ECLI:NL:RBOVE:2025:5203 - Rechtbank Overijssel - 7 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK OVERIJSSEL
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 11708878 \ RR FORM 25-9
Vonnis van 7 augustus 2025 in de experimentele procedure bij de kantonrechter als regelrechter
in de zaak van
[partij A], te [woonplaats 1], hierna te noemen: [partij A], procederend in persoon,
tegen
[partij B] H.O.D.N. [bedrijf 1], te [woonplaats 2], hierna te noemen: [partij B], procederend in persoon.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het op 17 mei 2025 van [partij A] ontvangen aanvraagformulier met bijlagen;
-
de schriftelijke ontvangstbevestiging van de rechtbank van 20 mei 2025;
-
de brief van de rechtbank van 23 mei 2025 aan [partij A] over het niet geheel ingevulde en niet ondertekende aanvraagformulier;
-
de berichten van [partij A] aan de rechtbank van 23 mei 2025 met de ontbrekende informatie;
-
de brieven van de rechtbank van 26 mei 2025 aan partijen met daarin de uitnodiging voor een zitting (en de stukken),
-
de brieven van de rechtbank van 4 juni 2025 aan partijen over informatie over de zitting;
-
de brieven van [partij B] van 4 juni en 25 juni aan de rechtbank over het aanleveren van documenten;
-
het op 30 juni 2025 van [partij B] ontvangen reactieformulier met bijlagen;
-
de brieven van de rechtbank van 3 juli 2025 aan partijen met daarin een herinnering aan de zitting;
-
de mondelinge behandeling van 10 juli 2025, waarbij [partij A] en [partij B] zijn verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt en die aantekeningen zijn aan het dossier toegevoegd.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 Samenvatting
[partij A] heeft in in 2020 een cv-ketel van [partij B] gekocht. Aan de cv-ketel ontstond in september 2024 een gebrek. [partij A] heeft een derde partij ingeschakeld om de ketel te laten repareren. Zij wil de kosten van reparatie op [partij B] verhalen. De regelrechter oordeelt dat [partij B] een deel van de reparatiekosten aan [partij A] dient te vergoeden.
3 De feiten
3.1. In juni 2020 hebben partijen een overeenkomst gesloten tot koop, levering en montage van een cv-ketel, waarbij [partij B] een cv-ketel aan [partij A] geleverd en gemonteerd heeft en [partij A] een bedrag van € 1.611,20 aan [partij B] heeft betaald.
3.2. [partij B] is niet (langer) gecertificeerd tot het doen van onderhoud of reparaties aan cv-ketels. [partij A] heeft voor het eerst in mei 2023 een eerste onderhoudsbeurt laten uitvoeren aan de cv-ketel door installatiebedrijf [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]). De cv-ketel heeft in juli 2024 een door [bedrijf 2] uitgevoerde tweede onderhoudsbeurt gehad.
3.3. Op 9 september 2024 constateerde [partij A] dat er geen warm water meer uit de kraan kwam. Zij heeft [bedrijf 2] gebeld met het verzoek de ketel te onderzoeken en te repareren. Op 10 september 2024 heeft een monteur van [bedrijf 2] de ventilator vervangen. Het probleem was daarmee echter niet verholpen. In overleg tussen [bedrijf 2] en de fabrikant van de cv-ketel is geconcludeerd dat de printplaat van de cv-ketel stuk was gegaan en dat om die reden de volledige gas-lucht-eenheid van de cv-ketel vervangen moest worden. Op 13 september 2024 heeft [partij A] [partij B] gebeld. Zij kreeg geen gehoor. Dezelfde dag is de gas-lucht-eenheid door de monteur van [bedrijf 2] vervangen. [bedrijf 2] heeft [partij A] voor de reparatie € 924,68 gefactureerd.
3.4. Op 18 september 2024 hebben [partij A] en [partij B] elkaar voor het eerst telefonisch gesproken over het defect. [partij A] heeft [partij B] nadien gesommeerd om de reparatiekosten te betalen. [partij B] heeft niet aan de sommatie voldaan.
4 Het geschil
4.1. [partij A] vordert - samengevat - veroordeling van [partij B] tot betaling van € 924,68 aan haar. Zij stelt dat [partij B] gehouden is de kosten te voldoen die zij heeft moeten maken voor het herstel van de cv-ketel. Zij heeft de gebrekkige cv-ketel bij [partij B] gekocht. Sindsdien heeft [partij B] niets voor haar kunnen en willen betekenen. [bedrijf 2] voert sinds 2023 het onderhoud aan de cv-ketel uit. [partij A] heeft de reparaties op 10 en 13 september 2024 door [bedrijf 2] laten verrichten omdat zij op dat moment al ongeveer een week zonder warm water zat en zij gezien de eerdere uitlatingen van [partij B] niets van hem te verwachten had. Zij heeft [partij B] nog wel gebeld op 13 september 2024 voordat zij de reparatie door [bedrijf 2] liet uitvoeren maar ze kreeg geen gehoor.
4.2. Volgens [partij B] moet de vordering van [partij A] worden afgewezen. Hij betwist dat het gebrek aan hem kan worden toegerekend en [partij B] stelt verder dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om de cv-ketel te repareren. Doordat hij niet tot herstel is toegelaten, heeft hij ook de kosten van herstel niet kunnen beperken. Hij zou zijn zoon hebben ingeschakeld om de reparatie uit te voeren als hij wel tot herstel was toegelaten. In dat geval waren de kosten beperkter geweest dan de kosten die [bedrijf 2] aan [partij A] heeft gefactureerd.
4.3. [partij B] vordert dat [partij A] wordt veroordeeld tot betaling aan hem van een bedrag van € 480,-. Hij stelt kosten als inkomstenderving te hebben die hij heeft begroot op het gevorderde bedrag. De dag van de mondelinge behandeling heeft hij niet kunnen werken omdat hij bij de mondelinge behandeling aanwezig moest zijn.
4.4. Volgens [partij A] moet de tegenvordering van [partij B] worden afgewezen.
4.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
5 De beoordeling
Ten aanzien van de vordering van [partij A]
5.1. Tussen partijen staat vast dat er sprake is van een consumentenkoopovereenkomst (artikel 7:5 van het Burgerlijk Wetboek). De regelrechter begrijpt uit de stellingen van [partij A] dat zij van mening is dat de cv-installatie niet aan de overeenkomst beantwoordt en dat zij daarom [bedrijf 2] opdracht heeft gegeven om tot herstel van de cv-installatie over te gaan.
5.2. De eerste vraag die de regelrechter moet beantwoorden is of de cv-ketel aan de overeenkomst beantwoordt, zoals is bepaald in artikel 7:17 en 7:18 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Artikel 7:17 lid 1 BW bepaalt dat de afgeleverde zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden. Artikel 7:17 lid 2 BW bepaalt dat een zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt indien zij, mede gelet op de aard van de zaak, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag (onder andere) verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn. Uit artikel 7:18 lid 2, aanhef en onder d BW volgt dat de zaak de hoeveelheid en de kenmerken moet bezitten, onder meer met betrekking tot duurzaamheid, die voor hetzelfde type zaken normaal zijn en die de koper redelijkerwijs mag verwachten.
5.3. Als de regelrechter tot het oordeel komt dat de zaak beantwoordt aan de overeenkomst dan kan [partij A] geen herstelkosten vorderen van [partij B]. Als de regelrechter tot het oordeel komt dat de zaak niet aan de overeenkomst beantwoord (non- conform is), dan moet vervolgens de vraag worden beantwoord of [partij A] het herstel aan de cv-ketel door [bedrijf 2] mocht laten uitvoeren en de kosten daarvan op [partij B] kan verhalen. Artikel 7:21 lid 6 BW bepaalt dat de koper bevoegd is het herstel door een derde te laten verrichten en de kosten op de verkoper te verhalen indien de verkoper niet binnen een redelijke tijd nadat hij door de koper schriftelijk is aangemaand aan zijn verplichting tot herstel voldoet. De cv-installatie is non-conform maar [partij B] had tot herstel toegelaten moeten worden
5.4. Het gaat om de koop, levering en montage van een nieuwe cv-installatie. Met betrekking tot de duurzaamheid van de cv-ketel merkt de regelrechter op dat het een feit van algemene bekendheid is dat een cv-ketel bedoeld is om gedurende een langere periode te functioneren. In de jurisprudentie wordt wel aangenomen dat bij een normaal gebruik van een cv-ketel een gemiddelde levensduur ongeveer 15 jaar mag worden verwacht.
5.5. Dit verhoudt zich niet tot de onderhavige cv-ketel die binnen vier jaar na aanschaf een zodanig gebrek vertoont dat de gehele gas-luchtinstallatie (een essentieel onderdeel van de cv-ketel) vervangen dient te worden. [partij B] heeft gesteld dat het kan zijn dat het gebrek is ontstaan doordat er pas na drie jaar een eerste onderhoudsbeurt is uitgevoerd. De regelrechter volgt [partij B] hierin niet; volgens [partij A] is geen sprake geweest van achterstallig onderhoud en is er hoe dan ook geen relatie tussen het onderhoud en het gebrek. Het gebrek betrof een defecte printplaat; dat heeft [bedrijf 2] in overleg met de fabrikant van de cv-ketel geconcludeerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [partij A] verklaard dat de defecte en verwijderde gas-luchtinstallatie nog beschikbaar is. Desgevraagd heeft [partij B] verklaard geen behoefte te hebben om nader onderzoek aan de gas-luchtinstallatie te doen. Bij deze stand van zaken kan niet worden aangenomen dat het gebrek zijn oorzaak vindt in (achterstallig of onjuist uitgevoerd) onderhoud. De regelrechter stelt vast dat [partij B] heeft gehandeld in strijd met zijn verplichting om een cv-ketel te leveren die voldoet aan de overeenkomst.
5.6. Tussen partijen staat vast dat [partij A] [partij B] niet in de gelegenheid heeft gesteld om zelf het herstel aan de cv-ketel te verrichten. [partij A] heeft pas op 13 september 2024 voor het eerst telefonisch contact gezocht met [partij B] terwijl zij op 9 september 2024 het defect constateerde en vervolgens daags daarna nog een eerste (niet geslaagd) herstel laten uitvoeren door [bedrijf 2]. Toen de eerste reparatie geen soelaas bood heeft [partij A] evenmin [partij B] de gelegenheid geboden de tweede reparatie uit te voeren. Het had op de weg van [partij A] gelegen om na constatering van het defect [partij B] op deugdelijke wijze de gelegenheid te geven om gebrek aan de cv-ketel te herstellen. Dat heeft [partij A] nagelaten. De enkele stelling dat zij een aantal dagen niet over warm water beschikte vormt geen overtuigende reden om die gelegenheid niet te bieden. Aan [partij B] is de mogelijkheid onthouden om zelf het herstel, tegen lagere kosten, uit te voeren. Dit betekent dat niet is voldaan aan de vereisten zoals opgenomen in artikel 7:21 lid 6 BW. In beginsel is daarvan het gevolg [partij A] de herstelkosten niet op [partij B] kan verhalen.
[partij B] moet een deel van de herstelkosten vergoeden aan [partij A]
5.7. De regelrechter vindt dit gevolg echter te verstrekkend. De regelrechter overweegt dat de ratio achter het betreffende wetsartikel tweeledig is. Ten eerste moet de verkoper in staat worden gesteld om zelf onderzoek te doen aan de beweerdelijk gebrekkige zaak zodat hij zich een beeld kan vormen over het bestaan en de oorzaak van het door de koper genoemde gebrek. Ten tweede moet de verkoper in staat worden gesteld om het herstel zelf uit te voeren omdat dit meestal goedkoper zal zijn voor de verkoper.
5.8. De regelrechter trekt uit hetgeen onder 5.5 is overwogen de conclusie dat [partij B] niet in zijn belang is geschaad voor wat betreft het ontnemen van de mogelijkheid om onderzoek te doen aan de zaak. [partij B] heeft immers expliciet aangegeven geen behoefte te hebben (gehad) aan deze mogelijkheid. Uit hetgeen in onder 5.6 is overwogen volgt dat [partij B] wel is geschaad in zijn belang om het gebrek zelf tegen lagere kosten te herstellen.
5.9. De regelrechter zal [partij B] alleen veroordelen in de kosten die [partij B] zelf had moeten maken als hij in de gelegenheid was gesteld om het herstel uit te voeren. Bij de mondelinge behandeling heeft [partij B] uitgelegd dat hij de gas-luchteenheid voor € 399,- te verminderen met 21% BTW had kunnen aanschaffen. De regelrechter zal [partij B] hierin volgen en telt daarbij op de kosten voor de (vervanging van) de ontstekingsionisatie elektrode die is gefactureerd voor € 23,-. Na aftrek van btw betreft dit tezamen een bedrag van afgerond € 350,-. Over de arbeidskosten overweegt de regelrechter dat [partij B] onbetwist heeft gesteld dat hij voor twee à drie uur werk een bedrag ad € 150,- aan zijn zoon zou hebben moeten betalen. Er is door [bedrijf 2] vijf uur gefactureerd en daarom zet de regelrechter het arbeidsloon op 5 x € 50,- = € 250,-. In totaal dient [partij B] dan een bedrag ad € 600,- (€ 350,- + € 250,-) te vergoeden aan [partij A].
Proceskosten
5.10. Omdat [partij B] voor het grootste gedeelte ongelijk krijgt moet hij de proceskosten betalen. De proceskosten van [partij A] worden begroot op:
Ten aanzien van de vordering van [partij B]
5.11. Aan de tegenvordering heeft [partij B] ten grondslag gelegd dat zijn inkomsten zijn gederfd omdat hij op de dag van de zitting geen werkzaamheden kan verrichten. Deze vordering zal de regelrechter afwijzen. [partij B] vraagt om een veroordeling van [partij A] in de kosten die hij vanwege deze procedure heeft moeten maken. Artikel 238 Wetboek van Burgelijke rechtsvordering (Rv) bepaalt, voor zover van belang dat de in het ongelijk gesteld in persoon procederende partij in de reis-, verblijf- en verletkosten van de in het gelijk gestelde partij kan worden veroordeeld. [partij B] is echter niet de in het gelijk gestelde partij, en heeft dus tegenover [partij A] ook geen aanspraak op verletkosten.
5.12. [partij B] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van [partij A] begroot op nihil.
6 De beslissing
De kantonrechter als regelrechter
Ten aanzien van de vordering van [partij A]
6.1. veroordeelt [partij B] om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 600,00,
6.2. veroordeelt [partij B] in de proceskosten van € 276,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [partij B] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3. wijst het meer of anders gevorderde af.
Ten aanzien van de vordering van [partij B]
6.4. wijst de vordering af;
6.5. veroordeelt [partij B] in de proceskosten van [partij A], begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2025.
Bijvoorbeeld ECLI:NL:RBROT:2022:9186