ECLI:NL:RBROT:2025:10784 - Rechtbank Rotterdam - 22 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5847
[eiser] , uit [plaats 1] , eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder (gemachtigde: mr. drs. M.A.C. Kooi).
Inleiding
1.1. Bij besluit van 9 mei 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om de kosten van het toepassen van spoedeisende bestuursdwang van de ontmanteling van een hennepkwekerij ter hoogte van € 1.430,60 op eiser te verhalen.
1.2. Bij besluit van 23 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.3. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van het bestreden besluit
2.1. Op 21 maart 2023 heeft de politie een hennepkwekerij ontmanteld op de zolder van eisers woning aan [adres] in [plaats 2] . De inspecteur van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente Rotterdam heeft daar vijf hennepplanten, een grow-tent, een transformator, een assimilatielamp en een afzuiginstallatie aangetroffen en geconstateerd dat sprake was van open aansluitingen, een niet geaarde installatie en diefstal van stroom. De niet geaarde assimilatielamp was met een metalen ketting opgehangen. De fraudespecialist van de netbeheerder heeft geconstateerd dat er door de elektrische installatie van de kwekerij een ernstig gevaar op brand en elektrocutie aanwezig was.
2.2. Met het besluit van 9 mei 2023 heeft verweerder de kosten van het toepassen van spoedeisende bestuursdwang, te weten de ontmanteling van een hennepkwekerij van € 1.430,60 verhaald op eiser vanwege de ernstige gevaren voor de omgeving en omwonenden als gevolg van brand- en elektrocutiegevaar (overtreding van artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet).
2.3. Eiser heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit van 23 april 2024 (dat op 7 mei 2024 aan eiser is verzonden), heeft verweerder het bezwaar van eiser (deels) in afwijking van het advies van de Algemene bezwaarschriftencommissie ongegrond verklaard. Verweerder volgt de commissie in haar advies dat eiser terecht als overtreder is aangemerkt, de kwekerij terecht met spoed is ontmanteld en afgevoerd en de kosten op een vast bedrag mochten worden bepaald. Anders dan de commissie heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de kleinschaligheid van de hennepkwekerij geen uitzonderlijke situatie is die aanleiding geeft om af te zien van het verhalen van de kosten van de ontmanteling op eiser
Wettelijk kader
3.1. Ingevolge (het oude) artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet draagt eenieder die een bouwwerk of standplaats bouwt, gebruikt, laat gebruiken of sloopt, dan wel een open erf of terrein gebruikt of laat gebruiken, er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor dat als gevolg van dat bouwen, gebruik of slopen geen gevaar voor de gezondheid of
veiligheid ontstaat dan wel voortduurt
3.2. Op grond van artikel 125 van de Gemeentewet, in samenhang met artikel 5:21 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan de gemeente handhavend optreden als een wettelijk voorschrift wordt overtreden. Als er sprake is van een gevaarlijke situatie, kan spoedeisende bestuursdwang toegepast worden.
3.3. Op grond van artikel 5:25 van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Beoordeling van de gronden van beroep 4. Eiser voert aan dat de bezwaarschriftencommissie verweerder heeft geadviseerd om zijn bezwaar gegrond te verklaren omdat verweerder vele onjuiste feiten aan eiser heeft tegengeworpen. Toch heeft eiser een rekening van verweerder ontvangen, terwijl er geen onttrekking van de woonruimte is geweest, geen diefstal of fraude is gepleegd en er geen gevaarlijke situatie is geweest.
4.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de hennepkwekerij gelet op de gevaarlijke situatie terecht met spoed ontmanteld en afgevoerd. Verweerder stelt zich namelijk terecht op het standpunt dat sprake is van een overtreding van artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet. Uit de ‘Checklist: Ontmanteling Hennepkwekerijen’ blijkt dat de inspecteur open aansluitingen, een niet geaarde aansluiting en een assimilatielamp die niet geaard met een metalen ketting is opgehangen in de woning van eiser heeft geconstateerd, waardoor sprake was van gevaarzetting. Ook uit de rapportage bestuurlijke boete volgt dat is geconstateerd dat de elektriciteitsinstallatie niet was geaard. De fraudespecialist van de netbeheerder heeft geconstateerd dat er door de elektrische installatie van de hennepkwekerij een ernstig gevaar op brand en elektrocutie aanwezig was. Hoewel uit de e-mail van Stedin van 6 juni 2023 die eiser heeft overgelegd volgt dat er geen sprake was van een gevaarlijke situatie, heeft de medewerker van Stedin die bij de ontmanteling van de hennepkwekerij aanwezig was, in de e-mail van 8 augustus 2023 aan verweerder aan de hand van foto’s toegelicht dat wel sprake was van een gevaarlijke situatie veroorzaakt door de hennepkwekerij, namelijk een niet geaard voorschakelapparaat en het ontbreken van afscherming van de stroom voerende delen van de elektriciteitsmeter. Verweerder mocht aan die verklaring doorslaggevende betekenis toekennen.
4.2. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 17 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3354), volgt dat een bedrag zoals het aan eiser in rekening gebrachte bedrag van € 1.430,60 als ontmantelingskosten van de in de woning aanwezige hennepkwekerij in het algemeen redelijk is te achten. Een dergelijk bedrag mag derhalve door verweerder in rekening worden gebracht, tenzij degene op wie de kosten worden verhaald, aannemelijk maakt dat het in rekening gebrachte bedrag in geen verhouding staat tot de daadwerkelijk met de toepassing van de bestuursdwang gemoeide kosten. Hierin is eiser niet geslaagd. De omstandigheid dat sprake is van een vast bedrag voor de ontmanteling van een hennepkwekerij, ongeacht de omvang van de hennepkwekerij, terwijl het hier gaat om een hennepkwekerij van geringe omvang, is daarnaast volgens de hiervoor genoemde rechtspraak van de Afdeling geen grond om aan te nemen dat het in rekening gebrachte bedrag niet in verhouding staat tot de daadwerkelijk met de ontmanteling gemoeide kosten. De Afdeling heeft in dat kader overwogen dat het van belang is dat de kosten die met een ontmanteling zijn gemoeid niet slechts bestaan uit kosten die variëren naar gelang de grootte van de te ontmantelen hennepkwekerij. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de ontmantelingskosten op grond van artikel 5:25, eerste lid, van de Awb (geheel) op eiser mogen verhalen.
4.3. Nu verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van brand- en elektrocutiegevaar, is hij terecht overgegaan tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang. De ontmantelingskosten heeft verweerder op eiser mogen verhalen. De omvang van de kwekerij biedt geen grond om aan te nemen dat het in rekening gebrachte bedrag niet in verhouding staat tot de daadwerkelijk met de ontmanteling gemoeide kosten. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Verweerder verwijst naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1397, en van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3354.
Verweerder verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1321, r.o. 2.1.
Artikel 1a van de Woningwet is per 1 januari 2024 vervallen, maar volgens het overgangsrecht in artikel 4.23, eerste lid, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet is het nog op de bestuurlijke sanctie van toepassing.