Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:11079 - Rechtbank Rotterdam - 3 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:110793 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

vonnis

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/650820 / HA ZA 23-38

Vonnis van 3 september 2025

in de zaak van

de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging [eiseres], gevestigd te [plaats] , Duitsland, eiseres in conventie,geopposeerde, verweerster in voorwaardelijke reconventie, advocaat mr. J.C. van Zuethem te Breda,

tegen

  1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

DECOIL ROTTERDAM B.V.,

  1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

DECOIL GROUP B.V., beide gevestigd te Rotterdam, gedaagden in conventie,opposanten, eiseressen in voorwaardelijke reconventie, advocaat mr. A.J.A.M. van Haandel te ‘s-Hertogenbosch.

Eiseres wordt hierna [eiseres] genoemd. Gedaagden worden hierna afzonderlijk Decoil Rotterdam en Decoil Group genoemd en gezamenlijk Decoil.

1 De verdere procedure

1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De verdere beoordeling in conventie

2.1. Bij vonnis van 30 oktober 2024 heeft de rechtbank, voor de waardebepaling van het schip en de redelijke gebruiksvergoeding, een deskundigenonderzoek bevolen en [naam] benoemd tot deskundige. De antwoorden die de deskundige heeft gegeven op de volgende vragen zijn hierna verkort weergegeven:

  1. Wat was de handelswaarde van het [schip] (hierna: het schip) op 19 mei 2022, waarbij reeds vast is komen te staan dat de waardevermindering van het schip door schade € 100.900,00 bedraagt?

Antwoord: € 1.600.000,00 exclusief btw.

  1. Is het daarbij wel of niet van belang dat het schip op 30 september 2022 de klassecertificaten moest vernieuwen?

Antwoord: Ja, het is van belang dat binnen circa vier maanden de certificaten vernieuwd moesten worden. Als dat niet was gebeurd, was het schip niet meer te exploiteren. Vanwege de uitgebreide inspecties die moesten worden verricht, moet worden gerekend met een kostenpost van € 175.000,00 á € 225.000,00. De kosten bedroegen uiteindelijk in september/oktober 2022 € 309.651,00 exclusief btw.

  1. Als dit van belang is, welke aftrek dient hiervoor op de scheepswaarde te worden toegepast?

Antwoord: Bij de beoordeling van de handelswaarde is een aftrek toegepast van € 200.000,00.

  1. Wat was in de jaren 2020 tot en met 2022 een gebruikelijk en marktconform bedrag per maand voor het inhuren van het schip in rompbevrachting?

Antwoord: In die tijd was € 30.000,00 á € 32.500,00 per maand marktconform.Niet bekend is of partijen vooraf zijn uitgegaan van een maandbedrag, waarbij rekening is gehouden met de komende certificaatverlengingen die sowieso voor rekening van de huurder (Decoil) zouden komen. Als partijen daarvan zijn uitgegaan en dan gemiddeld € 200.000,00 wordt aangehouden als vermoedelijke kosten bij certificaatverlenging, dan kom je over een periode van drie jaar uit op een bedrag van circa € 5.500,00 per maand lager dan de hiervoor genoemde marktconforme bedragen.

  1. Wat was in de 90 dagen voorafgaand aan 19 mei 2022 een gebruikelijk en marktconform bedrag voor het verhuren van het schip in rompbevrachting? Wat was in die periode de gemiddelde bezettingsgraad van een schip zoals dit?

Antwoord: Ook 90 dagen voorafgaand aan 19 mei 2022 was € 30.000,00 á € 32.500,00 per maand marktconform. De gemiddelde bezettingsgraad was circa 85%.

waardebepaling schip

2.2. Partijen kunnen zich vinden in het oordeel van de deskundige, dat de handelswaarde van het schip per 19 mei 2022 € 1.600.000,00 bedraagt. Daarin is de schade van [eiseres] vanwege het onderhoud (€ 100.900,00) en de verwachte kosten in het kader van de classificatiewerkzaamheden (€ 200.000,00) verdisconteerd. De rechtbank gaat hierin mee.

redelijke gebruiksvergoeding

2.3. [eiseres] heeft bij conclusie na deskundigenbericht aangegeven dat zij instemt met de inhoud van het deskundigenbericht.

2.4. Decoil blijft primair bij haar standpunt dat bij het bepalen van een redelijke gebruiksvergoeding moet worden uitgegaan van wat partijen contractueel met elkaar hebben afgesproken, zijnde het bedrag van € 6.500,00. Subsidiair sluit Decoil zich aan bij de berekening van de deskundige, waarbij volgens Decoil op het gemiddelde maandbedrag van € 31.250,00 een bedrag van € 5.500,00 in mindering moet worden gebracht, omdat partijen er vooraf rekening mee hebben gehouden dat de kosten voor certificaatverlengingen voor rekening van Decoil komen zoals bepaald in artikel 2.1 van de overeenkomst.

2.5. De rechtbank overweegt als volgt. Zoals geoordeeld in het vonnis van 30 oktober 2024, is bij de directe verrekening op grond van artikel 8:810 BW niet meer van belang wat aanvankelijk tussen partijen was overeengekomen in het kader van de scheepshuurkoopovereenkomst. Dit geldt dus ook voor de maandelijkse huurcomponent van € 6.500,00, die partijen in verband met de overeenkomst hadden afgesproken. Decoil heeft geen nieuwe argumenten voor haar primaire standpunt aangevoerd. Volgens de deskundige bedraagt een marktconform bedrag voor het inhuren van een schip voor rompbevrachting gemiddeld € 31.250,00 per maand. Omdat vaststaat dat Decoil de aankomende nieuwe certificering diende te betalen, doet de door de deskundige in de laatste zin van antwoord 4 beschreven situatie zich voor en dient dit bedrag verlaagd te worden naar € 25.750,00 per maand. De rechtbank sluit hierbij aan.

verrekening volgens artikel 8:810 BW

2.6. Zoals geoordeeld in het vonnis van 14 februari 2024, moet op de totaal door [eiseres] ontvangen betalingen en het objectief vast te stellen waardeverschil van het schip, een door Decoil te betalen en eveneens objectief vast te stellen redelijke vergoeding voor het gebruik van het schip in mindering worden gebracht. Dit gelet op het uitgangspunt van artikel 8:810 BW dat één van de partijen als gevolg van de ontbinding niet in een betere vermogenstoestand mag komen. Met het totaal van de door [eiseres] ontvangen betalingen van € 870.000,00 (borgsom € 200.000 + aflossingstermijnen € 540.000 + huur € 130.000) moet het waardeverschil dus worden verdisconteerd. Bij het sluiten van de rompbevrachting gingen partijen uit van een waarde van € 1.850.000,00 en volgens de deskundige bedroeg de waarde op het moment van ontbinden van de overeenkomst € 1.600.000,00. Het negatieve verschil is € 1.850.000,00 - € 1.600.000,00 = € 250.000,00. Per saldo is [eiseres] er dus € 870.000,00 - € 250.000,00 = € 620.000,00 op vooruit gegaan, terwijl ze recht had op een redelijke gebruiksvergoeding van 30,3 maanden x € 25.750,00 = € 780.225,00. Decoil moet dus op grond van volledige verrekening nog € 160.225,00 aan [eiseres] betalen. Ten onrechte bepleit Decoil dat van dit bedrag de reeds betaalde huur moet worden afgetrokken. Daarbij miskent zij het uitgangspunt van volledige verrekening.

2.7. De rechtbank wijst de op zichzelf niet betwiste rente toe vanaf de dag van de dagvaarding. tijdverlet

2.8. Om de hoogte van het tijdverlet ná de beëindiging van de overeenkomst te bepalen, heeft de rechtbank bij vonnis van 30 oktober 2024 [eiseres] opgedragen te bewijzen wat de gemiddelde opbrengst was van de reizen die het schip heeft gemaakt van 10 augustus 2022 tot 10 september 2022 (31 dagen) en van 12 oktober tot 3 december 2022 (52 dagen; in het vonnis van 30 oktober 2024 staat abusievelijk 59 dagen).

2.9. [eiseres] heeft daarop overzichten in het geding gebracht met daarachter de in het overzicht genoemde facturen voor vracht, bunkeren en havengeld. Hieruit blijkt volgens [eiseres] dat het gemiddelde dagbedrag voor de periode van 10 augustus tot en met 10 september 2022 uitkomt op € 3.600,29 en het dagbedrag voor de periode van 12 oktober tot en met 3 december 2022 op € 1.822,30. Het gemiddeld dagbedrag over de twee periodes is dus € 2.711,30. [eiseres] merkt op dat zij direct na beëindiging van het contract met Decoil, het schip met een bareboatcharter ter beschikking heeft gesteld aan Navilux en dat Navilux aan [eiseres] last heeft verstrekt tot het incasseren van de tijdverletschade.

2.10. Decoil betwist vanwege de terbeschikkingstelling van het schip aan Navilux dat sprake is van tijdverletschade en betwist de lastgeving. Verder voert Decoil aan dat uit de facturen niet valt af te leiden waar deze op zien, dat [eiseres] een fout heeft gemaakt met betrekking tot de tweede factuur met [factuurnummer] van 17 oktober 2022 (€ 9.000,00 in plaats van € 8.460,00) en dat [eiseres] ten onrechte overliggelden als omzet heeft meegenomen.

2.11. De rechtbank overweegt als volgt. Bij vonnis van 30 oktober 2024 heeft de rechtbank het aantal dagen tijdverlet bepaald op 83 dagen en [eiseres] opgedragen te bewijzen wat de gemiddelde opbrengst van het schip is geweest in een bepaalde periode. Na dit vonnis is echter vast komen te staan dat [eiseres] het schip na beëindiging van de overeenkomst met Decoil direct weer aan Navilux heeft kunnen verhuren, althans via een bareboatcharter aan Navilux ter beschikking heeft gesteld. [eiseres] heeft dit niet eerder aangevoerd, waar zij dat volgens de regels van een goede procesorde in ieder geval op de mondelinge behandeling wel had moeten doen. De bewijsopdracht was dan anders uitgevallen, omdat dan alleen de vergoeding voor de rompbevrachting van belang was. Omdat [eiseres] zonder duidelijke toelichting en zonder het overleggen van de lastgeving zelf, eerst haar eigen tijdverletschade vorderde en nu ineens die van Navilux, wijst de rechtbank de vordering tot vergoeding van tijdverletschade in zijn geheel als onbewezen af.

expertisekosten

2.12. [eiseres] vordert betaling van € 2.236,60 aan expertisekosten. Decoil voert daartegen slechts aan, dat beide partijen in de overeenkomst [naam] hebben genoemd als deskundige voor technische kwesties en zij daarom de conclusies van [bedrijf] in twijfel trekt. Decoil heeft echter de deskundigheid van [bedrijf] op zichzelf niet betwist. Daarmee staat vast dat het gaat om redelijke kosten die [eiseres] in redelijkheid heeft gemaakt om de staat van het schip en de hoogte van de schade vast te stellen. De rechtbank wijst deze vordering dan ook toe, vermeerderd met de op zichzelf niet betwiste gevorderde rente vanaf de dag van de dagvaarding.

buitengerechtelijke incassokosten

2.13. [eiseres] vordert een bedrag van € 3.818,70 aan buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel buitengerechtelijke incassokosten. De vordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-Integraal 2013, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. [eiseres] stelt dat zij ter verkrijging van voldoening buiten rechte omvangrijk heeft gecorrespondeerd met Decoil. Decoil heeft dit op zichzelf niet betwist. Gelet op het lager toegewezen bedrag, wijst de rechtbank conform de staffel een bedrag van € 2.377,25 toe.

hoofdelijkheid

2.14. Zoals reeds overwogen in het tussenvonnis van 14 februari in r.o. 3.4 zal de rechtbank Decoil Rotterdam en Decoil Group hoofdelijk veroordelen om de toe te wijzen bedragen aan [eiseres] te voldoen.

proceskosten

2.15. In de omstandigheid dat de vordering in conventie voor minder dan 50% wordt toegewezen, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als na te noemen.

meer of anders gevorderde

2.16. De rechtbank wijst het meer of anders gevorderde af.

3 De beoordeling in (voorwaardelijke) reconventie

3.1. Decoil heeft de voorwaardelijke vordering in reconventie ingesteld voor het geval de rechtbank in conventie zou oordelen dat de overeenkomst nietig of vernietigd is of door [eiseres] is ontbonden. Zoals geoordeeld in het vonnis van 14 februari 2024 (r.o. 3.8.) is de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden. De voorwaarde is dus vervuld.

3.2. De rechtbank wijst de reconventionele vorderingen af. Weliswaar volgt de rechtbank het subsidiaire betoog van Decoil om op grond van artikel 8:810 BW tot volledige verrekening over te gaan, maar dit heeft niet geleid tot een betaling van [eiseres] aan Decoil, maar andersom. Ook van een waardevermeerdering van het schip is geen sprake.

3.3. De rechtbank zal Decoil als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van [eiseres] begroot op 2,5 punt x € 3.502,00 (tarief VII) = € 8.755,00 aan advocaatkosten, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten zoals in het dictum omschreven.

4 De beslissing

De rechtbank

in conventie

4.1. vernietigt het verstekvonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 23 augustus 2022 met zaaknummer 10036575 CV EXPL 22-23882,

4.2. veroordeelt Decoil Rotterdam en Decoil Group hoofdelijk om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 160.225,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,

4.3. veroordeelt Decoil Rotterdam en Decoil Group hoofdelijk tot betaling van € 2.236,60 aan expertisekosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,

4.4. veroordeelt Decoil Rotterdam en Decoil Group hoofdelijk tot betaling van € 2.377,25 aan buitengerechtelijke incassokosten,

4.5. compenseert de proceskosten in die zin, dat [eiseres] en Decoil de eigen kosten dragen,

4.6. verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,

4.7. wijst het meer of anders gevorderde af.

en in reconventie

4.8. wijst de vorderingen af,

4.9. veroordeelt Decoil in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 8.755,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de 15e dag na datum van dit vonnis en te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening indien het vonnis na niet-tijdige betaling wordt betekend.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema en is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2025. 615/32