ECLI:NL:RBOVE:2025:5866 - Rechtbank Overijssel - 6 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/1028
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
gemachtigde: mr. J.W.M. Melief,
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede (college)
gemachtigde: D.F.G. Platter.
Samenvatting
Deze uitspraak gaat over de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres. Het college is hiertoe overgegaan omdat zij haar hoofdverblijf niet op haar uitkeringsadres had. Dit blijkt volgens het college uit extreem laag waterverbruik. Het gaat om een totaalbedrag van € 77.258,84. Eiseres is het hier niet mee eens. De rechtbank oordeelt in deze uitspraak dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en voorziet zelf in de zaak door het bestreden besluit te vernietigen en de primaire besluiten te herroepen.
Inleiding
- Eiseres ontvangt sinds 16 december 2011 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm van een alleenstaande. Zij staat vanaf 11 november 2015 ingeschreven op het adres [adres 1] (uitkeringsadres). Er is geen sprake van medebewoners.
1.1. Met het besluit van 29 juli 2024 is de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken per 4 oktober 2019. Met het besluit van 6 augustus 2024 is de bijstandsuitkering teruggevorderd over de periode van 4 oktober 2019 tot en met 16 juni 2024. Het gaat om een totaalbedrag van € 77.258,84. Deze besluiten worden hierna aangehaald als de primaire besluiten.
1.2. Met het bestreden besluit van 10 februari 2025 op de bezwaren van eiseres is het college bij die besluiten gebleven. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 21 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college. Ook de heer [naam 1] , mevrouw [naam 2] en mevrouw [naam 3] waren aanwezig.
Totstandkoming van het bestreden besluit
- Naar aanleiding van een anonieme melding over een vakantie en de woonsituatie van eiseres is het college een onderzoek gestart. Bij vooronderzoek is het waterverbruik opgevraagd bij het waterleidingbedrijf:
2.1. Het aanvullende onderzoek is verricht door de Sociale Recherche Twente (SRT). Dat onderzoek is ook meteen strafrechtelijk opgestart vanwege de mogelijke overschrijding van de aangiftegrens van € 50.000,-. Zij hebben gegevens verkregen van het gas- en stroomverbruik. Daaruit blijkt dat het stroomverbruik over de periode van 16 september 2020 tot en met 7 januari 2024 lager is dan de norm van 1750 kilowattuur (kWh) per jaar. Zo is er 919 kWh verbruikt in 2020/2021 en 85 kWh in 2023/2024. Het gasverbruik was in deze periode ook minder dan de norm van 810 m³ per jaar. Zo is er in 2020/2021 in totaal 328 m³ verbruikt en in 2023/2024 in totaal 99 m³. Ook is informatie verkregen over de frequentie waarin afval is aangeboden. In 2021 is er 12 keer huishoudelijk afval gestort. Vijf keer in 2022, zes keer in 2023. In 2024 zijn geen stortingen gedaan.
2.2. Daarnaast hebben de sociaal rechercheurs bankafschriften bij de bank opgevraagd over de periode van 4 oktober 2019 tot en met 19 januari 2024. Aan eiseres zelf is gevraagd om over de periode van 1 februari 2024 tot en met 30 april 2024 bankafschriften te verstrekken. Verder zijn in de periode van 5 december 2023 tot en met 17 juni 2024 door twee sociaal rechercheurs diverse waarnemingen verricht bij het adres aan de [adres 2], waar eiseres haar hoofdverblijf zou hebben bij haar partner. Op 17 juni 2024 is de woning van eiseres samen met de politie doorzocht. Daaruit is onder andere gebleken dat de watermeter goed werkt. Vanwege de medische situatie van eiseres is in overleg met de politie besloten om haar en haar partner op dat moment niet aan te houden en te verhoren in het arrestantencomplex. Eiseres lag namelijk in bed en moest die dag om 9:30 uur naar het ziekenhuis. Ook is de woning van haar partner doorzocht. Na een vervolgafspraak heeft het verhoor op 25 juni 2025 plaatsgevonden. Dit was op een andere locatie dan het arrestantencomplex. Ook haar partner is verhoord. De gespreksverslagen en de onderzoeksbevinding zijn vermeld in het rapport van 17 juli 2024.
2.3. Op basis van de onderzoeksresultaten heeft het college de bijstandsuitkering per 4 oktober 2019 ingetrokken en tot en met 16 juni 2024 teruggevorderd. Het gaat om een totaalbedrag van € 77.258,84. Volgens het college heeft eiseres haar inlichtingenplicht geschonden, omdat zij niet heeft gemeld dat zij haar hoofdverblijf niet op haar uitkeringsadres had. In de te beoordelen periode is minder dan 7 m³ water per jaar verbruikt. Dat is een extreem laag waterverbruik waaruit blijkt dat eiseres niet haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Ook de overige onderzoeksbevindingen en tegenstijdige verklaringen bevestigen dat. Als gevolg van deze schending kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Van een dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien is niet gebleken, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen heeft voor haar gezondheidstoestand. Daarnaast wordt zij voor de financiële gevolgen beschermd door de beslagvrije voet.
Standpunten van eiseres
- Eiseres vindt dat het college geen rekening heeft gehouden met haar gezondheidssituatie, terwijl dat nu juist de voornaamste reden was dat zij niet veel thuis was. Vanwege haar angststoornis en psychische problematiek is zij al 20 jaar in behandeling bij Mediant. In het verleden heeft zij te maken gehad met huiselijk geweld. Vanwege deze psychische klachten en de coronapandemie verbleef zij in die jaren overdag niet vaak thuis, maar bij haar partner (die zij in 2019 leerde kennen) en bij vriendinnen. Door niet alleen te zijn kon zij omgaan met haar depressieve gedachten. Ook heeft zij geregeld in het ziekenhuis gelegen vanwege operaties. In 2022 zijn de psychische behandelingen geïntensiveerd omdat toen kanker bij haar is geconstateerd en zij voor de eerste keer is geopereerd. Het eerste halfjaar van 2024 verbleef zij bij haar partner omdat zij niet voor zichzelf kon zorgen. Zij was herstellende van een tweede operatie waaraan zij een complicatie had overgehouden. Ter onderbouwing heeft eiseres in bezwaar vier verklaringen van vriendinnen en een brief van de fysiotherapeut overgelegd. Ook is een verklaring van haar buurman bijgevoegd. Daarnaast heeft zij foto’s van haar thuissituatie opgestuurd over de periode vanaf oktober 2019 tot en met januari 2021.
3.1. Verder voert eiseres aan dat haar waterverbruik laag is omdat zij altijd al energiezuinig heeft geleefd. Haar flatwoning wordt verder verwarmd door restwarmte van omliggende woningen in de flat. In de zomer is het in haar woning erg warm. Ook stelt eiseres dat vanwege haar medische situatie wel sprake is van een dringende reden om van de terugvordering af te zien.
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.1. De te beoordelen periode is van 4 oktober 2019 tot en met 16 juni 2024.
4.2. Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het college. Deze bewijslast brengt in dit geval met zich dat het college aannemelijk moet maken dat betrokkene gedurende de gehele te beoordelen periode de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat zij haar hoofdverblijf niet had op het uitkeringsadres.
4.3. Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van haar persoonlijke leven is. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
4.4. Voor de bepaling van het hoofdverblijf kan het waterverbruik van betekenis zijn. Een waterverbruik van maximaal 7 m³ per jaar per huishouden – ongeacht het aantal personen van dit huishouden – is extreem laag. Een extreem laag waterverbruik rechtvaardigt de vooronderstelling dat de woning niet wordt bewoond en dat dus de betrokkene niet het hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Het is dan aan de betrokkene om die vooronderstelling te weerleggen. Dit volgt uit vaste rechtspraak.
4.5. Eiseres heeft aangevoerd dat het waterverbruik laag is, omdat zij energiezuinig leeft en vanwege haar gezondheidsproblematiek overdag niet veel thuis verbleef. De rechtbank acht dit aannemelijk. De rechtbank wijst er in dit verband op dat de stelling van eiseres wordt ondersteund door de verklaringen van de vriendinnen en de buurman. Bovendien had eiseres tijdens het verhoor al verklaard dat zij al jarenlang zowel psychische als fysieke gezondheidsklachten heeft en dat in 2022 kanker is geconstateerd. Eiseres heeft daarbij – zowel tijdens de zitting, maar ook al tijdens het verhoor – verklaard veel buitenshuis te zijn geweest. Zij was vanwege haar gezondheidsklachten veel bij vriendinnen, buren en haar partner op bezoek. Zij deed ook vrijwilligerswerk en zwom regelmatig. Douchen deed zij na het zwemmen en na bijvoorbeeld een bezoek aan de fysiotherapeut. Koken deed zij na 2022 nauwelijks, voor 2022 alleen wekelijks. Daarnaast is zij voor revalidatie verbleven bij haar partner. Zij sliep echter buiten de revalidatieperiodes om wel thuis. Dit wordt ook ondersteund door de gegevens uit het huisbezoek, waarin een voor bewoning geschikte en ingerichte woning werd aangetroffen, met volle koelkast. De woning zag er in dat opzicht, naar het de rechtbank voorkomt, dan ook bewoond uit.
4.6. Tegen die achtergrond bezien had het college niet zonder meer kunnen besluiten dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank is van oordeel dat het in dit geval op de weg van het college had gelegen om meer onderzoek te doen naar de medische omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd en die haar lage water- en energieverbruik kunnen verklaren. Het enkele extreem lage water- en energieverbruik is in dit geval onvoldoende, omdat eiseres daar een aannemelijke verklaring voor heeft gegeven. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat wanneer iemand vanwege medische problematiek of revalidatie tijdelijk bij een ander verblijft, dat verblijf niet kan worden aangemerkt als een verplaatsing van het hoofdverblijf.
4.7 De rechtbank wijst in dit verband ook nog op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 juni 2024.
4.8. Dat voorts bij eiseres weinig afvalstortingen zijn geregistreerd, doet aan het voorgaande geen afbreuk. Er is namelijk niet onderzocht of de lage hoeveelheid afvalstortingen in de bedoelde periode significant afwijkt van de daarvoor liggende periode.
Conclusie en gevolgen
- De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Dit is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Er is geen toereikende grondslag voor het oordeel dat eiseres over de te beoordelen periode niet haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had en dat zij daarom de inlichtingplicht heeft geschonden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft eiseres afdoende verklaringen en ondersteunend bewijsmateriaal gegeven die de door het college aan het besluit ten grondslag gelegde gegevens – met name het (extreem) lage water- en energieverbruik – kunnen verklaren. Aangezien er geen andere gegevens zijn die het bestreden besluit dragen, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal daarbij het bestreden besluit vernietigen en de primaire besluiten herroepen. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres komen te vervallen.
5.1. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,- per punt. De gemachtigde van eiseres heeft blijkens het advies van de commissie bezwaarschriften op 7 en 13 augustus 2024 bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten. Ook heeft de gemachtigde deelgenomen aan de hoorzitting. De proceskosten in bezwaar worden door de rechtbank daarmee vastgesteld op € 1.941,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,- per punt. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De proceskosten in beroep bedragen daarmee € 1.814,-. Het totaalbedrag aan proceskostenveroordeling is € 3.755,-.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit en herroept de primaire besluiten;
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
-
veroordeelt het college tot betaling van € 3.755,- aan proceskosten aan eiseres;
-
bepaalt dat het college het griffierecht van € 51,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van J.T. Boddeüs, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht (Awb) Op grond van artikel 3:2 van de Awb moet het bestuursorgaan de nodige kennis vergaren over de relevante feiten en af te wegen belangen bij de voorbereiding van een besluit. Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de nadelige gevolgen van dat besluit voor een belanghebbende niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. De beslissing op bezwaar moet op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb goed gemotiveerd zijn.
Participatiewet (Pw) Op grond van artikel 17, eerste lid, eerste volzin, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw, voor zover van belang, herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw is de bijstandverlenende instantie gehouden de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw. Onverminderd het elders in die wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
In artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pw is bepaald dat de bijstandverlenende instantie de kosten van bijstand kan terugvorderen voor zover de bijstand, anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, achtste lid, van de PW bepaalt dat het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1459, r.o. 4.3.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB, 1 juli 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:969
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB, 31 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1982 r.o. 4.5.
CRvB 11 juni 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1232.