Uitspraak inhoud

Team insolventie

voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk

rekestnummers: [nummers] uitspraakdatum: 6 augustus 2025

[verzoekster], wonende te [adres] [postcode] [woonplaats], verzoekster.

1 De procedure

Verzoekster heeft op 20 juni 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.

In het vonnis van deze rechtbank van 20 juni 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 30 juli 2025.

Ter zitting van 30 juli 2025 zijn verschenen en gehoord:

Mert Vastgoed B.V., gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.

Mr. M.P.A. Knol, werkzaam bij Gerechtsdeurwaarderskantoor Van Beest, Knol & Vermeulen heeft namens verweerster op 22 juli 2025 aan de rechtbank een reactie van verweerster toegezonden.

De advocaat van verzoekster heeft op 4 augustus 2025 aanvullende stukken aan de rechtbank toegezonden.

De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2 Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 juni 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.

Verzoekster stelt dat zij met haar huidige inkomsten uit arbeid en de ontvangen toeslagen over voldoende draagkracht beschikt om de lopende huurverplichtingen te voldoen. Verzoekster heeft dan ook op 13 juni 2025 de huur over de maand juni 2025 voldaan en op 27 juni 2025 de huur over de maand juli 2025. Bij deze betalingen is duidelijk vermeld dat zij zien op de huur voor de maanden juni en juli. Daarnaast heeft verzoekster zich onder beschermingsbewind laten stellen, waarbij de bewindvoerder tevens zal optreden als schuldhulpverlener. Verwacht wordt dat het schuldhulpverleningstraject - gelet op de huidige stand van zaken - binnen een periode van zes maanden zal zijn afgerond.

3 Het verweer

Verweerster voert in haar reactie van 22 juli 2025 aan dat sprake is van een aanzienlijke huurachterstand, die inclusief de huur van juli 2025 een totaalbedrag van € 12.516,42 bedraagt. Verzoekster heeft kort voorafgaand aan de zitting twee betalingen van ieder € 823,00 verricht (op 13 juni en 27 juni 2025). Deze betalingen kwalificeren volgens verweerster echter niet als huurbetalingen, maar als aflossingen op de volledige vordering - inclusief rente en kosten - zoals toegewezen in een eerder kort gedingvonnis. Volgens verweerster is het aannemelijk dat deze betalingen enkel zijn verricht in aanloop naar de zitting en vormen zij geen bewijs van structurele betaalcapaciteit. Met haar huidige inkomen zou verzoekster de maandelijkse huur niet kunnen voldoen. Aangezien verzoekster geen onderbouwing of bewijsstukken heeft overgelegd waaruit haar betalingscapaciteit blijkt, heeft verweerster er geen vertrouwen in dat verzoekster voortaan stipt aan haar betalingsverplichtingen zal voldoen. Voorts is volgens verweerster niet aangetoond dat verzoekster geen alternatieve (tijdelijke) woonruimte zou kunnen vinden, bijvoorbeeld bij familie, vrienden of in een hostel. Verweerster stelt dat zij niet kan worden belast met de persoonlijke omstandigheden van verzoekster, temeer nu deze situatie door toedoen van verzoekster zelf is ontstaan. Verweerster acht het dan ook niet redelijk of billijk om een moratorium of enig ander uitstel van executie toe te wijzen.

4 De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 juni 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 19 juni 2025 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 1 juli 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.

De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.

Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.

Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.

Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 6 juni 2025 ten uitvoer kan leggen.

Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huur over de maanden juni en juli 2025 is voldaan en op 4 augustus 2025 heeft de advocaat van verzoekster meegedeeld dat ook de huur over augustus is voldaan. Daarnaast is verzoekster onder beschermingsbewind gesteld, waarmee de betaling van de lopende huurtermijnen voldoende is gewaarborgd. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.

De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.

Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5 De beslissing

De rechtbank:

  • schort de tenuitvoerlegging op van het op 6 juni 2025 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan [adres], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;

  • bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf 20 juni 2025;

  • bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;

  • bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;

  • verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.

Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025.