Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:11160 - Moratorium toegewezen bij dreigende ontruiming door belangenafweging - 19 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:1116019 september 2025

Essentie

De rechtbank Rotterdam wijst een moratorium op grond van artikel 287b Faillissementswet toe bij een dreigende woningontruiming. Bij de belangenafweging weegt het belang van de schuldenaar om het minnelijk traject te doorlopen zwaarder, omdat door beschermingsbewind en voldoende inkomen aannemelijk is dat de lopende huurtermijnen worden voldaan.

Rechtsgebieden

Civiel RechtInsolventierecht, Huurrecht

Uitspraak inhoud

Team insolventie

voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk

rekestnummers: [nummer 1] - [nummer 2] uitspraakdatum: 19 september 2025

[verzoeker], wonende te [adres] [postcode] [woonplaats] , verzoeker.

1 De procedure

Verzoeker heeft op 12 augustus 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.

In het vonnis van deze rechtbank van 14 augustus 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 10 september 2025.

Verzoeker heeft op 2 september 2025 aanvullende stukken toegezonden.

Flanderijn heeft namens Stichting QuaWonen (hierna: verweerster) de rechtbank op 8 september 2025 bericht dat niemand namens verweerster ter zitting zal verschijnen. Voorts heeft zij bericht dat verweerster zich zal conformeren aan het oordeel van de rechtbank.

Ter zitting van 19 september 2025 zijn verschenen en gehoord:

Verweerster is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.

De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2 Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 juni 2025 tot ontruiming van de woning van verzoeker ten uitvoer te leggen.

Verzoeker wil een oplossing voor zijn schuldenproblematiek. Hij heeft zich daarom gemeld bij de gemeente voor schuldhulpverlening. Schuldhulpverlening is inmiddels toegekend. Daarnaast staat verzoeker sinds 4 augustus 2025 onder beschermingsbewind. Zijn beschermingsbewindvoerder heeft de betalingen van de vaste lasten overgenomen. Daarmee wordt gewaarborgd dat de lopende huurtermijnen (voortaan) tijdig worden voldaan.

Verzoeker heeft inkomen uit arbeid van circa € 2.750,- netto per maand. Daarmee heeft hij voldoende inkomsten om maandelijks de (kale) huur van € 743,81,- te voldoen. Bovendien heeft hij de huur van mei 2025, juni 2025 en juli 2025, weliswaar te laat, voldaan. Ter zitting heeft verzoeker desgevraagd verklaard dat de huur van augustus 2025 en september 2025 ook is voldaan.

3 Het verweer

Verweerster heeft in haar brief van 8 september 2025 de rechtbank bericht dat zij zich conformeert aan het oordeel van de rechter.

4 De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 juni 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 21 juli 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 18 augustus 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.

De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.

Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.

Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.

Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 5 juni 2025 ten uitvoer kan leggen.

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft aangetoond dat hij voldoende inkomsten heeft om de lopende huurtermijnen te voldoen. Gebleken is verder dat de huur van mei 2025 tot en met juli 2025, weliswaar te laat, is voldaan. Ook heeft verzoeker de huur van augustus 2025 en september 2025 voldaan. Met beschermingsbewind wordt bovendien gewaarborgd dat de lopende huurtermijnen voortaan tijdig (en volledig) zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.

De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.

Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5 De beslissing

De rechtbank:

  • schort de tenuitvoerlegging op van het op 5 juni 2025 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] te Krimpen aan den IJssel, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;

  • bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf

14 augustus 2025;

  • bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;

  • bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;

  • verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.

Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van mr. C. Hulsegge, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 september 2025.