ECLI:NL:RBROT:2025:10268 - Rechtbank Rotterdam - 4 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers] uitspraakdatum: 4 augustus 2025
[verzoeker], wonende te [adres] [postcode] [woonplaats], verzoeker.
1 De procedure
Verzoeker heeft op 23 juni 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 23 juni 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 29 juli 2025.
Ter zitting van 29 juli 2025 zijn verschenen en gehoord:
[naam], werkzaam bij Altena Incasso B.V. heeft namens Benelux Wonen II B.V., gevestigd te Breda, (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting op 24 juli 2025 aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden. Verweerster heeft in dit verweerschrift aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.
2 Het verzoek
Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden om, overeenkomstig het bepaalde in het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter van 23 januari 2025, tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker over te gaan.
De huurachterstand van verzoeker is ontstaan door verslavingsproblematiek waarvoor hij in behandeling is geweest bij Antes. Hij verklaart nu drie maanden clean te zijn en staat nog onder toezicht van Antes. Verzoeker heeft direct na zitting van 23 januari 2025 hulp gezocht en is via Antes aangemeld bij Stroomopwaarts voor schuldhulpverlening. Verzoeker staat sinds 10 maart 2025 onder beschermingsbewind. Verzoeker is voor 80-100% arbeidsongeschikt verklaard en ontvangt een WIA-uitkering ter hoogte van ongeveer € 2.142,72 per maand. De huur bedraagt € 975,--.
De beschermingsbewindvoerder van verzoeker heeft ter zitting verklaard dat zij eind maart 2025 toegang kregen tot de rekeningen van verzoeker en eind april 2025 hebben zij pas het eerste inkomen van verzoeker ontvangen. Zij heeft verklaard dat er door de verhuurder beslag is gelegd op het inkomen van verzoeker. De huur over mei 2025 is, zij het te laat, voldaan op 2 mei 2025. De huur over juni 2025 is voldaan op 29 mei 2025 en de huur over juli 2025 is voldaan op 30 juni 2025. Voorts verklaart de beschermingsbewindvoerder dat er per abuis bij de huurbetaling van juli 2025 als omschrijving is vermeld dat de betaling betrekking zou hebben op de huurbetaling van juni 2025.
3 Het verweer
Verweerster stelt in haar verweerschrift dat zij al sinds 2010 problemen ondervindt met verzoeker doordat hij niet of niet tijdig de huur betaalt. Verweerster stelt dat verzoeker c.q. de beschermingsbewindvoerder de afspraken uit het proces-verbaal van 23 januari 2025 niet zijn nagekomen. In de periode vanaf februari 2025 tot en met juli 2025 hebben er vier huurbetalingen plaatsgevonden in plaats van de verschuldigde zes maanden. Verweerster stelt dat het de beschermingsbewindvoerder valt aan te rekenen dat er niet direct is overgegaan tot het betalen van de lopende huurbetalingen. Voorts stelt verweerster dat bij de huurbetaling van 30 juni 2025 is vermeld dat de betaling betrekking heeft op juni 2025. Verweerster verwacht niet dat de lopende huurbetalingen tijdig zullen worden voldaan.
4 De beoordeling
Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het proces-verbaal van de rechtbank Rotterdam van 23 januari 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 17 juni 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 10 juli 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het proces-verbaal van 23 januari 2025 ten uitvoer kan leggen. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker staat sinds 10 maart 2025 onder beschermingsbewind en zijn vaste lasten, waaronder de huur, worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan. Verzoeker heeft, met tussenkomst van zijn beschermingsbewindvoerder de huur over de maanden mei 2025 tot en met juli 2025 voldaan. Het feit dat de huur voor mei iets te laat is voldaan en bij de betaling voor juli per abuis is vermeld dat die ziet op juni 2025, staat aan die vaststelling niet in de weg. Verzoeker ontvangt circa € 2.142,72 per maand aan inkomsten. De huur bedraagt € 975,--. Het inkomen van verzoeker is voldoende om de lopende huurtermijnen tijdig te kunnen voldoen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.
5 De beslissing
De rechtbank:
-
schort de tenuitvoerlegging op, van de uit het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter van 23 januari 2025 voortvloeiende bevoegdheid van verweerster om tot ontruiming over te gaan van de huurwoning van verzoeker, gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
-
bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 23 juni 2025;
-
bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
-
bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
-
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Franken, rechter, en in aanwezigheid van I. van Gemerde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2025.