ECLI:NL:RBROT:2025:10618 - Rechtbank Rotterdam - 21 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [rekestnummer 1] – [rekestnummer 2] uitspraakdatum: 21 augustus 2025
[verzoekster], wonende te [adres] [postcode] [plaats] , verzoekster.
1 De procedure
Verzoekster heeft op 23 juli 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 25 juli 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 14 augustus 2025.
Ter zitting van 14 augustus 2025 zijn verschenen en gehoord:
De heer mr. J.A. Wesdijk, werkzaam bij GGN Mastering Credit B.V., heeft namens [verweerster] (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting, op 12 augustus 2025, aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden. Verweerster heeft in dit verweerschrift aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
De advocaat van verzoekster heeft op 14 augustus 2025 aanvullende stukken aan de rechtbank toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.
2 Het verzoek
Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 april 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster verklaart dat zij met haar huidige inkomsten uit studiefinanciering en de ontvangen toeslagen over voldoende draagkracht beschikt om de lopende huurverplichtingen te voldoen. Naar verwachting zal zij haar studie over zes maanden hebben afgerond. Verzoekster heeft de huur van februari 2025 tot en met augustus 2025 tijdig voldaan. Verzoekster verklaart dat zij in juli 2025 een gesprek heeft gehad met haar schuldhulpverlener en dat zij op 26 augustus 2025 een tweede afspraak heeft. Door de vakantie van haar schuldhulpverlener kon het tweede gesprek niet eerder plaatsvinden. Verzoekster verklaart een oplossing te willen voor haar schuldenproblematiek. Zij is zich bewust dat zij zich moet inspannen om een schuldregeling tot stand te brengen en dat de komende huurbetalingen tijdig moeten worden voldaan.
3 Het verweer
Verweerster voert in haar verweerschrift aan dat de (kale) huurachterstand na het wijzen van het vonnis van de kantonrechter is opgelopen. De (kale) huurachterstand bedraagt thans € 3.887,16. Daarnaast is verzoekster de afgesproken betalingsregeling niet nagekomen. Verweerster heeft contact opgenomen met de schuldhulpverleningsinstantie van verzoekster met betrekking tot de voortgang van het dossier. Zij heeft hier geen concreet antwoord op ontvangen. Er is tot op heden ook nog geen concreet voorstel ontvangen van verzoekster. Verweerster stelt zich daarom op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen.
4 De beoordeling
Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 april 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 11 juli 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 29 juli 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 25 april 2025 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft verklaard dat zij op 26 augustus 2025 een tweede afspraak heeft met haar schuldhulpverlener en dat het schuldhulpverleningstraject dan zal worden opgestart. De huurbetalingen van februari 2025 tot en met augustus 2025 zijn tijdig door verzoekster voldaan. Verzoekster heeft voldoende inkomsten om de komende huurbetalingen tijdig te kunnen voldoen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster. De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.
5 De beslissing
De rechtbank:
-
schort de tenuitvoerlegging op van het op 25 april 2025 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres] te [plaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
-
bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 25 juli 2025;
-
bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
-
bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
-
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.P. Pot, rechter, en in aanwezigheid van I. van Gemerde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2025.