ECLI:NL:RBOVE:2025:5253 - Rechtbank Overijssel - 21 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 25/2158
(gemachtigde: mr. V.P.J. Tuma),
en
1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over het besluit van de burgemeester van 6 augustus 2025 om de woning aan [adres] te sluiten vanaf 13 augustus 2025, 10:00 uur voor een periode van zes weken. Verzoekers zijn het hier niet mee eens. Zij verzoeken daarom om een voorlopige voorziening en voeren daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoekers.
Procesverloop
2. Verzoekers zijn eigenaar van de woning aan [adres] en woonden daar, in ieder geval tot voor kort en ten tijde van het incident, met hun meerderjarige zoon.
3. De burgemeester heeft op 28 juli 2025 informatie ontvangen van de politie dat er op 27 juli 2025 een incident heeft plaatsgevonden waarbij er meerdere keren is geschoten op de woning van verzoekers.
4. Op 29 juli 2025 heeft de burgemeester aan verzoekers het voornemen gestuurd om over te gaan tot sluiting van de woning aan [adres] voor een periode van drie maanden.
5. Bij brief van 31 juli 2025 hebben verzoekers hun zienswijze gegeven op het voornemen tot woningsluiting.
6. Bij besluit van 6 augustus 2025 heeft de burgemeester besloten om de woning aan [adres] te sluiten, ingaande op 13 augustus 2025 om 10:00 uur, voor een periode van zes weken.
7. Verzoekers hebben tegen het besluit van 6 augustus 2025 bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
8. De voorzieningenrechter heeft op 13 augustus 2025 een ordemaatregel getroffen, inhoudende dat het besluit van 6 augustus 2025 is geschorst totdat op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist.
9. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers en de gemachtigde van verzoeker. De burgemeester heeft zich afgemeld voor de zitting.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
10. De voorzieningenrechter bekijkt of het nodig is om het besluit van burgemeester te schorsen in afwachting van de beslissing op het bezwaar. Omdat het besluit bij wijze van ordemaatregel op 13 augustus 2025 door de voorzieningenrechter is geschorst, staat thans ter beoordeling of er reden is om die schorsing op te heffen of te laten voortduren. De voorzieningenrechter geeft daarvoor een voorlopige oordeel over de rechtmatigheid van het besluit en daarmee van de kans van slagen van het bezwaarschrift, en hij weegt de belangen van verzoekers en van de burgemeester bij een schorsing. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit om de woning te sluiten, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen van verzoekers bij het schorsen daarvan. De beoordeling door de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure niet.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt hij verder uit hoe hij tot dit oordeel komt.
Spoedeisend belang
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers spoedeisend belang hebben bij een beoordeling door de voorzieningenrechter. De burgemeester heeft dit ook niet betwist.
De bevoegdheid om de woning te sluiten
13. De burgemeester is bevoegd om een woning te sluiten als de openbare orde rond de woning ernstig wordt verstoord door (een bedreiging met) ernstig geweld, of als er ernstige vrees is voor zo’n verstoring van de openbare orde. Deze bevoegdheid is vastgelegd in artikel 174a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet.
14. Verzoekers hebben de bevoegdheid van de burgemeester om hun woning te sluiten wegens verstoring van de openbare orde door ernstig geweld, te weten het schietincident op 27 juli 2025, niet bestreden.
De evenredigheid
15. Als de burgemeester van zijn bevoegdheid om een woning te sluiten gebruik wil maken, moet hij op grond van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht de betrokken belangen tegen elkaar afwegen en het besluit toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. Dit houdt in dat het besluit tot sluiting van de woning geschikt, noodzakelijk en evenwichtig moet zijn.
16. Verzoekers bestrijden niet dat de woningsluiting een geschikt middel is om de openbare orde te herstellen en te voorkomen dat deze opnieuw ernstig verstoord wordt. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat het besluit om de woning voor zes weken te sluiten niet noodzakelijk en evenwichtig is. Zo zijn er alternatieve oplossingen mogelijk, zoals cameratoezicht. Ook is – na bijna vier weken – nog niet duidelijk tegen wie het schietincident is gericht en of verzoekers iets met het incident te maken hebben. De vrees voor herhaling kan daarom niet vastgesteld worden. Voor zover er een mogelijk verband zou kunnen bestaan met de zoon van verzoekers, kan de woningsluiting niet standhouden, omdat hij inmiddels niet meer staat ingeschreven op het adres [adres] en is verhuisd. Verzoekers verwijzen ter onderbouwing van hun standpunt naar o.a. jurisprudentie van de rechtbank Zeeland-West Brabant en Midden-Nederland.
17. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mocht de burgemeester de sluiting van de woning noodzakelijk vinden. De woning [adres] is een rijwoning, gelegen in een woonwijk. Uit het politierapport blijkt dat er negen kogelgaten in de voordeur zijn aangetroffen. Dit is een gerichte aanslag op de woning en een ernstige verstoring van de openbare orde met veiligheidsrisico’s voor verzoekers als bewoners, alsmede voor omwonenden. De burgemeester heeft bij zijn besluit betrokken of er met minder ingrijpende middelen kon worden volstaan om herhaling (en daarmee opnieuw ernstige verstoring van de openbare orde) te voorkomen, zoals cameratoezicht. Hoewel cameratoezicht wel enige preventieve werking heeft, is dit middel vooral geschikt om vast te stellen wat er is gebeurd als een incident heeft plaatsgevonden. Gelet op de zwaarte van het incident, is de voorzieningenrechter het met de burgemeester eens dat dit middel in dit geval onvoldoende is om de openbare orde te herstellen, dan wel herhaling te voorkomen.
18. De voorzieningenrechter is vooralsnog ook van oordeel dat de sluiting van de woning evenwichtig is. Uit de informatie van de politie die de burgemeester aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd blijkt dat er nog veel onzekerheid bestaat over het schietincident. Uit het politierapport blijkt echter ook dat de zoon van verzoekers, als melder van het incident bij de politie, de suggestie heeft gewekt dat er mogelijk een verband is tussen het incident en zijn veroordeling voor zware mishandeling van een paar jaar geleden waarvoor hij tot [periode 1] celstraf (waarvan [periode 2] voorwaardelijk) is veroordeeld. Verder blijkt uit de politiegegevens dat de zoon van verzoekers in verleden ook om andere redenen in aanraking is geweest met de politie, onder meer in verband met drugsgerelateerde zaken. Mede gelet daarop acht de voorzieningenrechter de kans dat bij vergissing op de woning van verzoekers en hun zoon geschoten is klein en het risico op nieuwe incidenten niet denkbeeldig. Ter zitting hebben verzoekers aangegeven dat hun zoon al een paar weken niet meer bij hen thuis woont, maar bij zijn vriendin en dat hij een woning heeft gekocht waar hij binnenkort naartoe zal verhuizen. De voorzieningenrechter overweegt dat het bevreemding wekt dat dit pas op zitting naar voren wordt gebracht en niet bijvoorbeeld in het verzoekschrift. Wat er ook zij van deze verhuizing, daarmee is niet alle vrees voor herhaling is weggenomen. Door de nog steeds voortdurende onzekerheid over toedracht van het schietincident blijft de kans op herhaling bestaan. De burgemeester mag, gelet ook op de geschokte rechtsorde in de buurt, hier het zekere voor het onzekere nemen. Hoewel de sluiting van de woning verder een ingrijpend middel is voor verzoekers, mocht de burgemeester het algemene belang van de handhaving van de openbare orde en veiligheid zwaarder laten wegen dan de belangen van verzoekers om in hun eigen huis te blijven wonen. Daarvoor acht de voorzieningenrechter het relevant dat een mogelijk ontoereikende (financiële) draagkracht om tijdelijk in andere woonruimte te voorzien door verzoekers niet is aangetoond en ook niet is gebleken van zwaarwegende bijkomende belangen, zoals de aanwezigheid van minderjarige kinderen. Ook zijn verzoekers eigenaar van de woning, waardoor zij terug kunnen keren nadat de periode van sluiting van de woning is afgelopen.
19. Voor zover verzoekers hebben verwezen naar uitspraken van andere rechters overweegt de voorzieningenrechter tot slot dat het feitencomplex in de situatie van verzoekers afwijkt van de situaties uit de door hen aangehaalde jurisprudentie en daarom ook tot een andere slotsom wordt gekomen.
Conclusie en gevolgen
20. De voorzieningenrechter verwacht dat het besluit van 6 augustus 2025 in bezwaar in stand zal blijven en dat het bezwaar weinig kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter weegt daarom het belang van de burgemeester om het besluit te handhaven zwaarder dan het belang van verzoekers bij het treffen van een voorlopige voorziening.
21. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en heft de ordemaatregel van 13 augustus 2025 op met ingang van 25 augustus 2025. Dit betekent dat de burgemeester over kan gaan tot sluiting van de woning. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en heft de ordemaatregel van 13 augustus 2025 op met ingang van maandag 25 augustus 2025.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Fortuin, griffier, uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Zie de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West Brabant van 18 januari 2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:536 en van de rechtbank Midden-Nederland van 22 oktober 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:5141.