ECLI:NL:RBOVE:2025:4734 - Rechtbank Overijssel - 16 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/327281 / HA ZA 25-13
Vonnis van 16 juli 2025
in de zaak van
IB KREDIET B.V., te Amsterdam, eisende partij, hierna te noemen: IB Krediet, advocaat: mr. J.P. Nonnekes,
tegen
[gedaagde] B.V., te [woonplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] ,advocaat: mr. M.J.J. van Geel tot 7 mei 2025.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van de kantonrechter in deze rechtbank van 14 januari 2025 waarin de kantonrechter zich onbevoegd heeft verklaard om de zaak te behandelen en te beslissen en de zaak heeft verwezen naar de rechtbank, en- de akte houdende nadere uitleg tevens verandering van eis met producties 6 en 7.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
De rechtbank heeft [betrokkene 1] in 2019 veroordeeld om een bedrag van € 52.220,87 vermeerderd met rente aan (een rechtsvoorganger van) IB Krediet te betalen. [betrokkene 1] heeft dit bedrag niet aan IB Krediet betaald. IB Krediet heeft daarom derdenbeslag laten leggen op het inkomen dat [betrokkene 1] bij [gedaagde] verdient. [gedaagde] heeft de bedragen waarop IB Krediet derdenbeslag heeft gelegd niet volledig afgedragen
In deze procedure vordert IB Krediet betaling door [gedaagde] aan haar van een bedrag van € 43.111,06. Zij legt hieraan ten grondslag dat [gedaagde] ten onrechte een deel van het loon en het vakantiegeld van [betrokkene 1] niet aan haar heeft afgedragen. De rechtbank wijst de vordering van IB Krediet grotendeels toe. Hierna wordt deze beslissing uitgelegd.
3 De feiten
3.1. Bij vonnis van 29 augustus 2018 heeft de rechtbank [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hoofdelijk veroordeeld om aan Eurofintus Financieringen B.V. te betalen een bedrag van € 52.220,87, vermeerderd met samengestelde vertragingsrente van 7,9% per jaar met ingang van 31 mei 2018 tot de dag van volledige betaling en veroordeeld in de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2. [betrokkene 1] werkt in loondienst bij [gedaagde] .
3.3. Op 4 maart 2019 heeft Eurofintus Financieringen B.V. voor een bedrag van € 58.278,12 derdenbeslag gelegd onder [gedaagde] op het inkomen dat [betrokkene 1] bij [gedaagde] verdient.
3.4. Op 20 maart 2019 heeft [gedaagde] schriftelijk verklaard dat [betrokkene 1] een dienstverband bij haar heeft en dat [betrokkene 1] bij haar het volgende verdient: € 2.043,- aan brutoloon per maand, € 93,15 aan premie pensioenspaarregeling per maand en 8% van het jaarloon aan vakantiegeld. De beslagvrije voet bedraagt € 1.258,89 per maand.
3.5. IB Krediet is de rechtsopvolger onder algemene titel van Interbank B.V. Interbank B.V. is de rechtsopvolger onder algemene titel van Eurofintus Financieringen B.V.
3.6. [gedaagde] heeft niet alle bedragen waarop onder hem beslag is gelegd afgedragen. De rechtsvoorgangers van IB Krediet hebben [gedaagde] in meerdere brieven verzocht het loon en het vakantiegeld van [betrokkene 1] aan hen af te dragen.
4 Het geschil
4.1. IB Krediet vordert na wijziging van eis – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:primair:[gedaagde] te veroordelen om aan haar te voldoen een bedrag van € 43.111,06, vermeerderd met de wettelijke rente over € 52.220,87 vanaf 3 juni 2024, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening en de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente;subsidiair:[gedaagde] te veroordelen om de gelden en/of goederen die [gedaagde] aan [betrokkene 1] verschuldigd is of zal worden aan haar af te geven, met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2. IB Krediet legt aan de vordering ten grondslag dat IB Krediet een vordering op [betrokkene 1] heeft. Ter voldoening van deze vordering is derdenbeslag gelegd onder het loon en het vakantiegeld dat [betrokkene 1] bij [gedaagde] verdient. [gedaagde] komt haar verplichting om het loon en vakantiegeld van [betrokkene 1] aan IB Krediet af te dragen niet na.
5 De beoordeling
5.1. [betrokkene 1] moet op basis van het vonnis van 29 augustus 2018 een bedrag van € 52.220,87 aan IB Krediet betalen. [betrokkene 1] heeft niet aan deze verplichting voldaan. Om alsnog aanspraak te kunnen maken op het bedrag heeft IB Krediet het derdenbeslag bij [gedaagde] gelegd.
5.2. Omdat [gedaagde] de hiervoor onder 3.4 vermelde schriftelijke verklaring heeft afgegeven, is zij verplicht de inkomsten die zij volgens die verklaring aan [betrokkene 1] moet betalen aan de deurwaarder te voldoen.
5.3. De wet biedt een grondslag om [gedaagde] op vordering van IB Krediet alsnog daartoe te veroordelen.
5.4. De gevorderde rente over de oorspronkelijke hoofdsom van € 52.220,87 is niet toewijsbaar. De rente die [gedaagde] tot 3 juni 2024 over de hoofdsom is verschuldigd, is meegerekend in het hiervoor onder 5.3 genoemde rentebedrag van € 6.319,68. Vanaf 3 juni 2024 is [gedaagde] alleen nog de rente verschuldigd over het restant van de hoofdsom verminderd met kosten: € 43.111,06.
5.5. [gedaagde] B.V. is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van IB Krediet worden begroot op:
5.6. Voor de akte houdende nadere uitleg tevens verandering van eis met producties 6 en 7 is geen halve punt toegekend. De akte is niet aangemerkt als een akte met een bijzondere inhoud, omdat de veranderde eis bij de dagvaarding had kunnen worden ingesteld.
5.7. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.8. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de beslissing van de kantonrechter moet worden gevolgd, ook als een van de partijen daartegen in hoger beroep gaat. De beslissing geldt in dat geval totdat in hoger beroep een beslissing is genomen.
6 De beslissing
De rechtbank:
6.1. veroordeelt [gedaagde] om aan IB Krediet te betalen een bedrag van € 43.111,06, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
6.2. veroordeelt [gedaagde] B.V. in de proceskosten van € 4.420,42 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] B.V. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3. veroordeelt [gedaagde] B.V. tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5. wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Mul en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.
Artikel 477 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
Artikel 477a lid 4 Rv.