ECLI:NL:RBOVE:2025:5988 - Rechtbank Overijssel - 9 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.187344.25 (P) Datum vonnis: 9 oktober 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats], nu verblijvende in de P.I. [locatie].
1 Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J.R.T. Jonker, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.
2 De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte: feit 1: op 16 juni 2025 goederen heeft gestolen van [slachtoffer]; feit 2: op 12 juni 2025 levensmiddelen heeft gestolen van de Albert Heijn.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1 hij op of omstreeks 16 juni 2025 te Zwolle, een aantal camera's en/of een aantal kledingstukken en/of een campershower en/of visgei en/of toiletartikelen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2 hij op of omstreeks 12 juni 2025 te Zwolle, een hoeveelheid levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
3 De bewijsmotivering
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs is dat verdachte goederen heeft weggenomen en dat hij het oogmerk had om zich de goederen wederrechtelijk toe te eigenen. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
3.3.1. Ten aanzien van feit 1
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op het terrein van de heer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) is geweest, de camera’s van een daar geparkeerd voertuig heeft gehaald en deze camera’s in zijn zakken heeft gedaan. Verdachte was naar eigen zeggen van plan de camera’s uiteindelijk op een tafel achter te laten, maar besloot de camera’s mee te nemen toen hij de politie zag aankomen. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft verdachte ook verklaard dat hij verschillende goederen uit een op het terrein aanwezige tent heeft gehaald en in zijn tassen heeft gestopt.
Volgens vaste rechtspraak is sprake van een voltooide wegnemingshandeling als de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over het goed heeft verschaft dan wel het goed zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken, dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. Met betrekking tot de camera’s geldt dat verdachte deze, door ze in zijn jaszakken te stoppen en daarmee weg te rennen, volledig aan de feitelijke heerschappij van [slachtoffer] heeft onttrokken. Dat verdachte de camera’s vervolgens, zoals hij stelt, in een weiland heeft achtergelaten, doet daar niets aan af. Verdachte heeft als heer en meester over de camera’s beschikt en had daarop ook het oogmerk. Verdachte heeft ter terechtzitting immers verklaard dat hij er bewust voor heeft gekozen om de camera’s mee te nemen. Met betrekking tot de goederen die afkomstig zijn uit de tent van [slachtoffer], geldt dat vanaf het moment waarop verdachte deze goederen in zijn tassen heeft gedaan, sprake was van een voltooide wegneming. Uit deze handeling leidt de rechtbank voorts af dat verdachte het oogmerk had om zich de goederen wederrechtelijk toe te eigenen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.3.2. Ten aanzien van feit 2
De rechtbank komt tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan. Verdachte heeft dit feit bekend en door of namens verdachte is ten aanzien daarvan geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal om die reden – overeenkomstig artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1 hij op 16 juni 2025 te Zwolle, een aantal camera's en een aantal kledingstukken en een campershower en visgerei en toiletartikelen die aan een ander toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2 hij op 12 juni 2025 te Zwolle, levensmiddelen, die aan Albert Heijn toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en feit 2 telkens het misdrijf: diefstal.
5 De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
6 De op te leggen straf of maatregel
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren zal worden opgelegd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat geen onvoorwaardelijke ISDmaatregel moet worden opgelegd, omdat er alternatieven mogelijk zijn en omdat het reclasseringsadvies tot oplegging van de ISDmaatregel onvoldoende is onderbouwd. De verdediging heeft primair verzocht om een voorwaardelijke ISDmaatregel op te leggen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering te brengen op de duur van de ISDmaatregel. Voor het geval de rechtbank beslist in het geheel geen ISDmaatregel op te leggen, heeft de verdediging verzocht om een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten Verdachte heeft zich op 12 en 16 juni 2025 schuldig gemaakt aan diefstal. Dit feit leidt tot financiële schade en overlast. Met betrekking tot de diefstal op 16 juni 2025 geldt daarnaast dat verdachte andermans erf heeft betreden, daar heeft rondgelopen en goederen heeft weggenomen. Een dergelijke handelswijze veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft bij de door hem gepleegde feiten bovendien geen respect getoond voor de eigendommen van anderen. De rechtbank neemt dat verdachte kwalijk.
De persoon van de verdachte De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 30 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor vermogensdelicten.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het door J. Hakvoort, reclasseringsmedewerker bij het Leger des Heils, over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 15 september 2025 (hierna: het reclasseringsadvies). De reclassering beschrijft dat verdachte staat geregistreerd als zeer actieve veelpleger en wordt besproken in het veelplegersoverleg. Er is sprake van een delictpatroon wat betreft vermogensdelicten. De reclassering beschrijft verder dat verdachte de afgelopen jaren al meerdere trajecten heeft doorlopen bij verschillende instellingen, zowel in een vrijwillig als een verplicht kader. Binnen die trajecten heeft hij minimaal twee keer een begeleide woonplek gehad. Hij verliest deze woonplekken, omdat hij zich niet houdt aan afspraken/regels. Verdachte is zelfbepalend en impulsief. Het contact met hulpverleners en de reclassering verloopt stroef zodra hij (te vaak) wordt aangesproken op zijn gedrag. De tot nu toe ingezette hulpverlening heeft nog niet geleid tot gedragsverandering. Verdachte gaat zijn eigen gang en is ervan overtuigd dat hij het wel redt. Met verdachte is meermaals besproken dat bij recidive een ISD-maatregel kan worden opgelegd. Ondanks de dreiging van een ISD-maatregel en ondanks de verantwoordelijkheid die hij voelt voor zijn hond, is hij gerecidiveerd. Volgens de reclassering is hernieuwde diagnostiek geïndiceerd en is klinische behandeling (of eventueel behandeling binnen detentie) nodig om het middelenmisbruik en de denkpatronen van verdachte te doorbreken. Het gebrek aan zelfinzicht, de manier waarop hij omgaat met problemen en zijn middelenverslaving moeten worden aangepakt. Daarvoor is volgens de reclassering een steviger juridisch kader nodig, zoals een ISD-maatregel. In het geval van een veroordeling adviseert de reclassering dan ook om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
De op te leggen straf of maatregel De rechtbank onderschrijft de conclusie van de reclassering dat oplegging van de ISDmaatregel is aangewezen.
Aan de vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel, zoals gesteld in artikel 38m Sr, is voldaan. Er is sprake van een advies als bedoeld in het vierde lid en de bewezenverklaarde feiten zijn feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van verdachte van 30 september 2025 blijkt verder dat verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan de door hem gepleegde feiten tenminste driemaal ter zake van misdrijven is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Die veroordelingen zijn onherroepelijk en de onderhavige bewezenverklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. De rechtbank stelt vast dat de tot op heden aan verdachte opgelegde straffen, waaronder onvoorwaardelijke gevangenisstraffen en voorwaardelijke gevangenisstraffen met bijzondere voorwaarden, verdachte er niet toe hebben bewogen zijn gedrag te veranderen. Er moet dan ook ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. De veiligheid van goederen vereist het opleggen van de maatregel. Er is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt. Uit het strafblad van 30 september 2025 blijkt dat verdachte over een periode van vijf jaren processenverbaal tegen zich zag worden opgemaakt voor tenminste tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Verdachte heeft ter terechtzitting nadrukkelijk naar voren gebracht dat hij geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel wil, omdat hij inmiddels gemotiveerd is om te veranderen en het ISD-traject niet nodig is om deze verandering te bewerkstelligen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.De ISD-maatregel wordt beschouwd als een uiterst middel. Verdachte heeft problemen op verschillende leefgebieden, kampt met een drugsverslaving en heeft onvoldoende zelfinzicht. Er is sprake van een hoge kans op recidive. Eerdere hulpverleningstrajecten, vrijwillig en gedwongen, en eerder reclasseringstoezicht hebben niet tot minder recidive geleid. In het reclasseringsadvies komt bovendien naar voren dat verdachte is gerecidiveerd, nadat meermaals met hem was besproken dat bij recidive een ISD-maatregel aan de orde zou kunnen komen. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank ter beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van recidive door verdachte nodig dat aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd. Alternatieven, zoals een voorwaardelijke ISD-maatregel of een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet toereikend.
De rechtbank zal de ISD-maatregel opleggen voor de duur van twee jaren, zonder op voorhand te bepalen dat een tussentijdse toetsing zal plaatsvinden. De rechtbank acht namelijk van belang dat er binnen de ISD-maatregel voldoende tijd is om te werken aan een oplossing voor de problematiek van verdachte met behulp van eventuele nieuwe verdiepende diagnostiek en met behandeling en begeleiding. De mogelijkheid om tijdens de ISD-maatregel een tussentijdse toetsing aan te vragen, blijft bestaan. Als verdachte ervoor zou kiezen om niet mee te werken binnen de ISD-maatregel, dan wordt in ieder geval de maatschappij voor de duur van de ISD-maatregel beschermd tegen het herhaaldelijk strafbaar, overlastgevend en schadeveroorzakend gedrag van verdachte. Gelet op het doel van de maatregel, ziet de rechtbank geen aanleiding het voorarrest in mindering te brengen op de duur van de maatregel.
7 De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 38n en 57 Sr.
8 De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
-
verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
-
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
-
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
-
verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en feit 2, telkens het misdrijf: diefstal;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Postma, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. J. de Ruiter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2025.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid OostNederland met nummer 2025282512. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Het procesverbaal van de terechtzitting van 25 september 2025, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
Het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever, opgesteld door verbalisant [verbalisant 2] d.d. 18 juni 2025, p. 25 en 26.