Terug naar bibliotheek
Rechtbank Oost-Brabant

ECLI:NL:RBOBR:2025:5461 - Rechtbank Oost-Brabant - 3 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBOBR:2025:54613 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Civiel recht

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Zaaknummer: C/01/395414 / HA ZA 23-489

Vonnis van 3 september 2025

in de zaak van

[eiseres], te [woonplaats] , eisende partij, hierna te noemen: de vrouw, advocaat: mr. A. Sanders-Maanurdin,

tegen

[gedaagde], te [woonplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: de man, advocaat: mr. R.T.P. Tielemans.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1. Partijen hebben een relatie met elkaar gehad en hebben samengewoond.

2.2. Partijen hebben op 18 maart 2016 een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten. Daarin is, onder meer, het volgende bepaald: HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN (…)

  1. En/of-rekening

Als de partners een bankrekening op naam van beiden hebben, is ieder van hen voor de onverdeelde helft tot het saldo op deze rekening gerechtigd. Een tekort op die bankrekening wordt door ieder voor de helft gedragen. Als aan deze rekening effectendepot(s) zijn verbonden, is ieder van hen ook voor de onverdeelde helft gerechtigd tot deze depots. (…) HOOFDSTUK 2. TIJDENS HET SAMENWONEN (…)

  1. Vergoedingen

De partners moeten elkaar dat vergoeden wat wordt onttrokken aan het vermogen van een partner ten behoeve van de ander. Als de vergoeding niet schriftelijk wordt vastgelegd, moet deze binnen één jaar na de onttrekking worden betaald. De vergoeding is gelijk aan het nominale bedrag dat aan het vermogen is onttrokken. (…)

2.3. Het samenlevingscontract is ontbonden in de maand maart 2022. De vrouw heeft toen de woning waarin partijen samenwoonden verlaten en een eigen woning betrokken.

2.4. Partijen hielden voor de ontbinding van het samenlevingscontract meerdere bankrekeningen aan. Voor zover voor dit geschil van belang gaat het om de volgende rekeningen:

2.5. Tussen de hiervoor genoemde rekeningen hebben diverse overschrijvingen plaatsgevonden:

3 Het geschil

3.1. De vrouw vordert - samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

3.2. De man voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw, dan wel tot afwijzing van haar vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Waar gaat het in deze zaak om en wat stellen partijen daarover?

4.1. Volgens de vrouw is bij de beëindiging van de samenwoning (min of meer) alleen het saldo van de [rekeningnummer 2] verdeeld. Het saldo van de [rekeningnummer 1] van € 1.360,= moet nog bij helfte worden gedeeld, zodat zij recht heeft op € 680,=. De vrouw stelt verder dat partijen in de loop der jaren samen geld hadden gespaard, en dat dit spaargeld op haar (spaar)rekening stond. Zij stelt dat de man in een tijdsbestek van een jaar in totaal € 90.000,= van haar spaar- naar haar betaalrekening heeft overgemaakt en van daar naar zijn privérekening (de [rekeningnummer 6] ) heeft doorgestort. De helft van dat bedrag, dus € 45.000,=, komt haar toe, maar de man weigert dat bedrag aan haar over te maken. Verder stelt de vrouw dat partijen gezamenlijk eigenaar zijn van alle inboedel in de woning van de man. Hij is echter niet bereid om de inboedel te verdelen. Zij wil daarom dat de gehele inboedel aan de man wordt toebedeeld en dat hij wegens overbedeling € 7.500,= aan haar betaalt.

4.2. Volgens de man waren er tijdens de relatie van partijen twee gezamenlijke bankrekeningen: de [rekeningnummer 1] en de [rekeningnummer 2] . Hij erkent dat het te verdelen saldo van de [rekeningnummer 1] € 1.360,= bedraagt en dat de vrouw gerechtigd is tot de helft daarvan (€ 680,=). Hij stelt dat het beginsaldo van de [rekeningnummer 2] € 1.723,73 bedroeg en het eindsaldo van die rekening € 56.298,97, zodat het te verdelen bedrag van deze rekening volgens hem € 27.287,62 bedraagt. In totaal komt de vrouw dus uit hoofde van de verdeling van de saldi op de bankrekeningen (27.287,62 + 680 =) € 27.967,62 toe. De man stelt verder dat de inboedel volgens een afschrijvingslijst van Centraal Beheer een restwaarde heeft van € 1.940,=. De helft daarvan bedraagt € 970,=, welke waarde partijen zijn overeengekomen. In totaal heeft de vrouw dus recht op € 27.967,62 + € 970,00 = € 28.937,62. Dat bedrag heeft ze al ontvangen, want op 25 maart 2022 heeft hij € 29.043,23 naar haar overgemaakt, dus zelfs € 105,61 te veel. Dat bedrag is ter compensatie voor de net nieuw aangeschafte televisie die de man heeft behouden en vanwege de verdeling van de overige gemeenschappelijke goederen.

4.3. De man schetst een heel ander beeld dan de vrouw met betrekking tot de overboekingen van de (spaar- en betaal)rekening van de vrouw naar de zijne (de [rekeningnummer 6] ). Hij betoogt dat het bij het bedrag van € 90.000,= gaat om spaargeld dat al van hem was voordat partijen gingen samenwonen. Daartoe heeft hij productie 6 overgelegd, waaruit volgens hem volgt dat hij tot 2015 € 193.928,00 heeft gespaard op de [rekeningnummer 2] . Dat was een rekening die oorspronkelijk alleen op zijn naam stond, maar waarvan partijen later een en/of rekening hebben gemaakt, zodat ook de vrouw een pinpas zou ontvangen. Omdat hij verwikkeld was in een vechtscheiding besloten partijen het geld dat de man tot 2015 gespaard had veilig te stellen door het op de [rekeningnummer 4] te storten. Een deel van dat geld (€ 90.655,31) heeft de man daarna gebruikt voor de aankoop van zijn woning. Vanaf 2021 zijn partijen begonnen met het geleidelijk terugstorten van het op de [rekeningnummer 4] in bewaring gegeven geld naar de [rekeningnummer 6] . De man wijst erop dat alle overboekingen in 2021 (€ 63.000,= in maart) zijn gedaan tijdens de relatie van partijen en dat daarbij de omschrijving “uit faseren” is gebruikt. De overige € 27.000,= is na de beëindiging van de relatie in maart 2022 overgemaakt. Volgens hem heeft de vrouw in het tussenliggende jaar nooit opmerkingen gemaakt over de overboekingen. Hij vindt het dan ook raar dat de vrouw twee jaar later pas het standpunt inneemt dat de overboekingen niet terecht waren. Het had voor de hand gelegen dat zij eerder aan de bel had getrokken als zij het er niet mee eens was. De man stelt verder dat de vrouw niet of niet structureel een inkomen heeft gehad. Hij vraagt zich dus af in hoeverre de vrouw zelf een hoog bedrag zou hebben kunnen sparen. De man betwist verder dat er nog een verdeling van de inboedel zou moeten plaatsvinden en betwist ook dat de inboedel € 15.000,= waard zou zijn. Volgens hem heeft de vrouw al veel waardevolle spullen meegenomen. Het enige waardevolle dat de man heeft gehouden, is de nieuw aangekochte tv. Alles volgens de man.

De vordering met betrekking tot het door de vrouw gestelde spaargeld van € 90.000,=

4.4. De rechtbank overweegt als volgt. De bewijslast dat het bij dit bedrag gaat om gezamenlijk spaargeld, rust in dit geval op de vrouw, omdat zij zich op het rechtsgevolg van haar stelling beroept.

4.5. De vrouw heeft op de mondelinge behandeling gesteld dat de man in 2007 bij haar (in haar huurhuis) is ingetrokken, dat de dochter van de man bij hen is komen wonen, dat zij daarna met de man een zoon heeft gekregen, en dat partijen het niet breed hadden omdat de man hoge verplichtingen had richting zijn ex-partner. Volgens de vrouw wilden partijen een huis kopen en spaarden zij daarvoor: de vaste lasten werden betaald, en wat er van het gezamenlijk inkomen over was, werd gespaard. In haar visie is het daarbij helemaal niet relevant of zij nou degene was die spaarde of dat de man dat deed. Het spaargeld is daarom van hen beiden, zo vindt de vrouw.

4.6. Hoewel de rechtbank die stelling vanuit menselijk perspectief misschien wel zou kunnen begrijpen, is de juridische werkelijkheid echter anders. Als partijen in 2016 zouden zijn gehuwd in de algehele gemeenschap van goederen, dan zou de rechtbank de vrouw zonder meer hebben gevolgd. Maar partijen hebben dat niet gedaan: zij hebben de financiële gevolgen van hun samenleving geregeld in een samenlevingsovereenkomst, en daarin leest de rechtbank niet dat partijen in het geval van een ‘scheiding’ met elkaar afrekenen alsof al hun vermogen gemeenschappelijk zou zijn geweest. Evenmin is daarin geregeld dat partijen wat er van hun inkomsten resteerde na het betalen van de vaste/huishoudelijke lasten op de een of andere manier met elkaar zouden delen. Het (juridische) gevolg daarvan is dat als de vrouw vindt dat zij recht heeft op de helft van € 90.000,=, dan wel vast zal moeten komen staan dat zij daadwerkelijk voor de helft van dat bedrag aan het spaargeld heeft bijgedragen.

4.7. De man betwist gemotiveerd dat dat laatste het geval is, waarbij hij onder meer heeft verwezen naar het als zijn productie 6 overgelegde overzicht van overschrijvingen. Daaruit volgt volgens hem dat hij degene is die het spaarsaldo heeft gevormd. De vrouw heeft daarvan op de mondelinge behandeling weliswaar gesteld dat dat overzicht gemanipuleerd lijkt, maar die stelling is veel te algemeen om daar gevolgen aan te verbinden. Daarbij heeft de rechtbank ook betrokken dat de vrouw tegenover het verweer van de man niet cijfermatig inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze zij door werk of anderszins heeft bijgedragen aan het vormen van het spaarsaldo. Zij heeft slechts verwezen naar een schenking van € 32.000,= die zij in 2007 van haar moeder heeft ontvangen, maar onderbouwt niet dat dat geld in 2021 (veertien jaar later) nog aanwezig was. De vrouw had inzichtelijk moeten maken in hoeverre zij het door haar gestelde spaarsaldo zelf heeft gevoed. Dat had zij bijvoorbeeld kunnen doen door inzage te geven in haar inkomsten over de periode dat partijen samen waren en door iets te zeggen over de vaste lasten (kosten van de huishouding) die partijen in die tijd hadden. Ieder inzicht daarin ontbreekt echter.

4.8. Bij dit alles komt dat de vrouw op de mondelinge behandeling heeft erkend dat partijen zelf hadden besloten haar bankrekening te gebruiken om geld van de man – die in een vechtscheiding met zijn ex-echtgenote was geraakt – veilig te stellen, en dat zij ook heeft verklaard dat zij zelf niks deed met de [rekeningnummer 4] .

4.9. Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw tegenover de gemotiveerde betwisting door de man onvoldoende heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat het door haar gestelde saldo van € 90.000,= gezamenlijk spaargeld betrof. De vordering tot verdeling van dat saldo kan op die grond dan ook niet worden toegewezen. Dat betekent dat de rechtbank de hiervoor weergegeven vordering van de vrouw onder B. zal afwijzen.

De overige vorderingen

4.10. Het verweer van de man komt erop neer dat de vrouw al meer heeft gekregen dan waarop zij recht had, waarbij de rechtbank verwijst naar het standpunt van de man dat zij hiervoor onder 4.2 heeft weergegeven. Om dit verweer op waarde te kunnen schatten, moet de rechtbank bezien wat de vrouw toekomt op grond van:

De rechtbank gaat thans op deze onderwerpen in.

Het saldo van de [rekeningnummer 1]

4.11. De rechtbank kan hier kort zijn: niet in geschil is dat de vrouw in beginsel recht heeft op € 680,=.

Het saldo van de [rekeningnummer 2]

4.12. De man heeft het saldo op deze rekening verdeeld op 25 maart 2023. De vrouw heeft in haar akte toegelicht dat, rekening houdend met alle transacties tussen 1 en 25 maart 2022 het saldo per 25 maart 2022 € 58.135,21, bedroeg, zodat zij recht heeft op € 29.067,61. De man heeft die becijfering op zichzelf niet betwist, maar vindt kennelijk dat er een “beginsaldo” moet worden afgetrokken en vindt ook dat er geen rekening moet worden gehouden met zijn kort voor 25 maart 2022 bijgeschreven salaris. Dat laatste verweer is – in een zaak die al vanaf 2023 loopt - niet alleen laattijdig, maar ook niet relevant: de man moet hier de samenlevingsovereenkomst tegen zich laten gelden, op grond waarvan het saldo van een bankrekening die partners op naam van beiden hebben voor de helft wordt gedeeld. De man is met zijn overschrijving op 25 maart 2022 van € 29.043,23 kennelijk zelf uitgegaan van een peildatum op die dag. Dan doet het er niet toe dat kort daarvoor zijn salaris op die rekening is gestort. Evenmin is het relevant om te beoordelen of er een beginsaldo op de rekening was (en zo ja welk, want dat is niet duidelijk). Het voorgaande betekent dat de vrouw recht heeft op het door haar gestelde bedrag van € 29.067,61.

De inboedel

4.13. De rechtbank stelt voorop dat geen van partijen de rechtbank enig zicht heeft gegeven in de bestanddelen van de inboedel. De rechtbank heeft geen idee welke zaken gemeenschappelijk en dus voor verdeling vatbaar waren. Iedere onderbouwing van de inboedel door bijvoorbeeld foto’s en aankoopbewijzen, met daarbij de waarde van elke afzonderlijke zaak ontbreekt, evenals een duidelijke staat waarin beschreven staat over welke inboedelzaken uit de woning waarin partijen samenwoonden ieder van partijen thans feitelijk beschikt.

4.14. De rechtbank heeft zich echter te houden aan de grenzen van de rechtsstrijd die partijen op dit punt zelf hebben getrokken. Volgens de vrouw zelf komt haar € 7.500,= toe, terwijl de man stelt (randnummers 9 en 10 van zijn conclusie van antwoord) dat haar slechts € 970,= toekomt. Beiden gaan er daarbij kennelijk vanuit dat eenieder de zaken houdt die hij/zij thans feitelijk onder zich heeft. Nu de vrouw de rechtbank geen aanknopingspunten heeft verschaft om uit te gaan van het door haar gestelde bedrag van € 7.500,=, zal zij uitgaan van het door de man genoemde bedrag van € 970,=.

Samengevat

4.15. Samengevat komt het erop neer dat de vrouw in het kader van de verdeling van de gemeenschappelijke goederen had moeten ontvangen € 680,00 + € 29.067,61 + € 970,00 is in totaal € 30.717,61. Zij heeft ontvangen € 29.043,23, derhalve € 1.674,38 te weinig. Het verweer van de man dat de vrouw alles al heeft ontvangen waarop zij recht heeft, is dus onjuist.

4.16. De rechtbank overweegt dat het hier per saldo gaat om de verdeling van eenvoudige gemeenschappen op de voet van artikel 3:185 lid 1 BW waarbij zij naar billijkheid rekening moet houden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechtbank is daarbij niet gebonden aan hetgeen partijen hebben gevorderd. Om in praktische zin een eind te maken aan het geschil/de onverdeeldheid en ervoor te zorgen dat de vrouw het haar toekomende bedrag van € 1.674,38 ontvangt, zal de rechtbank de ING Oranje Spaarrekening [rekeningnummer 1] en het daarop staande saldo van € 1.360,= in zijn geheel toedelen aan de vrouw. Voor zover de medewerking van de man in verband met de wijziging van de tenaamstelling van die rekening nodig is, zal de rechtbank hem daartoe veroordelen. De rechtbank zal de man verder veroordelen het resterende bedrag van (€ 1.674,38 - € 1.360,00) € 314,38 aan de vrouw te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding (19 juli 2023). Ten aanzien van de inboedelgoederen die zich ten tijde van het verbreken van de samenleving in de woning van de man bevonden, zal de rechtbank beslissen dat aan ieder van partijen de zaken worden toebedeeld die hij/zij thans feitelijk onder zich heeft.

Proceskosten

4.17. Het is in dit soort zaken tussen ex-partners gebruikelijk om de proceskosten te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank ziet in deze zaak geen redenen om van dat uitgangspunt af te wijken.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1. deelt de ING Oranje Spaarrekening [rekeningnummer 1] en het daarop staande saldo volledig toe aan de vrouw,

5.2. veroordeelt de man voorwaardelijk, voor het geval de ING bank ondanks deze beslissing de medewerking van de man nodig acht om tot wijziging van de tenaamstelling van die rekening te komen, deze medewerking op eerste verzoek van de vrouw te verlenen,

5.3. verdeelt de inboedelzaken die zich ten tijde van het beëindigen van de samenlevingsovereenkomst in de woning van de man bevonden in die zin, dat aan ieder van partijen de zaken worden toebedeeld die hij/zij thans feitelijk onder zich heeft,

5.4. veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 314,38, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 19 juli 2023, tot de dag van volledige betaling,

5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.6. compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.M. Janssen en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2025.