Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:10215 - Rechtbank Rotterdam - 25 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:1021525 augustus 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 24/3355

(gemachtigde: mr. B. Tijsterman),

en

(gemachtigde: mr. M. Kleybeuker).

  1. Deze uitspraak gaat over de cursus Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) die aan eiser is opgelegd wegens een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994). Eiser is het niet eens met dit besluit. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de oplegging van de EMG.

Procesverloop

  1. Met het besluit van 4 augustus 2023 (het primaire besluit) is aan eiser een EMG opgelegd. Met het bestreden besluit van 7 maart 2024 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven.

2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.2. De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit 3.

3.1. Het CBR heeft van de politie een zogenoemde Mededeling rijvaardigheid en geschiktheid over eiser ontvangen. Uit dit proces-verbaal van de politie maakt de rechtbank (samengevat) het volgende op. Op 16 juli 2023 om 20.20 uur stond de verbalisant (een motorsurveillant) op de A15 ter hoogte van hectometerpaal 45.5 linker rijbaan. De verbalisant zag eiser op een motor vanuit de richting Rotterdam komen rijden. De verbalisant zag eiser langs zich rijden met een (met een lasersnelheidsmeter gemeten) snelheid van (na correctie) 140 kilometer per uur. De verbalisant is eiser gevolgd. De verbalisant zag eiser verderop met een (van de boordsnelheidsmeter van het dienstvoertuig afgelezen) snelheid van ongeveer 210 kilometer per uur rijden. Na de nodige correcties levert dit een snelheid op van 194 kilometer per uur. De verbalisant reed tijdens het vaststellen van deze snelheid met ongeveer gelijke snelheid achter eiser met een afstand van ongeveer 100 meter en over een afstand van ongeveer 1.100 meter. De verbalisant heeft eiser een stopteken gegeven en hem om 20.28 uur staande gehouden op de Trentweg te Rotterdam.

3.2. Het CBR heeft met het primaire besluit aan eiser een EMG opgelegd op basis van de volgende toepasselijk geachte criteria uit artikel 14, eerste lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling):a) betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag;

b) ten aanzien van betrokkene als bestuurder van een motorrijtuig een overschrijding is

geconstateerd van de toegestane maximumsnelheid met 60 kilometer per uur of meer op wegen binnen of buiten de bebouwde kom. Volgens het CBR betroffen de in criterium a) bedoelde gedragingen in dit geval:3. Incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer, dat blijkt uit:

a. rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers

aangepaste snelheid;

  1. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en

verkeerstekens ter zake van:

h. het als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, overschrijden van de

toegestane maximumsnelheid met 50 kilometer of meer op wegen binnen of buiten de bebouwde kom;

3.3. De verbalisant heeft in de bezwaarfase per e-mail een reactie gegeven op de stelling van eiser dat het natuurkundig niet mogelijk is dat hij 194 kilometer per uur zou hebben gereden:

Ik stond inderdaad op betreffende plaats en heb behoorlijk moeten sturen om bij meneer te komen. Toen ik bij hem kwam zag ik dat hij achter een personenauto reed.

Ik kreeg zicht op de bestuurder toen hij de botlektunnel uit kwam. Zou mij niks verbazen als meneer deze gehele tijd achter een stoetje auto’s heeft gereden en de snelheid niet hoger lag dan 90. Eenmaal op het rechte stuk ging het gas open en heb ik gemeten zoals in het procesverbaal omschreven.”

3.4. Met het bestreden besluit op het bezwaar van eiser heeft het CBR de bezwaren ongegrond verklaard en is het CBR bij het opleggen van de EMG gebleven.

3.5. Eiser heeft bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank om een voorlopige voorziening verzocht. Met de uitspraak van 19 juni 2024 (ECLI:NL:RBROT:2024:5655) heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.

Toetsingskader

  1. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Heeft het CBR aannemelijk gemaakt dat eiser de gedragingen heeft begaan?

  1. Eiser voert aan dat niet aan de criteria vermeld in artikel 14, eerste lid, onder a en b, van de regeling is voldaan. Eiser betwist dat hij 194 kilometer per uur heeft gereden en dat sprake was van onjuist samenspel. Volgens eiser is er voldoende reden om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal van de politie omdat dit onvoldoende nauwkeurig, uitgebreid en consistent is. De verklaring van de verbalisant in het proces-verbaal en zijn aanvullende reactie per e-mail over het verloop van de snelheidsmetingen en de staandehouding roepen veel vragen op en de lezing die de verbalisant geeft is (natuurkundig) niet mogelijk, gelet op onder meer de korte afstand (van 5,4 kilometer) en tijd tussen de lasermeting en de staandehouding. Daardoor is het niet aannemelijk dat eiser daadwerkelijk 194 kilometer per uur heeft gereden en is het CBR er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat eiser de gestelde overtreding heeft begaan. Ook kan volgens eiser niet worden geconcludeerd dat er sprake is van onjuist samenspel met overig verkeer. Uit het proces-verbaal en de aanvullende verklaring blijkt niet dan wel onvoldoende of er sprake was van overig verkeer en of dit gelijksoortig verkeer betrof. Het proces-verbaal van de politie biedt daarom onvoldoende grond voor het opleggen van een EMG.

5.1. Het CBR stelt zich op het standpunt dat uit de voorhanden zijnde informatie van de politie voldoende blijkt dat eiser 194 kilometer per uur heeft gereden. Ook is er sprake van onjuist samenspel. De verklaring van de verbalisant en diens latere aanvullende e-mail, maken voldoende duidelijk wat er is gebeurd en dat is ook voldoende om het besluit te dragen. De berekeningen van eiser gaan uit van gesteld vaststaande factoren die naar de mening van het CBR niet vaststaan. Dat eiser door de strafrechter is vrijgesproken van het rijden met een snelheid van ongeveer 194 kilometer per uur, maakt niet dat in het bestuursrecht geen EMG kan worden opgelegd.

5.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag een bestuursorgaan, in dit geval het CBR, in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal.[1] Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Indien uit een op ambtseed of ambtsbericht opgemaakt proces-verbaal een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 kan worden afgeleid, vormt dit voldoende grondslag om een bestuursrechtelijke maatregel op te leggen. Vrijspraak door de politierechter van het tenlastegelegde laat dat gegronde vermoeden in beginsel onverlet. De politierechter heeft zich in dit geval niet kenbaar uitgelaten over de reden waarom eiser is vrijgesproken van het tenlastegelegde noch over de juistheid van het proces-verbaal.

5.3. De beroepsgrond dat het proces-verbaal van de politie onvoldoende grond biedt voor het opleggen van een EMG, slaagt. Uit de verklaring van de verbalisant volgt dat de snelheid van eiser twee keer is gemeten. De eerste keer kwam de meting uit op een snelheid van 140 kilometer per uur en de tweede keer kwam de meting uit op een snelheid van 194 kilometer per uur. Op basis van de hiervoor aangehaalde vaste rechtspraak mag het CBR in beginsel uitgaan van de verklaring van de verbalisant. De rechtbank is echter van oordeel dat het relaas van de verbalisant te weinig informatie bevat en te onduidelijk is om uit te gaan van de juistheid van het proces-verbaal voor zover dit ziet op de tweede meting en de situatie met het overige verkeer. Volgens de verbalisant zou hij binnen een korte tijd en afstand hebben waargenomen dat eiser ongeveer 90 kilometer per uur reed en vervolgens veel gas gaf, daarna vanuit een statische positie een lasermeting hebben gedaan waarbij een snelheid van eiser van 140 kilometer per uur is geconstateerd, vervolgens zijn laserapparatuur moeten hebben opgeborgen, op zijn motor zijn gestapt en achter eiser aan zijn gegaan en op hem zijn ingelopen, en daarna over 1.100 meter met een gelijkblijvende snelheid (van kennelijk 194 kilometer per uur) en met een volgafstand van ongeveer 100 meter achter eiser hebben gereden om een boordsnelheidsmeting te doen en uiteindelijk eiser hebben gestopt en staande gehouden. Eiser heeft in bezwaar de door de verbalisant vermelde bevindingen op veel onderdelen gemotiveerd betwist en aangevoerd dat deze niet juist dan wel aannemelijk (kunnen) zijn. Met zijn aanvullende e-mail in bezwaar heeft de verbalisant de gerezen vragen en onduidelijkheden niet weggenomen. Integendeel, de reactie van de verbalisant heeft, zoals eiser ook concreet aangeeft, weer nieuwe vragen opgeroepen over de juistheid van de verklaringen van de verbalisant. Uit de verklaringen van de verbalisant wordt niet duidelijk wat er precies is gebeurd op het traject tussen de eerste meting en de tweede meting en de omstandigheden rond de tweede meting en het (al dan niet aanwezige) overige verkeer zijn hierdoor onduidelijk. Het had op de weg gelegen van het CBR om naar aanleiding van de opmerkingen van eiser (opnieuw) een nadere uitleg aan de verbalisant te vragen. Het CBR heeft dit echter niet gedaan. Het CBR heeft wel onduidelijkheden of lacunes in de verklaringen van de verbalisant ingevuld, maar dit betreffen – zoals eiser terecht stelt – aannames van het CBR die niet zijn gecheckt bij de verbalisant. Gelet op de vragen en daardoor twijfels die rijzen bij de verklaringen van de verbalisant, had het CBR in dit geval niet mogen uitgaan van het proces-verbaal en de aanvullende e-mail van de verbalisant. De rechtbank is van oordeel dat het CBR daardoor niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser de maximumsnelheid heeft overschreden met 94 kilometer per uur en ook niet dat sprake was van incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers. Het CBR heeft het besluit daarom niet kunnen baseren op artikel 14, eerste lid, onder a of b, van de Regeling.

Conclusie en gevolgen

6.1. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het CBR geen EMG had mogen opleggen aan eiser. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om het CBR in de gelegenheid te stellen het geconstateerde gebrek te herstellen. Het CBR heeft de verbalisant eerder om een reactie gevraagd en dit heeft niet tot een afdoende aanvullende verklaring geleid. Bovendien is het CBR door de voorzieningenrechter al gewezen op de onduidelijkheid van de verklaringen van de verbalisant en heeft ter zitting in de beroepsprocedure aangegeven dat het van mening is dat de verklaringen wel voldoende zijn. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.

6.2. Omdat het beroep gegrond is moet het CBR het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het CBR moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting in bezwaar bijgewoond, een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108,-.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het bestreden besluit van 7 maart 2024;

  • herroept het primaire besluit van 4 augustus 2023;

  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

  • bepaalt dat het CBR het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;

  • veroordeelt het CBR tot betaling van € 3.108,- aan proceskosten aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Blokhuis, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 130

  1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.

[…]

Artikel 131

  1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:

a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of

b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.

Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.

  1. Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt:

a. in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor één of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, vierde of zevende lid, bedoelde besluit van kracht wordt;

b. indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene overeenkomstig onderdeel a wordt geschorst, en diens rijbewijs niet overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat betrokkene zijn rijbewijs dient in te leveren bij het CBR;

c. indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene niet overeenkomstig onderdeel a, wordt geschorst, doch diens rijbewijs wel overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat het rijbewijs onverwijld aan betrokkene wordt teruggegeven.

  1. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.

  2. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.

Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011

Artikel 14

  1. Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien:

a. betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag;

b. ten aanzien van betrokkene als bestuurder van een motorrijtuig een overschrijding is geconstateerd van de toegestane maximumsnelheid met 60 kilometer per uur of meer op wegen binnen of buiten de bebouwde kom;

[…]

Bijlage 1 bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011

III. rijgedrag […]

  1. Incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer, dat blijkt uit:

a. a) rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid;

[…]

  1. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:

[…]

h. het als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 50 kilometer of meer op wegen binnen of buiten de bebouwde kom;

[…]

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8566 en de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:961.


Voetnoten

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8566 en de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:961.