ECLI:NL:RBROT:2024:10797 - Rechtbank Rotterdam - 26 juni 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/657112 / FA RK 23-3252
Beschikking van 27 juni 2024 over vernietiging van de erkenning/vervangende toestemming voor erkenning/het ouderlijk gezag/de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken c.q. de regeling van de uitoefening van het omgangsrecht
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de man, wonende te [plaatsnaam] , advocaat mr. B.H. van der Zwan te Rotterdam.
e n
[minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2009, hierna: de minderjarige, wonende te [plaatsnaam] , vertegenwoordigd door mr. A.C. van Seventer, advocaat te Rotterdam, in de hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige, hierna: de bijzondere curator.
In deze zaak zijn belanghebbenden:
[naam 2], hierna: de vrouw, wonende te [plaatsnaam] .
en
**[naam 3] ,**hierna: [naam 3] , zonder bekende woon en/of verblijfplaats binnen en buiten Nederland.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 23 mei 2023. Daarbij zijn verschenen:
[naam 3] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
1.3. De minderjarige heeft zijn mening schriftelijk kenbaar gemaakt.
2 De vaststaande feiten
2.1. Op [geboortedatum 1] 2009 is te [geboorteplaats 1] uit de vrouw geboren: [minderjarige] , hierna te noemen de minderjarige.
2.2. De man is de verwekker van de minderjarige.
2.3. De minderjarige is op 28 oktober 2013 erkend door [naam 3] .
3 De beoordeling
3.1. Vernietiging erkenning
3.1.1. Het verzoek strekt tot vernietiging van de erkenning van de minderjarige door [naam 3] . Aan zijn verzoek tot vernietiging legt de man ten grondslag dat de erkenning door [naam 3] en de toestemming die de vrouw daarvoor heeft gegeven zijn gedaan om zijn belangen van te schaden. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw op deze manier misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid.
3.1.2. Op grond van artikel 1:205 lid 1b en lid 3 BW kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning op grond van het feit dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is en hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe bewogen is, bij de rechtbank worden ingediend door de erkenner, binnen een jaar nadat deze invloed heeft opgehouden te werken en, in geval van bedrog of dwaling, binnen een jaar nadat de verzoeker het bedrog of de dwaling heeft ontdekt.
3.1.3. Gelet de limitatieve opsomming van artikel 1:205 lid 1 BW heeft de man geen rechtsingang om vernietiging van de erkenning van de minderjarige te verzoeken. De man is daarom niet ontvankelijk in zijn verzoek.
3.2. Verzoek bijzondere curator
3.2.1. De bijzondere curator verzoekt namens de minderjarige de door [naam 3] gedane erkenning te vernietigen.
3.2.2. Op grond van artikel 1:205 lid 1a en lid 4 BW kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning op grond van het feit dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend door het kind, binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet de biologische vader is. Als het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.
3.2.3. Gelet op het feit dat het kind minderjarig is, is het verzoek tijdig ingediend en is de bijzondere curator ontvankelijk in het verzoek tot vernietiging erkenning.
3.2.4. [naam 3] voert geen verweer.
3.2.5. De vrouw stemt in met het verzoek van de bijzondere curator.
3.2.6. Bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige staat het belang van het kind centraal. Daarbij geldt dat de bijzondere curator zelfstandig toetst of het belang van het kind is gediend bij een dergelijk verzoek en met de mogelijkheid dat het vervolgens door de biologische vader kan worden erkend. De rechtbank is van oordeel dat de bijzondere curator het belang van de minderjarige voldoende heeft getoetst en volgt in dat kader de mening van de bijzondere curator dat de feitelijke en juridische situatie met elkaar in overeenstemming moeten worden gebracht. De rechtbank merkt nog op dat niet is gebleken dat de minderjarige door de vernietiging van de erkenning wordt belemmerd in zijn ontwikkeling. Het verzoek van de bijzondere curator tot vernietiging van de erkenning door [naam 3] moet daarom worden toegewezen.
3.3. Overige verzoeken
3.3.1. Op grond van artikel 1:204 lid 1 sub e BW jo. en art. 1:206 lid 1 BW is de erkenning van het kind door een andere ouder pas mogelijk nadat de beslissing houdende de vernietiging van de erkenning in kracht van gewijsde is gegaan. Vervangende toestemming voor een erkenning kan om die reden door de rechter alleen worden verleend onder de voorwaarde dat voornoemde beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. Gelet hierop zal de beslissing op de verzoeken ten aanzien van de vervangende toestemming van erkenning, het gezag en de zorgregeling c.q. omgangsregeling worden aangehouden tot de beslissing van de vernietiging van de erkenning in kracht van gewijsde is gegaan.
3.3.2. De man en de vrouw zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen een mediationtraject in te gaan waarbij (vooral) het verbeteren van de onderlinge communicatie aan de orde dient te komen. Dit is in het belang van de minderjarige. De aan de rechtbank verbonden mediationfunctionaris zal in overleg met partijen bespreken welk mediationtraject daarvoor geschikt is.
4 De beslissing
De rechtbank:
Aangaande het verzoek van de man:
4.1. verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning;
Aangaande het verzoek van de bijzondere curator:
4.2. vernietigt de erkenning van de minderjarige: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats 1] ; door: [naam 3] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] ;
4.3. gelast de griffier een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Schiedam, op voet van het bepaalde in artikel 1:20e lid 1 BW;
en voordat verder wordt beslist:
4.4. houdt iedere beslissing aan.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat. Verzoeker en verschenen belanghebbenden moeten het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden moeten het beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere manier bekend is geworden.