Terug naar bibliotheek
Rechtbank Overijssel

ECLI:NL:RBOVE:2025:5537 - Verwijtbare werkloosheid: VSO en dringende reden na fysiek geweld - 12 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBOVE:2025:553712 september 2025

Essentie

De rechtbank Overijssel oordeelt dat het UWV zelfstandig mag vaststellen dat er sprake is van een dringende reden, ondanks een vaststellingsovereenkomst. Persoonlijke omstandigheden zoals langdurig treiteren kunnen echter leiden tot verminderde verwijtbaarheid, waardoor de WW-uitkering slechts gedeeltelijk en tijdelijk wordt geweigerd.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo

Bestuursrecht

zaaknummer: ZWO 25/1216

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), gemachtigde: P. Spoelstra.

Samenvatting

  1. Deze uitspraak gaat over het niet uitbetalen van eisers WW-uitkering, omdat hij volgens het UWV verwijtbaar werkloos is. Volgens het UWV is het bij de keel grijpen van een collega een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 van het BW en is eiser hiervoor volledig verwijtbaar. De rechtbank is van oordeel dat terecht besloten is dat sprake is van een dringende reden, maar dat eiser verminderd verwijtbaar is. Hierdoor wordt de helft van de WW-uitkering niet uitbetaald.

Inleiding

  1. Eiser is een 65-jarige man die sinds 23 maart 2020 als [beroep] in dienst was bij [bedrijf] B.V. voor 40 uur per week. Hij had een dienstverband voor onbepaalde tijd. Op 8 en 9 januari 2025 hebben gesprekken met hem plaatsgevonden, omdat hij op 8 januari 2025 een collega na een scheldpartij bij de keel heeft vastgegrepen. Bij de ontslagbrief van 9 januari 2025 is een vaststellingsovereenkomst (vso) van dezelfde datum gevoegd. In die ontslagbrief is hierover opgeschreven dat de (ex-)werkgever uitsluitend omwille van proceseconomische redenen bereid is om eiser eenmalig een uitweg te bieden door een neutrale vso te sluiten, waarmee eiser een uitkering kan aanvragen.

2.1. Op 10 januari 2025 heeft eiser de WW-uitkering aangevraagd. Met het besluit van 7 februari 2025 heeft het UWV bepaald dat eiser met ingang van 9 januari 2015 wel recht heeft op een WW-uitkering, maar dat de uitkering niet wordt uitbetaald omdat eiser verwijtbaar werkloos is. Het bezwaar dat eiser hiertegen heeft gemaakt is met het bestreden besluit van 14 maart 2025 ongegrond verklaard.

2.2. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Het UWV heeft op 1 mei 2024 gereageerd met een verweerschrift.

2.3. Eiser heeft op 8 mei 2025 aanvullende beroepsgronden ingediend en daarbij een verklaring van zijn werkgever overgelegd.

2.4. De rechtbank heeft het beroep op 21 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van het UWV deelgenomen. Eiser werd daarbij vergezeld door de heer [naam].

Standpunt van het UWV

  1. Volgens het UWV is door het bij de keel grijpen van een collega sprake van een dringende reden voor ontslag en kan eiser daarvan een verwijt worden gemaakt. Ook blijkt uit de ontslagbrief dat eiser eerder twee waarschuwingen heeft gekregen voor eerdere incidenten. Dat de (ex-)werkgever coulant is geweest door niet tot ontslag op staande voet over te gaan, maar een vso aan te bieden betekent niet dat daarom geen sprake kan zijn van verwijtbare werkloosheid. Het gaat kortgezegd niet om de ontslagroute maar om de ontslagreden.

Standpunt van eiser

  1. Eiser vraagt zich in de eerste plaats af of er wel sprake is van een dringende reden. In de tweede plaats vindt hij dat in zijn situatie sprake is van verminderde verwijtbaarheid, omdat het bij de beoordeling daarvan niet alleen gaat om het incident maar ook over wat daaraan vooraf is gegaan, zijn persoonlijke omstandigheden, de gevolgen en de proportionaliteit. Hiertoe voert hij aan dat hij niet betwist dat hij zijn collega na een scheldpartij bij de keel heeft gegrepen en dat dit absoluut niet kan. Dit heeft hij ook meteen bij zijn werkgever erkend en op de aanvraag vermeld. Dit is echter gebeurd nadat hij langdurig is getreiterd door opmerkingen over zijn relaties. Bij eerdere spanningen met die collega liep hij telkens weg, maar die keer had hij zichzelf niet meer onder controle. De twee eerdere incidenten die in 2020 en 2022 plaatsvonden hebben niets van doen met dit incident. Het ging om andere incidenten, van een hele andere orde, met twee andere collega’s.

4.1. Ook voert eiser aan dat het dienstverband formeel is beëindigd door de vso en dat die overeenkomst dus leidend is. Deze is op initiatief van de werkgever opgesteld en hierin is expliciet vastgelegd dat geen sprake is van een dringende reden. Hiermee vervalt de rechtsgrond voor het ontslag op staande voet en is de reden van ontslag door beide partijen als neutraal erkend. De werkgever heeft dan ook uiteindelijk gekozen voor een neutrale afwikkeling zonder sanctie of ontslagvergoeding. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser ook een verklaring van 17 april 2025 overgelegd van de directievoorzitter van [bedrijf] B.V. die ook de ontslagbrief van 9 januari 2025 heeft verstuurd. Volgens eiser blijkt hieruit dat:

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht heeft besloten dat sprake is van een dringende reden voor ontslag en dat dit eiser verweten kan worden. De rechtbank is echter van oordeel dat eiser verminderd verwijtbaar is, zodat aanleiding bestaat te oordelen dat het UWV een nieuw besluit moet nemen waarin wordt vastgesteld dat aan eiser de helft van de uitkering niet wordt uitbetaald. De rechtbank licht dit als volgt toe.

Juridisch kader

5.1. In de WW staat dat de werknemer de verplichting heeft om te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt.[1] De werknemer is verwijtbaar werkloos geworden als aan de werkloosheid een dringende reden[2] ten grondslag ligt en de werknemer hiervan een verwijt kan worden gemaakt.[3] Als die verplichting niet is nagekomen dan brengt het UWV blijvend een bedrag op de uitkering in mindering, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt het UWV de helft van het bedrag in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken.[4]

5.2. Uit vaste rechtspraak[5] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat het UWV gehouden is om zelf een eigen oordeel te vormen over de vraag of iemand verwijtbaar werkloos is geworden. Uit vaste rechtspraak[6] volgt ook dat het UWV inhoudelijk moet beoordelen of aan de werkloosheid van eiser een dringende reden ten grondslag ligt. Voor de beoordeling van de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt – en of dus sprake kan zijn van verwijtbare werkloosheid – is de wijze waarop het dienstverband (formeel) is geëindigd niet bepalend.

5.3. De beoordeling houdt in dat het UWV de aard en de ernst van de gedraging van iemand, de reactie van de ex-werkgever op het gedrag van diegene, de aard en de duur van het dienstverband, de wijze waarop iemand het dienstverband heeft vervuld en de persoonlijke omstandigheden van iemand – zoals leeftijd en de gevolgen van een ontslag – moet beoordelen.

5.4. Deze beoordeling van de verwijtbaarheid van de werkloosheid moet berusten op zorgvuldig onderzoek naar alle feiten en omstandigheden. Dit brengt met zich dat het UWV zelfstandig moet onderzoeken of aan de werkloosheid van eiser een dringende reden ten grondslag heeft gelegen en of eiser daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Dit is een eigen verantwoordelijkheid van het UWV. Daarnaast moet het UWV na het verzamelen van de nodige kennis over de relevante feiten zijn beslissing deugdelijk motiveren. Het is dus aan het UWV om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden te verkrijgen.

Dringende reden

5.5 De rechtbank is van oordeel dat aan eisers werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt. Aan eiser kan een verwijt worden gemaakt voor het naar de keel grijpen van zijn collega, omdat het initiatief daarvoor bij hem lag.[7] Dat hij langdurig is getreiterd en op dat moment zijn emoties na een scheldpartij niet meer kon bedwingen, maakt dit niet anders. Eiser had net zoals hij daarvoor deed de confrontatie niet moeten aangaan, maar weg moeten lopen.

Beëindiging dienstverband

5.6. De beroepsgrond dat geen sprake kan zijn van verwijtbare werkloosheid omdat eiser niet op staande voet is ontslagen, slaagt niet. De verwijtbare werkloosheid wegens een dringende reden, zoals bedoeld in artikel 24 WW jo artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek, omvat meer dan alleen ontslag op staande voet. Anders dan eiser stelt is niet bepalend dat het dienstverband met de vso is beëindigd en dat die op initiatief van de werkgever is opgesteld. Zoals in 5.2 is vermeld dient het UWV zelf een eigen oordeel te vormen over de vraag of iemand verwijtbaar werkloos is geworden. Daarbij is de reden die tot beëindiging van het dienstverband heeft geleid, die in casu moet worden bepaald aan de hand van de feiten die tot de vso hebben geleid, van belang. Uit die feiten kan worden afgeleid dat de werkgever eiser aanvankelijk wilde ontslaan wegens het naar de keel grijpen van zijn collega, en dat slechts om proceseconomische redenen een vso werd aangeboden. Daaruit kan aldus worden afgeleid dat het naar de keel grijpen ook de aanleiding is geweest voor het opstellen en – eenmalig – aanbieden van deze vso. Dat in de vso formeel staat opgenomen dat er geen dringende reden aan de beëindiging van het dienstverband ten grondslag ligt, doet aan het voorgaande niet af, nu uit de ontslagbrief het tegendeel kan worden afgeleid.

Verwijtbaarheid

5.7. De beroepsgrond over verminderde verwijtbaarheid, slaagt wel. De rechtbank is van oordeel dat het gedrag van eiser hem niet in overwegende mate verweten kan worden, omdat hij is getreiterd en bij eerdere spanningen telkens wegliep (dit is door het UWV ook niet betwist). Daarnaast heeft hij tijdens de zitting toegelicht dat hij de afgelopen jaren veel heeft meegemaakt, omdat zijn vrouw is overleden, hij daarna een openhartoperatie heeft gehad en zijn nieuwe relatie is geëindigd. Ook heeft hij bij zijn werkgever meteen erkend dat het bij de keel grijpen niet toelaatbaar is. Uit de verklaringen van eiser kan worden afgeleid dat een en ander in een emotionele opwelling heeft plaatsgevonden, op een moment dat eiser zijn emoties als gevolg van alles wat hij heeft meegemaakt niet goed onder controle had. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank in dit concrete geval van oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Eiser heeft verder op de WW-aanvraag de reden voor het ontslag vermeld en hij heeft naast de vso ook de ontslagbrief opgestuurd. Hieruit blijkt dat eiser vanaf het begin zijn schuld heeft erkend en volledige openheid van zaken heeft gegeven. Tegen die achtergrond en mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het volledig niet uitbetalen van de uitkering ook niet evenredig. Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank zal bepalen dat het UWV een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen waarin wordt vastgesteld dat slechts de helft van de uitkering niet wordt uitbetaald over ten hoogste een periode van 26 weken. Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat het UWV een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen waarmee een WW-uitkering op basis van de vaststelling dat de werkloosheid eiser niet in overwegende mate kan worden verweten, moet worden toegekend. Dit betekent dat het UWV slechts de helft van het bedrag van de uitkering in mindering mag brengen, over ten hoogste een periode van 26 weken, en dus niet het volledige bedrag. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien, omdat het UWV de hoogte en de duur van het WW-recht nog zal moeten berekenen. Het UWV dient daarbij rekening te houden met het gegeven dat eiser vanaf 1 april 2025 weer een nieuw dienstverband heeft bij een andere werkgever. Eiser heeft dit tijdens de zitting verteld.

6.1. Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het bestreden besluit;

  • bepaalt dat het UWV uiterlijk binnen vier weken een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak;

  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 53,- aan eiser moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechter, in aanwezigheid van J.T. Boddeüs, griffier. Uitgesproken in het openbaar op

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW.

In de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 24, tweede lid, van de WW.

Artikel 27, eerste lid, van de WW.

Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 21 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009: BK2128 en van 12 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2872.

Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 6 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2108 en van 6 juli 2023, ECLI:CRVB:2023:1284.

Vgl. Artikel 7:678 lid 2 aanhef en onder e BW, vgl. tevens Gerechtshof Den Haag 4 april 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:550, r.o. 4.23.


Voetnoten

Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW.

In de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 24, tweede lid, van de WW.

Artikel 27, eerste lid, van de WW.

Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 21 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009: BK2128 en van 12 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2872.

Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 6 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2108 en van 6 juli 2023, ECLI:CRVB:2023:1284.

Vgl. Artikel 7:678 lid 2 aanhef en onder e BW, vgl. tevens Gerechtshof Den Haag 4 april 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:550, r.o. 4.23.