ECLI:NL:RBOVE:2025:4589 - Rechtbank Overijssel - 8 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team Strafrecht Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 71.301431.23 en 71.094399.25 Datum tussenbeslissing: 8 juli 2025
Tussenbeslissing in de zaak van de officier van justitie tegen:
De verdachte, genaamd:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1974 in [geboorteplaats 1] , wonende aan de [adres 1] ,
naar aanleiding van de door mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Arnhem, namens verdachte, ingediende onderzoekswensen.
Deze beslissing is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting (regiezitting) van 17 juni 2025. Daarbij zijn gehoord:
Overwegingen
De rechtbank beslist op de onderzoekswensen als volgt.
Te horen getuigen
De verdediging heeft, na wijziging van het schriftelijke verzoek ter terechtzitting, gevraagd om de volgende personen als getuigen te horen:
Het Openbaar Ministerie heeft zich niet verzet tegen het horen van [naam 18] . De rechtbank is van oordeel dat het horen van deze getuige in het belang van de verdediging is, nu zij belastend over verdachte heeft verklaard en aangemerkt kan worden als zogenoemde “Keskin-getuige”. Dat geldt ook voor de getuigen [medeverdachte 9] en [medeverdachte 2] , die hebben verklaard dat verdachte bemoeienis had met de overdracht van geldbedragen van Nederland naar het buitenland en dat die geldbedragen verband hielden met mensensmokkel.
De rechtbank wijst toe het verzoek tot het horen van de volgende persoon als getuige:
- [naam 18], geboren [geboortedatum 2] 1966 te [geboorteplaats 2] , wonende aan de [adres 2] ;
- [medeverdachte 9], geboren [geboortedatum 3] 1971 te [geboorteplaats 3] , wonende aan de [adres 3] ;
- [medeverdachte 2], geboren [geboortedatum 4] 1986 te [geboorteplaats 4] , wonende aan de [adres 4] .
De rechtbank wijst af het verzoek om de overige getuigen te horen.
De onder 1 (andere medeverdachten), 2 (zaaksdossier 2) en 5 (zaaksdossier 11) verzochte getuigen hebben niet belastend over verdachte verklaard. Uit de motivering van het verzoek om deze getuigen te horen, volgt niet dat de punten waarover de verdediging de getuigen wil horen in redelijkheid van belang kunnen zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing in de zin van de artikelen 348 en 350 Sv.
Weliswaar heeft de raadsman gemotiveerd waarom hij deze getuigen wil horen, hetgeen in een groot aantal gevallen neerkomt op het stellen van vragen aan getuigen die mogelijk ontlastend kunnen verklaren over verdachte. Het ondervragingsrecht van een verdachte gaat evenwel niet zover. Het omvat niet het onbeperkte recht om in het onderzoek reeds gehoorde, of nog niet eerder gehoorde getuigen te mogen ondervragen op allerlei aspecten die de verdachte van belang acht. Het ondervragingsrecht beperkt zich tot het kritisch mogen bevragen van getuigen die belastend hebben verklaard. De verzoeken daartoe behoeven geen uitgebreide motivering. Ten aanzien van getuigen, die niet belastend hebben verklaard, geldt dat het horen van hen van belang moet zijn voor enige te nemen beslissing in de zin van artikel 348 en 350 Sv. De motivering van het verzoek dient zodanig te zijn geformuleerd dat de rechtbank op basis daarvan kan beoordelen dat het horen van die specifieke getuige inderdaad in redelijkheid van belang is voor enige in de zaak te nemen beslissing ex de artikelen 348 en 350 Sv. De door de raadsman gegeven motiveringen voldoen niet aan die eis, zodat in zoverre afwijzend wordt beslist. Ter verduidelijking merkt de rechtbank op dat bijvoorbeeld het antwoord op de vraag of een getuige de verdachte kent en wat de aard van hun contact met elkaar was, niet van belang is voor de bewijsvraag of enige andere beslissing ex de artikelen 348 en 350 Sv. Ook de aangevoerde omstandigheid dat er in enkele gevallen een mogelijke link is tussen de getuige en een telefoongesprek over verdachte dat mogelijk belastend kan worden uitgelegd, is onvoldoende redengevend om een verdedigingsbelang in bovenbedoelde zin aan te nemen. Dat geldt ook voor de stelling dat getuigen kunnen verklaren dat verdachte geen wetenschap had over de bestemming van in ontvangst genomen bedragen, te weten mensensmokkel. Nog daargelaten dat verdachte daarvoor geen bewijs hoeft te leveren, de officier van justitie dient immers het tegenovergestelde te bewijzen, valt zonder nadere motivering niet in te zien hoe deze getuigen kunnen verklaren over de wetenschap die de verdachte wel of niet zou hebben. Onvoldoende is ook de enkele stelling dat medeverdachten die tot op heden hebben gezwegen mogelijk bij de rechter-commissaris wel willen verklaren, hetgeen wellicht ontlastend voor de verdachte kan zijn.
Ook de verzochte getuigen hiervoor genoemd onder 3 (zaaksdossier 10) hebben niet belastend over verdachte verklaard. De verdediging stelt dat het onderzoeksteam over de relatie tussen verdachte en deze getuigen belastende conclusies trekt, waardoor er een verdedigingsbelang is om deze personen als getuigen te horen. De rechtbank deelt die opvatting niet. Conclusies en vermoedens van een onderzoeksteam kunnen immers niet gebruikt worden in een eventuele bewijsconstructie, waardoor er geen verdedigingsbelang is om deze getuigen daarover te ondervragen. Het horen van de onder 3 verzochte getuigen is dan ook niet van belang voor enige in de strafzaak te nemen beslissingen in de zin van de artikelen 348 en 350 Sv.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen over de afwijzing van de getuigenverzoeken volgt tevens dat de verdachte door die afwijzing niet in zijn verdediging wordt geschaad.
Verstrekking van opgenomen tapgesprekken / chats in zaaksdossiers 2, 5, 8, 10 en 11
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de raadsman ten aanzien van de verstrekking van tapgesprekken en berichten te ruim geformuleerd is. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek om alle tapgesprekken en chats – omdat er mogelijk gesprekken onjuist vertaald zijn – een ‘fishing expedition’ is, waardoor de rechtbank niet meegaat in dit verzoek. De officier van justitie heeft middels haar schriftelijke reactie op de onderzoekswensen reeds laten weten dat wanneer de raadsman concrete gesprekken aandraagt, waarvan de verdediging de verstrekking wenst, hieraan tegemoet gekomen kan worden. De rechtbank vat dit op als een toezegging en zal hier dan ook verder geen beslissing over nemen.
Aansluiten bij getuigenverhoren in de zaken van medeverdachten
De raadsman heeft verzocht te mogen aansluiten bij alle onderzoekswensen van medeverdachten en hun raadslieden die zullen worden toegewezen. De rechtbank zal dit toestaan. De rechtbank ziet geen aanleiding dit op voorhand te beperken tot de zaaksdossiers, zoals door de officier van justitie verzocht. Enerzijds omdat de rechtbank hierbij tevens bepaalt dat alleen de agenda van de raadsvrouw of raadsman die verzocht heeft om de betreffende getuigenverhoren leidend is bij de planning van de verhoren. Anderzijds omdat de rechtbank hierbij bepaalt dat de rechter-commissaris in voorkomende gevallen beslist of en in hoeverre de “aangesloten” raadsman of raadsvrouw zal worden toegestaan vragen aan de getuigen te stellen. De rechtbank meent dat daarmee het ondervragingsrecht voldoende is afgebakend om de verhoren adequaat en efficiënt te laten verlopen.
De rechtbank, gehoord de officier van justitie, de verdachte en de raadsman,schorst het onderzoek in verband hiermee voor onbepaalde tijd.
De rechtbank stelt het dossier in handen van de rechter-commissaris teneinde de hiervoor omschreven onderzoekshandelingen te verrichten.
De rechtbank beveelt de oproeping van verdachte en een tolk in de Arabische (Syrisch-Libanese) taal, voor de nog nader te bepalen terechtzitting, met tijdige kennisgeving van die zittingsdatum aan de raadsman.
Aldus beslist door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. P.A.M. Miltenburg en mr. A.A. Jacobs, rechters in aanwezigheid van mr. R. van der Hulst, griffier.
Buiten staat Mr. P.A.M. Miltenburg is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.