtbank Midden-Nederland (ECLI:NL:RBMNE:2025:1154). De rechtbank stelt in dat kader voorop dat de strafrechter niet betrokken is bij de tenuitvoerlegging van de maatregel van tbs met dwang. De Dienst Justitiële Inrichtingen gaat over de plaatsing van tbs-gestelden en over de verdere tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is daarvoor politiek verantwoordelijk. Het is niet de taak en verantwoordelijkheid van de strafrechter om de problematiek van tbs-passanten op te lossen. De rechtbank ziet het wel als haar verantwoordelijkheid deze problematiek (blijvend) onder de aandacht te brengen. De rechtbank schaart zich dan ook achter de gedane oproep aan de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, om - in het licht van het voorgaande - de passantenproblematiek met de hoogste prioriteit op te lossen. Het is belangrijk dat een opgelegde tbs-maatregel daadwerkelijk en zonder lange wachttijd kan worden geëffectueerd. De wachttijden zijn zeer zorgelijk en onwenselijk lang. Dat is voor de rechtbank echter op zichzelf geen reden om af te zien van een omzettingsbeslissing. Op enig moment kan de vraag opkomen of de detentie van een tbs-gestelde leidt tot schending van het grondrecht (verankerd in artikel 15 van de Grondwet en in artikel 5 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden) dat niemand zijn vrijheid mag worden ontnomen als dat niet bij of krachtens de wet is bepaald. Die situatie is thans nog niet aan de orde en het verweer van de raadsman op dat punt is dan ook prematuur en wordt verworpen.

Met de officier van justitie vindt de rechtbank de oplegging van een civiele maatregel (zorgmachtiging) naast een strafrechtelijke forensische titel (tbs met voorwaarden) een ongelukkige combinatie. In de praktijk levert dit veel problemen op bij de uitvoering van de tbs-maatregel door de reclassering. Bij een zorgmachtiging mogen medische gegevens immers niet worden gedeeld. Het beleggen van dwangmedicatie in de tbs met voorwaarden is nu een gepasseerd station. Bovendien is de medicatievraag niet het enige probleem dat speelt bij de uitvoering van de tbs met voorwaarden. Het grootste probleem is dat de ter beschikking gestelde geen ziektebesef en -inzicht heeft, hetgeen leidt tot een stagnatie in de behandeling. Bij de oplegging van de tbs met voorwaarden is dit reeds aan de orde gekomen en heeft men desondanks getracht de behandeling van de ter beschikking gestelde in een minder stringent kader van de grond te krijgen. Dit is helaas, ook na twee behandelpogingen, niet gelukt. Er resteert nu dan ook geen ander kader dan de omzetting naar een tbs met dwangverpleging.

Al met al is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen nu vereist dat de verpleging van overheidswege wordt gelast. Daarom zal de rechtbank de vordering tot omzetting van de tbs met voorwaarden in een tbs met verpleging van overheidswege toewijzen en de verpleging van overheidswege gelasten. De rechtbank heeft zich daarbij gerealiseerd dat het hier gaat om een gemaximeerde tbs.

6 Beslissing

De rechtbank:

wijst toe de vordering tot omzetting van de tbs met voorwaarden in een tbs met verpleging van overheidswege;

beveeltdat de ter beschikking gestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd.

Deze beslissing is genomen door: mr. E.M. Havik, voorzitter, en mr. G.C. Bos en mr. I.M. Braam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. van Wingerden, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting.

De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Tegen deze beslissing kan het openbaar ministerie binnen veertien dagen na de uitspraak en de ter beschikking gestelde binnen veertien dagen na betekening daarvan beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.