ECLI:NL:RBROT:2024:10466 - Rechtbank Rotterdam - 15 oktober 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Team straf 1
Parketnummer: 10.151231.23 Datum uitspraak: 16 oktober 2024 Tegenspraak
Vonnis van de politierechter van de rechtbank Rotterdam in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992, ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] [postcode] [woonplaats] , raadsvrouw mr. M. van der Steeg, advocaat te Deventer.
1 Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 oktober 2024.
2 Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3 Eis van de officier van justitie
De officier van justitie mr. R.E.I. Steen heeft gevorderd:
4 Waardering van het bewijs
4.1. Bewijswaardering
4.1.1. Standpunt officier van justitie Aangevoerd is dat de handelingen zoals deze in de tenlastelegging staan, namelijk dat de verdachte het slachtoffer heeft gedwongen op zijn rug in het gras te gaan liggen, terwijl hij zijn stroomstootwapen op het slachtoffer gericht had en daarbij zei dat het slachtoffer zijn stad onveilig maakte. Dit is volgens de officier van justitie te duiden als misbruik van gezag om de hierna te noemen redenen.
Derhalve stelt de officier van justitie dat er dus misbruik is gemaakt van een geweldsmiddel, welke is ingezet om iemand iets te laten doen. Hiermee wordt voldaan aan de delictsomschrijving van artikel 365 uit het Wetboek van Strafrecht.
4.1.2. Standpunt verdediging Primair is aangevoerd dat het handelen van verdachte binnen de grenzen van zijn bevoegdheden viel en daarmee rechtmatig was. Er kan daarom geen sprake zijn van misbruik van gezag en verdachte dient daarom te worden vrijgesproken
Subsidiair is aangevoerd dat, indien verdachte niet in overeenstemming met zijn bevoegdheden heeft gehandeld, desalniettemin vrijspraak omdat er geen sprake was van ‘misbruik van gezag’ nu de verdachte geen opzet, noch bewustzijn had van het overschrijden van zijn bevoegdheden.
Meer subsidiair is aangevoerd dat de verdediging zich in het geval van een bewezenverklaring beroept op twee strafuitsluitingsgronden, te weten het volgen van een wettelijk voorschrift (artikel 42 lid 1 Sr) door te handelen conform artikel 3 van de politiewet, dan wel de afwezigheid van materiële wederrechtelijkheid omdat zijn optreden gericht was op een gerechtvaardigd doel dat valt binnen het bestek van de uitvoering van zijn politietaak, namelijk handhaving van de rechtsorde, met minimale inbreuk op de rechten van de aangever.
4.1.3. Beoordeling
De aangever is door de inzet van het stroomstootwapen door de verdachte (hoofdagent) gedwongen tot een handeling: het op zijn rug gaan liggen op de grond. Dat hij door de inzet van het stroomstootwapen daartoe is gedwongen volgt ook uit de verklaring van aangever zelf en de getuige [naam getuige] die naar aangever schreeuwde dat hij moest luisteren naar de verdachte op het moment dat door hem op aangever het stroomstootwapen werd gericht.
De inzet van het stroomstootwapen was in dit geval in strijd met de Ambtsinstructie voor de Politie (hierna: ‘de Ambtsinstructie’). Artikel 12c daarvan bepaalt uitdrukkelijk dat de inzet van het stroomstootwapen slechts geoorloofd is (naast andere situaties die hier verder niet ter zake doen) in het geval van een aanhouding of om direct gevaar voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel af te wenden. Aangever werd niet aangehouden en van gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is onvoldoende gebleken. De aangever gedroeg zich wellicht onvoorspelbaar, maar noch uit de verklaring van de verdachte zelf, noch uit de overige inhoud van het strafdossier volgt dat er direct gevaar was voor zwaar lichamelijk letsel. Dat de verdachte enkel dreigde met de inzet van het stroomstootwapen maakt, anders dan door de verdediging aangevoerd, niet dat de Ambtsinstructie geen toepassing vindt. Artikel 12d van de Ambtsinstructie spreekt immers ook over die situatie vóór het schieten met het stroomstootwapen waarbij de ambtenaar eerst waarschuwt voordat hij het stroomstootwapen tegen een persoon zal gebruiken. Daarvan is telkens sprake bij het dreigen met de inzet van een stroomstootwapen door een agent. Immers, als een agent bereid is daarmee te dreigen is hij naar het oordeel van de politierechter logischerwijs ook telkens bereid het stroomstootwapen daadwerkelijk in te zetten wanneer het dreigement geen doel treft. De verdachte heeft dat zelf ook met zoveel woorden gezegd op de terechtzitting. Ook het dreigen met de inzet van het stroomstootwapen valt daarom onder de Ambtsinstructie, artikelen 12c en 12d en ook daarvoor was nodig dat er sprake was van een aanhouding dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, wat zoals gezegd, niet het geval was.
De verdachte heeft dus - in strijd met de Ambtsinstructie - ongeoorloofd het stroomstootwapen ingezet en de aangever daarmee gedwongen op zijn rug te gaan liggen. De vraag is vervolgens of dit in het onderhavige geval ook misbruik van gezag oplevert in de zin van artikel 365 Wetboek van Strafrecht (Hierna: Sr.).
Uit de schaarse rechtspraak en literatuur die bestaat over de norm “misbruik” van het gezag door een ambtenaar in de zin van artikel 365 Sr. valt af te leiden dat een enkele normschending niet afdoende is en dat er daarnaast in ieder geval sprake moet zijn van een zeker bewustzijn van de ambtenaar dat hij zijn bevoegdheden te buiten gaat. Een objectief verkeerd gebruik van gezag is niet voldoende. Dat laatste past ook bij de in de rechtspraak geaccepteerde norm dat de rechter politieoptreden met de nodige behoedzaamheid en terughoudendheid dient te beoordelen.
In het onderhavige geval heeft de verdachte verklaard dat hij, in zijn beleving, juist handelde in lijn met wat hem tijdens een cursus (IBT) over de inzet van het stroomstootwapen was geleerd: namelijk dat een snellere inzet van het stroomstootwapen gebruikt kan worden om te voorkomen dat een situatie escaleert tot (meer) geweld. Dat het sneller inzetten van een stroomstootwapen onderdeel was van de instructie wordt ook bevestigd door de betreffende cursusleider bij de rechter-commissaris: “We leren ze meer proportioneel te gaan werken. De mogelijke geweldsspiraal te doorbreken. We wachten vaak te lang met het inzetten van geweldsmiddelen, terwijl het geweld aan de kant van een verdachte voorkomen had kunnen worden door eerder het geweldsmiddel te gebruiken”. Dat er sprake was van een bewustzijn bij de verdachte van het te buiten gaan van zijn bevoegdheden wordt daardoor ontkracht en het verdere strafdossier biedt overigens ook geen, althans onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat een bewustzijn bij de verdachte aanwezig was van de normschending in het korte tijdsbestek (89 seconden blijkens het uitlezen van het stroomstootwapen) waarin hij het stroomstootwapen heeft gehanteerd. Dat achteraf en objectief bezien geoordeeld kan worden dat de verdachte een normschending heeft gepleegd is daarom, in het licht van het voorgaande, onvoldoende om in dit geval te komen tot “misbruik” van gezag in de zin van artikel 365 Sr.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken.
Daarbij overweegt de politierechter nog ten overvloede dat gelet op de normschending het voorgaande naar zijn oordeel ook in lijn is met de bedoeling van de wetgever voor zover het ambtsmisdrijven betreft, waaronder ook artikel 365 Sr. valt, zoals ook door de verdediging is betoogd. De wetgever heeft de omvang daarvan uitdrukkelijk willen beperken tot gedragingen die niet voldoende kunnen worden tegengegaan via disciplinaire maatregelen. Het strafrecht moet (ook hier) worden gezien als een ‘ultimum remedium’; een laatste redmiddel. Naar het oordeel van de politierechter kon de onderhavige, relatief beperkte, normschending afdoende worden afgedaan middels een disciplinaire maatregel, welke de verdachte ook overigens al was opgelegd.
5 Vordering benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 277 aan materiële schade en een vergoeding van € 8.000 aan immateriële schade.
5.1. Beoordeling De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.
6 Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
7 Beslissing
De politierechter:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, politierechter, in tegenwoordigheid van J. Korshuize, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 16 oktober 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op 15 juni 2023 (aan het Langepad) te Rotterdam, als ambtenaar, werkzaam alshoofdagent bij de Politie, eenheid Rotterdam, door misbruik van gezag een persoon,genaamd [slachtoffer] , gedwongen heeft iets te doen of te dulden,te weten het op zijn rug gaan liggen in het gras, bestaande hieruit dat hij verdachte,zijn stroomstootwapen heeft aangezet (waardoor de twee rode laserpunten van datstroomstootwapen zichtbaar zijn),en aan [slachtoffer] , voornoemd, heeft getoond en/of op zijn borst en/of been heeftgericht, althans op zijn lichaam heeft gericht en daarbij gezegd dat hij op zijn rug inhet gras moest gaan liggen,tengevolge waarvan [slachtoffer] voornoemd op zijn rug in het gras is gaan liggen,en waarna hij, verdachte (met het stroomstootwapen in zijn hand) de woordenheeft gebezigd dat [slachtoffer] zijn stad onveilig maakte en/of zijn bek moest houdendanwel woorden van gelijke strekking;( art 365 Wetboek van Strafrecht )