Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:10544 - Rechtbank Rotterdam - 28 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:1054428 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 24/8647

(gemachtigde: mr. R. Küçükünal),

en

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Procesverloop

1.1. Met het besluit van 28 maart 2024 (het primaire besluit) heeft het college eisers aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.

1.2. Met het besluit van 5 september 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

1.3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.4. De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Overwegingen

Inleiding

  1. Eiser heeft op 20 februari 2024 bij het college een aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend. Het college heeft bij brief van 28 februari 2024 aan eiser verzocht om het formulier ‘Opgave verblijf- en slaapadressen’ over de periode van 20 februari 2024 tot en met 5 maart 2024 in te vullen. Op 6 maart 2024 heeft (de bewindvoerder van) eiser dit formulier ingevuld geretourneerd. Op 15 maart 2024 heeft de inkomensconsulent van de gemeente een gesprek met eiser gevoerd. Eiser heeft verder bankafschriften over de periode van 20 november 2023 tot en met 31 maart 2024 overgelegd.

Het bestreden besluit

  1. Bij het bestreden besluit heeft het college het primaire besluit, waarbij de bijstandsaanvraag van eiser is afgewezen, gehandhaafd. De reden hiervoor is dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de periode van belang feitelijk verbleef in de gemeente Rotterdam. Daarom kan het college het recht op bijstand niet vaststellen.

Het standpunt van eiser

  1. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de periode van belang zijn hoofdverblijf had in de gemeente Rotterdam. Eiser heeft geen vaste woning en slaapt in zijn auto, waardoor een strikt juridische benadering van het begrip hoofdverblijf niet mogelijk is en er moet worden gekeken naar de bredere context en zijn persoonlijke omstandigheden. Eiser voert aan dat zijn kind het middelpunt van zijn bestaan vormt en dat zijn kind (met eisers ex-partner) in Rotterdam woont. Eiser haalt zijn kind regelmatig op van school in Rotterdam en brengt in Rotterdam veel tijd door met zijn kind. Verder ontvangt eiser zijn post in Rotterdam, bewaart hij zijn administratie in Rotterdam en reageert hij op sociale huurwoningen in Rotterdam. Uit deze combinatie van omstandigheden volgt dat het belangrijkste deel van zijn persoonlijk leven zich in Rotterdam bevindt. Dat er op zijn bankafschriften veel pintransacties buiten Rotterdam te zien zijn, maakt dit niet anders, nu er ook pintransacties in Rotterdam hebben plaatsgevonden. Dat eiser regelmatig op bezoek is bij een vriend in Maassluis en zijn auto daar parkeert om te overnachten, maakt dit evenmin anders, nu dit niet zijn permanente woonplaats weerspiegelt. Gelet op zijn administratieve, persoonlijke en familiale banden met Rotterdam ligt daar het zwaartepunt van zijn leven, dat overigens door de toeslagenaffaire is ontwricht. Verder stelt eiser dat het college ten onrechte geen belangenafweging heeft verricht.

Het oordeel van de rechtbank

5.1. De in deze zaak te beoordelen periode loopt van 20 februari 2024 (de datum van de bijstandsaanvraag) tot en met 28 maart 2024 (de datum van het primaire besluit).

5.2. Iemand die bijstand aanvraagt, moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen over onder meer zijn woon- en verblijfplaats. Ook van iemand die dakloos is, kan worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Vervolgens is het aan de bijstandverlenende instantie om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Dit een en ander volgt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 15 oktober 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2034.

5.3. In artikel 40, eerste lid, eerste volzin, van de Pw is bepaald dat het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De woonplaats is de plaats waar de woonstede van de betrokkene is. Met woonstede wordt hier bedoeld: woning. Als de betrokkene geen woning heeft, is zijn woonplaats de plaats waar hij werkelijk verblijft (artikel 10, eerste lid, van het BW).

5.4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in de te beoordelen periode niet beschikte over een woning. Van belang is dus waar eiser werkelijk verbleef. Gelet op de bewijslastverdeling die geldt (zie 5.2.), is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij in de te beoordelen periode werkelijk in de gemeente Rotterdam verbleef (vgl. de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad van 15 oktober 2024).

5.5. Eiser heeft op het formulier ‘Opgave verblijf- en slaapadressen’ ingevuld dat hij in de periode van 20 februari 2024 tot en met 5 maart 2024 heeft verbleven in zijn auto. In de begeleidende e-mail van 6 maart 2024 heeft eisers bewindvoerder toegelicht dat eisers post binnenkomt bij het bewindvoeringskantoor (gevestigd in Gorssel) en dat eiser zijn overige spullen, zoals kleding, telefoon en bankpasje, bij zich heeft. Tijdens een gesprek met de inkomensconsulent op 15 maart 2024 heeft eiser, desgevraagd, verteld dat hij mag slapen in een soort schuur van een vriend in Maassluis en dat hij daar de afgelopen vier weken bijna elke dag heeft geslapen. Verder heeft eiser verteld dat als hij niet in de schuur van zijn vriend kan slapen, hij slaapt in zijn auto en dat hij zijn auto dan parkeert achter de kerk of de BP in Maassluis. Uit de door overgelegde bankafschriften blijken verder 45 pintransacties in de te beoordelen periode. Daarvan hebben er slechts 12 plaatsgevonden binnen de gemeente Rotterdam, waarvan 7 in één nacht (12 maart 2024). Verreweg de meeste pintransacties, vooral die overdag, hebben dus plaatsgevonden buiten de gemeente Rotterdam. De bankafschriften over de periode daarvoor laten eenzelfde beeld zien.

5.6. Op basis van het vorenstaande, in samenhang bezien, heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de beoordelen periode werkelijk in de gemeente Rotterdam verbleef. Dat eiser een post-/uitkeringsadres in Rotterdam heeft, leidt niet tot een ander oordeel, nu dit niets zegt over eisers werkelijke verblijfsplaats in de te beoordelen periode. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat eiser reageert op sociale huurwoningen in Rotterdam. Ook eisers stelling dat hij zijn kind van school in Rotterdam haalt en veel tijd met zijn kind doorbrengt in Rotterdam leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft dit standpunt namelijk niet geconcretiseerd en niet onderbouwd en uit de bankafschriften komt in ieder geval niet het beeld naar voren dat eiser in de te beoordelen periode vaak overdag in Rotterdam verbleef.

5.7. Uit het voorgaande volgt eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de te beoordelen periode zijn woonplaats als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Pw in de gemeente Rotterdam had. Er bestond in de te beoordelen periode dan ook geen recht op bijstand van eiser jegens het college.

5.8. Eiser heeft in zijn beroepschrift verder nog gesteld dat het college ten onrechte geen belangenafweging heeft verricht. Desgevraagd heeft (de gemachtigde van) eiser ter zitting toegelicht dat hij hiermee in feite bedoelt dat het college bij de beoordeling van de vraag waar eiser zijn woonplaats heeft alle feiten en omstandigheden moet betrekken en tegen elkaar moet afwegen en dat die beoordeling in dit geval in het voordeel van eiser had moeten uitvallen, in die zin dat had moeten worden aangenomen dat eiser zijn woonplaats in de gemeente Rotterdam heeft. De rechtbank volgt dit standpunt van eiser, zoals uit het voorgaande volgt, niet.

5.9. Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, heeft het college eisers bijstandsaanvraag van 20 februari 2024 terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gezien het voorgaande ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2025.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.