Terug naar bibliotheek
Rechtbank Overijssel

ECLI:NL:RBOVE:2025:5628 - Bestuurdersaansprakelijkheid: passieve stroman is aansprakelijk voor faillissementstekort - 17 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBOVE:2025:562817 september 2025

Essentie

Een statutair bestuurder die het feitelijke beleid volledig overlaat aan een ander zonder toezicht, vervult zijn taak kennelijk onbehoorlijk. Het bewust laten aangaan van oninbare schulden is een belangrijke oorzaak van het faillissement, waardoor de bestuurder op grond van artikel 2:248 BW aansprakelijk is voor het tekort.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Civiel recht

Zittingsplaats Zwolle

Zaaknummer: C/08/317695 / HA ZA 24-285

Vonnis van 17 september 2025

in de zaak van

SYBE JOHANNES DE VRIES, in hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf] B.V., te [vestigingsplaats] , eisende partij, hierna te noemen: De curator, advocaat: mr. S.J. de Vries,

tegen

[gedaagde], te [woonplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] , advocaat: mr. G.J. van Kammen.

1 De uitspraak in het kort

1.1. [gedaagde] was bestuurder van [bedrijf] B.V., die op 16 mei 2023 in staat van faillissement is verklaard. De curator vindt dat [gedaagde] zijn taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is omdat [gedaagde] onder andere niet op de hoogte was van de situatie van de vennootschap en de feitelijke leiding in handen gaf van zijn vader, die persoonlijk failliet is. De curator vordert daarom [gedaagde] te veroordelen het tekort in het faillissement te voldoen en daarop alvast een voorschot te betalen van € 657.299,-. [gedaagde] vindt dat de vorderingen van de curator afgewezen moeten worden omdat hij alleen de oprichtingsakte heeft getekend, verder geen enkele bemoeienis heeft gehad met de vennootschap en daarom niet verantwoordelijk is voor het faillissement.

1.2. De rechtbank zal de vorderingen van de curator grotendeels toewijzen en zal hierna uitleggen waarom.

2 De procedure

2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding;- de conclusie van antwoord;- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald;

  • de brief van de toenmalige advocaat van [gedaagde] van 24 juni 2025 dat hij zich aan de zaak onttrekt als advocaat;

  • de mondelinge behandeling van 24 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;

  • het rolbericht van [gedaagde] met het verzoek om een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen;

  • het rolbericht van de curator met het bezwaar tegen dat verzoek;

  • de afwijzing van het verzoek van [gedaagde] door de rechtbank.

2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

3 De feiten

3.1. Op 6 december 2021 is [bedrijf] B.V. (hierna de vennootschap) opgericht, met [gedaagde] als enig bestuurder. Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 16 mei 2023 is [bedrijf] in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van mr. S.J. de Vries tot curator.

4 Het geschil

4.1. De curator vordert - samengevat - te verklaren voor recht dat [gedaagde] zijn taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en dat aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is en dat hij daarom hoofdelijk aansprakelijk is voor het tekort in de faillissementsboedel van [bedrijf] . De curator vordert [gedaagde] te veroordelen om aan de curator te voldoen het bedrag van de schulden in het faillissement van [bedrijf] , voor zover deze niet door de vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan en [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een voorschot op deze vordering van € 657.299,-, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder de beslagkosten.

4.2. [gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de curator, dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de curator in de kosten van deze procedure.

4.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5 De beoordeling

5.1. In deze zaak staat centraal of [gedaagde] als bestuurder van de vennootschap zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld, of het aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement en [gedaagde] daardoor aansprakelijk is voor het tekort in het faillissement. Deze aansprakelijkheid is gebaseerd op artikel 2:248 lid 1 BW waarin staat:

“In geval van faillissement van de vennootschap is iedere bestuurder jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk voor het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.”

Onbehoorlijke taakvervulling

5.2. De curator stelt dat [gedaagde] zijn taken als bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en voert daartoe aan dat [gedaagde] niet op de hoogte was van de situatie binnen de vennootschap, dat [gedaagde] desondanks toch bestuursbeslissingen nam en dat [gedaagde] de feitelijke leiding overliet aan zijn vader, [vader van gedaagde], die persoonlijk failliet was. Ook voert de curator aan dat [gedaagde] de vennootschap financiële verplichtingen liet aangaan terwijl er geen sprake was van activiteiten in de vennootschap en er geen inkomsten waren.

5.3. [gedaagde] betwist dat hij zijn taak onbehoorlijk heeft uitgevoerd. [gedaagde] voert aan dat hij alleen de oprichtingsakte heeft ondertekend en dat hij als bestuurder verder op geen enkele wijze bij het bestuur van de vennootschap betrokken is geweest. Volgens [gedaagde] was hij slechts op papier bestuurder omdat het voor zijn vader niet meer mogelijk was een bankrekening te openen. Hij liet het beleid binnen de vennootschap over aan zijn vader en het was niet nodig daar verder op toe te zien, aldus [gedaagde] .

5.4. De rechtbank overweegt vooropgesteld het volgende. [gedaagde] erkent dat de vennootschap is opgericht met het (enkele) oogmerk om het voor [vader van gedaagde] mogelijk te maken een bankrekening te openen. Ook erkent [gedaagde] dat hij het bepalen van het beleid en het dagelijks bestuur van de vennootschap daarna aan [vader van gedaagde] overliet zonder toezicht te houden op zijn handelen. Dit terwijl [gedaagde] zelf als statutair bestuurder stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Daarnaast betwist hij niet dat de vennootschap onder leiding van [vader van gedaagde] vervolgens financiële verplichtingen is aangegaan terwijl zij geen inkomsten had. [gedaagde] was statutair bestuurder en kan zich niet aan de daaraan verbonden verantwoordelijkheden onttrekken enkel door te verwijzen naar het handelen van [vader van gedaagde] Het enkele feit dat [vader van gedaagde] de feitelijke leiding had, is daarvoor niet genoeg. [gedaagde] heeft het mogelijk gemaakt en toegelaten dat de vennootschap, onder de feitelijke leiding van [vader van gedaagde], diverse financiële verplichtingen is aangegaan waarvan evident was dat zij die verplichtingen niet kon nakomen omdat er geen activiteiten plaatsvonden binnen de vennootschap en de vennootschap ook geen andere inkomsten had. Zo is de vennootschap meerdere overeenkomsten van geldlening aangegaan, waarbij de vennootschap en [vader van gedaagde] gelden van derden hebben geleend en heeft de vennootschap borgstellingen afgegeven voor aan (vennootschappen van) [vader van gedaagde] verstrekte leningen. Ook is de vennootschap in het kortgedingvonnis van de rechtbank Overijssel van 4 mei 2023, hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 374.622,95 aan derden.

5.5. De rechtbank begrijpt de stelling van [gedaagde] dat hij geen bemoeienis had met (het beleid van) de vennootschap als een beroep op de disculpatiemogelijkheid van artikel 2:248 lid 3 BW. Dat artikel luidt als volgt: “Niet aansprakelijk is de bestuurder die bewijst dat de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur niet aan hem te wijten is en dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van matregelen om de gevolgen daarvan af te wenden.”

5.6. Voor een geslaagd beroep op artikel 2:248 lid 3 BW is nodig dat de bestuurder effectief toezicht heeft gehouden op het handelen van de (feitelijk) medebestuurders en ook tijdig maatregelen heeft getroffen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden. Dat betekent dat van de bestuurder een actieve rol wordt verwacht.[1] Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] als bestuurder enig toezicht heeft gehouden op het handelen van [vader van gedaagde] als feitelijk bestuurder en beleidsbepaler van de vennootschap of tijdig maatregelen heeft getroffen om de gevolgen van de hiervoor onder 5.4. genoemde bestuurshandelingen af te wenden. Uit de stellingen van [gedaagde] volgt juist dat hij nooit van plan is geweest zijn wettelijke taken van statutair bestuurder te vervullen. Hij is – zo stelt hij – alleen betrokken geweest bij de oprichting van de vennootschap omdat [vader van gedaagde] vanwege zijn persoonlijke faillissement geen bankrekening meer kon openen. Hij liet het beleid vervolgens door [vader van gedaagde] bepalen, hield zich niet bezig met de dagelijkse gang van zaken en had ook niet het voornemen enige controle op het handelen van [vader van gedaagde] uit te voeren. Het beroep op de disculpatiemogelijkheid van artikel 2:248 lid 3 BW gaat daarom niet op.

5.7. Alle hiervoor genoemde omstandigheden tezamen maken dat [gedaagde] niet heeft gehandeld zoals een redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden gehandeld zou hebben. Daarnaast is het ook aannemelijk dat dit handelen de oorzaak is van het faillissement, aangezien de vennootschap grote financiële verplichtingen aanging zonder dat er sprake was van enig kapitaal of inkomen. Van meet af aan was het daarom duidelijk dat de financiële verplichtingen die de vennootschap aanging niet nagekomen zouden kunnen worden. De rechtbank zal de gevraagde verklaring voor recht dan ook toewijzen en [gedaagde] zal worden veroordeeld om een bedrag ter hoogte van het faillissementstekort te betalen.

5.8. De curator vordert tot slot in deze procedure alvast een voorschot op het faillissementstekort van € 657.299,- [gedaagde] betwist dat het faillissementstekort € 657.299,- bedraagt. Hij voert aan dat een groot deel van de ingediende vorderingen niet thuishoren in het faillissement van de vennootschap, althans deels zijn afgelost dan wel deels worden betwist. De rechtbank acht een voorschot op de nog exact vast te stellen hoogte van het faillissementstekort op zijn plaats en overweegt over de hoogte daarvan als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de curator in antwoord op vragen van de rechtbank aangegeven dat ten aanzien van een deel van de vorderingen nog niet vast staat in welke gefailleerde vennootschap zij thuishoren vanwege de verwevenheid met de bedrijfsactiviteiten van [vader van gedaagde], maar dat een bedrag van € 435.000,- vaststaat omdat er voor dat bedrag een vonnis is gewezen of het faillissement is aangevraagd. De rechtbank overweegt dat een bedrag van € 374.622,95, zoals is toegewezen in het kortgedingvonnis van 4 mei 2023, op dit moment in ieder geval voldoende vaststaat om als voorschot te kunnen worden toegewezen. De rechtbank zal [gedaagde] daarom veroordelen tot het betalen van een voorschot op het faillissementstekort van € 374.622,95.

5.9. De curator vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 972,96 voor kosten deurwaardersexploten, € 320,00 voor griffierecht en € 3.502,00 voor salaris advocaat (1,0 punt × € 3.502,00), totaal € 4.794,96.

5.10. [gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de curator worden begroot op:

6 De beslissing

De rechtbank

6.1. verklaart voor recht dat [gedaagde] zijn taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en dat aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is en hij daarom aansprakelijk is voor het tekort in de faillissementsboedel van [bedrijf] B.V.,

6.2. veroordeelt [gedaagde] om aan de curator te voldoen het bedrag van de schulden in het faillissement van [bedrijf] B.V, voor zover deze niet door de vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan zoals deze schuldenlast zal blijken na verificatie in het faillissement en na vaststelling van de boedelschulden, waaronder begrepen het salaris van de curator en de overige faillissementskosten,

6.3. veroordeelt [gedaagde] om als voorschot op de onder 6.2. genoemde vordering te voldoen een bedrag van € 374.622,95,

6.4. veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 4.794,96,

6.5. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 9.625,39, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

6.6. wijst af het meer of anders gevorderde,

6.7. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025.

Zie o.a. Hof Amsterdam 27 maart 2018, ECLI:NL:GHAMSL2018:1020.


Voetnoten

Zie o.a. Hof Amsterdam 27 maart 2018, ECLI:NL:GHAMSL2018:1020.