Uitspraak inhoud

locatie Rotterdam

zaaknummer: 10168856 CV EXPL 22-33218

datum uitspraak: 2 februari 2024

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van

Notariskantoor Bijdorp Barendrecht B.V. , vestigingsplaats: Barendrecht, eiseres, gemachtigde: mr. M.W. Huijzer,

tegen

1 [gedaagde01] ,

woonplaats: [woonplaats01] , 2. [gedaagde02] , vestigingsplaats: [vestigingsplaats01], gedaagden, gemachtigde: mr. E. den Hartog.

De partijen worden hierna ‘NBB’, ‘ [gedaagde01] ’ en ‘[gedaagde02]’ genoemd.

1 De procedure

1.1. Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

1.2. Op 21 augustus 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig de gemachtigde van NBB en [gedaagde01] met zijn gemachtigde.

2 De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

2.1. [gedaagde01] was notaris en [gedaagde02] was zijn praktijkvennootschap. NBB en [gedaagde02] hebben een overeenkomst van opdracht gesloten op grond waarvan [gedaagde01] via [gedaagde02] een notarispraktijk zou uitoefenen bij NBB. De overeenkomst is aangegaan vanaf 1 februari 2021 tot en met 1 juli 2022. Over de vergoeding is afgesproken dat NBB aan [gedaagde02] 35% van de door haar gerealiseerde omzet betaalt op basis van een maandelijkse aan NBB te facturen voorschot van € 2.500,-. Verder is onder meer de afspraak gemaakt dat als de overeenkomst is geëindigd [gedaagde02] en [gedaagde01] voor eigen rekening het protocol zullen overdragen aan NBB. Het protocol wordt volgens artikel 1 onder f van de Wet op het Notarisambt (WNA) gevormd door ‘de minuten, notariële verklaringen, registers, afschriften, repertoria en kaartsystemen die onder de notaris berusten’.

2.2. Tussen NBB aan de ene kant en [gedaagde02] en [gedaagde01] aan de andere kant is na de beëindiging van de overeenkomst een geschil ontstaan. Naar aanleiding daarvan is NBB deze procedure gestart. Volgens haar is minder omzet gerealiseerd dan aan voorschotten aan [gedaagde02] is betaald. Het verschil van € 1.565,69 moet worden terugbetaald. NBB maakt ook aanspraak op terugbetaling van € 1.367,82, omdat [gedaagde01] dit bedrag voor verleende diensten privé heeft ontvangen zonder NBB daarvan op de hoogte te stellen. Ten slotte wordt een bedrag van € 12.317,50 gevorderd voor kosten die NBB heeft moeten maken om het protocol op de juiste wijze te verwerken en op te slaan. Bij declaratie van 1 juli 2022 zijn de genoemde bedragen bij [gedaagde02] en [gedaagde01] in rekening gebracht. Zij hebben deze declaratie echter niet betaald omdat zij het niet er niet mee eens zijn.

[gedaagde01]

2.3. is bij beschikking van 4 augustus 2023 toegelaten tot de wettelijke regeling schuldsanering (WSNP). Dat betekent dat voor zover het de vorderingen tegen [gedaagde01] betreft de zaak op grond van artikel 313 in samenhang met artikel 29 Faillissementswet (Fw) wordt geschorst. NBB kan haar vorderingen ter verificatie indienen bij de bewindvoerder. De zaak tegen [gedaagde01] wordt verwezen naar de hierna te noemen rolzitting, zodat NBB zich kan uitlaten over het al dan niet voortzetten van de procedure.

Kosten protocol

2.4. NBB heeft betoogd dat tussen partijen is overeengekomen dat de kosten voor het verwerken en opslaan van het protocol van [gedaagde01] voor rekening van [gedaagde02] zouden komen. Enige concretisering hiervan ontbreekt echter. Bij conclusie van repliek is niet meer gesteld dan dat het met [gedaagde01] is afgesproken. Nog daargelaten dat dit is weersproken, kan niet worden gezegd dat NBB daarmee aan haar stelplicht heeft voldaan met betrekking tot het gestelde bestaan van een afspraak die, zoals niet in geschil is, niet uit de overeenkomst van opdracht volgt. De vordering tot betaling van € 12.317,50 wordt dan ook afgewezen.

Teveel voorschotten

2.5. [gedaagde02] heeft volgens NBB meer aan voorschotten ontvangen dan de 35% van de gerealiseerd omzet waarop zij op grond van de overeenkomst recht had. Hierbij gaat NBB onbetwist uit van een bedrag aan voorschotten van in totaal € 11.500,-. Verder is uitgegaan van een gerealiseerde omzet van € 28.383,74 over de periode van 6 januari 2022 tot en met 23 juni 2022. Als onderbouwing is een Excelsheet overgelegd waarop de gedeclareerde en geboekte omzet van [gedaagde01] is weergegeven. 35% van die omzet komt uit op € 9.934,31. Dit betekent, zo concludeert NBB, dat [gedaagde02] € 1.565,69 teveel heeft ontvangen en dat dat bedrag moet worden terugbetaald.

2.6. Het verweer van [gedaagde02] komt erop neer dat ook na 1 juli 2022 nog is gefactureerd naar aanleiding van werkzaamheden van [gedaagde01] . Enige onderbouwing wordt daarvoor niet gegeven, terwijl dat wel van [gedaagde02] verwacht had mogen worden. Dat, zoals [gedaagde02] heeft aangevoerd, [gedaagde01] geen omzet bijhield, draagt ook niet bepaald bij aan steun voor het ingenomen standpunt. Aan dat standpunt wordt daarom voorbij gegaan. Voor het overige is geen, laat staan voldoende, gemotiveerd verweer gevoerd tegen het overzicht dat in het Excelsheet is opgenomen. Er wordt dan ook uitgegaan van de juistheid daarvan. Dat leidt tot de conclusie dat [gedaagde02] het teveel ontvangen bedrag moet terugbetalen. Die vordering wordt dus toegewezen.

Ontvangen € 1.000,-

2.7. Volgens NBB heeft [gedaagde02] van een cliënte van [gedaagde01] € 1.000,- betaald gekregen zonder dat dit aan NBB is doorgegeven. [gedaagde02] heeft de ontvangst erkend, maar stelt dat het een donatie voor een goed doel zou zijn, namelijk voor een operatie van een kennis in het buitenland. Door NBB is dit gemotiveerd weersproken aan de hand van correspondentie met de betreffende cliënte. Uit die correspondentie kan niet worden opgemaakt dat het om een donatie zou gaan. Het had vervolgens op de weg van [gedaagde02] gelegen om haar stelling te concretiseren, maar dat is niet gebeurd. Er wordt daarom geen aanleiding gezien voor nadere bewijslevering. Niet is dus komen vast te staan dat de betaling van € 1.000,- op iets anders ziet dan verrichte werkzaamheden en dat het valt onder gerealiseerde omzet. Waarom NBB meent dat zij aanspraak toekomt op dit volledige bedrag is niet duidelijk geworden. Zoals overeengekomen, heeft [gedaagde02] namelijk recht op 35% daarvan. De vordering wordt dan ook toegewezen tot een bedrag van € 650,-.

Afgeboekte declaratie

2.8. Door NBB is een declaratie van € 367,82 van een cliënt van [gedaagde01] afgeboekt, omdat die weigerde te betalen. NBB vindt dat [gedaagde02] genoemd bedrag moet betalen. Op grond waarvan is onduidelijk. Niet gesteld of gebleken is dat NBB enige pogingen heeft gedaan om de declaratie betaald te krijgen voordat deze werd afgeboekt en of [gedaagde01] enig verwijt kan worden gemaakt van de reden dat de declaratie niet is betaald. De vordering wordt afgewezen.

Buitengerechtelijke incassokosten

2.9. NBB vordert vergoeding van incassokosten. Aan alle voorwaarden is voldaan om die kosten vergoed te krijgen. Anders dan [gedaagde02] heeft aangevoerd, is namelijk het sturen van één brief voldoende om daarop aanspraak te kunnen maken. Wel zullen de incassokosten worden gematigd tot € 332,35 op basis van de toe te wijzen hoofdsom. Ook de gevorderde wettelijke handelsrente zal worden toegewezen over die hoofdsom vanaf 31 juli 2022, de vervaldatum van de declaratie van 1 juli 2022. [gedaagde02] heeft de verschuldigdheid van deze rente betwist omdat geen sprake zou zijn van een handelsovereenkomst. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt echter niet in te zien dat en waarom de overeenkomst tussen partijen niet past binnen de definitie van artikel 6:119a lid 1 BW.

Proceskosten

2.10. [gedaagde02] moet worden aangemerkt als de in ongelijk gestelde partij. Zij moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van NBB tot vandaag vast op € 103,33 aan dagvaardingskosten, € 1.384,- aan griffierecht, € 1.218,- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten x € 406,-), € 304,34 aan beslagkosten en € 135,- aan nakosten. Dit is totaal € 3.144,67. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend.

Uitvoerbaarheid bij voorraad

2.11. Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3 De beslissing

De kantonrechter:

ten aanzien van [gedaagde02]

3.1. veroordeelt [gedaagde02] om aan NBB te betalen € 2.548,04 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 2.215,69 vanaf 31 juli 2022 tot de dag dat volledig is betaald;

3.2. veroordeelt [gedaagde02] in de proceskosten, die aan de kant van NBB tot vandaag worden vastgesteld op € 3.144,67;

3.3. verklaart deze veroordeling vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

3.4. wijst al het andere af;

ten aanzien van [gedaagde01]

3.5. schorst de behandeling van de zaak;

3.6. verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 18 december 2024 om 11:30 uur voor akte uitlaten door NBB.

Dit vonnis is gewezen door mr. V.F. Milders en in het openbaar uitgesproken. 568