ECLI:NL:RBOBR:2025:5449 - Rechtbank Oost-Brabant - 17 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 11328227 \ EL EXPL 24-17
Vonnis van 17 juli 2025
in de zaak van
[eisers 1], handelend voor zichzelf en ten behoeve van de gemeenschap, als ook in hoedanigheid van erfgenaam van [erflater], wonende te [woonplaats] , eisende partij in conventie in de hoofdzaak, verwerende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident, hierna te noemen: [eisers 1] , gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V., gevestigd te Amsterdam, gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak, eisende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident, hierna te noemen: Dexia, gemachtigde: USG Legal Professionals.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding met producties;
-
de incidentele vordering ex artikel 843a tevens houdende de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
-
de conclusie van antwoord in het incident tevens houdende conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
-
de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
-
de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1. [erflater] (hierna te noemen: ‘ [erflater] ’) en [eisers 1] hebben in het verleden de volgende leaseovereenkomsten gesloten met de rechtsvoorgangster van Dexia:
2.2. Deze effectenleaseovereenkomsten (hierna: de overeenkomsten) hadden een looptijd van 240 maanden. Op grond van deze overeenkomsten moesten [erflater] en [eisers 1] tijdens de looptijd maandelijks een bedrag voldoen, zijnde € 45,38 per overeenkomst. De leasesom bestaat uit het totaal van de aankoopbedragen van de aandelen/effecten vermeerderd met rente. [erflater] en [eisers 1] hebben diverse bedragen ingelegd.
2.3. De overeenkomsten zijn in 2006 door Dexia beëindigd, omdat [eisers 1] in gebreke bleef de overeengekomen maandbetalingen te voldoen.
2.4. Dexia heeft vervolgens per overeenkomst een eindafrekening opgesteld waaruit blijkt dat [eisers 1] aan deze overeenkomsten een restschuld heeft overgehouden van in totaal een bedrag van € 2.510,72.
2.5. Bij brief van 29 november 2005 heeft de gemachtigde van [eisers 1] aan Dexia geschreven dat [eisers 1] zich beroept op de nietigheid van de hiervoor genoemde effectenleaseovereenkomsten en deze overeenkomsten voor zover nodig worden vernietigd c.q. ontbonden op grond van (onder meer) een onrechtmatige daad.
2.6. Bij brief van 7 augustus 2024 heeft de gemachtigde van [eisers 1] , onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2016 (Beckers/Dexia, ECLI:NL:HR:2016:2012), Dexia verzocht om al hetgeen onverschuldigd is betaald, vermeerderd met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten (terug) te betalen.
2.7. [erflater] is op [overlijdensdatum] 2019 overleden.
3 De vordering en het verweer in conventie en in reconventie en het incident
3.1. [eisers 1] vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het (voorwaardelijke) incident:
- Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen het aanvraagformulier en haar versie van de ondertekende overeenkomsten aan [eisers 1] te verstrekken,
in de hoofdzaak:
-
voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers 1] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
-
voor recht zal verklaren dat [eisers 1] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
-
Dexia zal veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis te be-werkstelligen dat de registratie van [eisers 1] bij het Bureau Kredietregistratie in Tiel wordt doorgehaald en dat de aan die registratie gekoppelde achterstandscodering on-gedaan wordt gemaakt, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat Dexia daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 20.000,00,
-
Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eisers 1] van al datgene dat [eisers 1] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
-
Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eisers 1] met rente,
-
Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten met rente.
3.2. Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Dexia concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers 1] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers 1] in de kosten van deze procedure. Haar verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident:
- [eisers 1] ex artikel 843a Rv zal veroordelen om aan Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waar de door Leaseproces namens [eisers 1] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,
in de hoofdzaak:
- [eisers 1] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 836,91, vermeerderd met de wettelijke rente
[1] ,
voor recht zal verklaren dat Dexia niets meer aan [eisers 1] verschuldigd is uit hoofde van de overeenkomst onder nummer [nummer 1] ,
- [eisers 1] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3. Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.
4 De beoordeling van de vorderingen in de hoofdzaak en in het incident
Algemeen
4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eisers 1] .
4.2. De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend
4.3. Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
Verjaring
4.4. Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eisers 1] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring
Tussenpersoon
4.5. [eisers 1] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Pensioen Partners. Tussen partijen is niet in geschil dat deze tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022
4.6. De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eisers 1] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eisers 1] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eisers 1] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eisers 1] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eisers 1] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7. [eisers 1] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende: [erflater] heeft destijds contact gehad met de tussenpersoon Pensioen Partners. Vervolgens is een afspraak gemaakt voor een huisbezoek om de financiële situatie van [erflater] en [eisers 1] (hierna ook wel [eisers 2] ). door te nemen en de mogelijkheden van vermogensopbouw te onderzoeken met een financieel adviseur van Pensioen Partners. Tijdens het gesprek heeft de adviseur van Pensioen Partners, de heer [A] (hierna te noemen: ‘adviseur’), zijn visitekaartje overhandigd. De adviseur heeft vervolgens geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [eisers 2] Zo is met de adviseur gesproken over de gezinssituatie en het spaargeld van [eisers 2] Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van [eisers 2] om vermogen op te bouwen voor de toekomst. [eisers 2] had het namelijk financieel niet breed en wilde derhalve geld sparen om een financiële buffer op te bouwen voor later. Daarnaast was er de wens om de studie van de kinderen te kunnen betalen. De adviseur gaf aan dat hij hier een geschikt product kon adviseren om deze doelstelling te bereiken. Dc adviseur adviseerde [eisers 2] om een drietal AEX Plus Effect overeenkomsten af te sluiten van Bank Labouchere en zijn spaargeld aan te wenden voor het doen van een grote vooruitbetaling. Volgens de adviseur zou [eisers 2] op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen voor de toekomst en om de studie van de kinderen te kunnen bekostigen. De adviseur heeft [eisers 2] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als [eisers 2] op deze risico’s gewezen was had hij de AEX Plus overeenkomsten nooit afgesloten. [eisers 2] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft [eisers 2] het advies van de adviseur opgevolgd. [eisers 2] heeft conform het advies van de adviseur drie AEX Plus overeenkomsten afgesloten, waarvan twee met een vooruitbetaling van NLG 4.799,68 voor elke overeenkomst (overeenkomst [nummer 2] en [nummer 3] ) en één met een maandbetaling van NLG 100,- (overeenkomst [nummer 4] ) bij Bank Labouchere. [eisers 2] heeft zijn spaargeld aangewend om de vooruitbetaling van twee producten te kunnen voldoen. Het derde product is maandelijks betaald vanaf de lopende betaalrekening. De aanvraag voor de drie AEX Plus Effect overeenkomsten is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend.
4.8. [eisers 1] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
-
een kopie van de overeenkomsten van 14 november 2000 met contractnummers [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] , voorzien van het adviseursnummer: [nummer 5] -Pensioen Partners B.V;
-
het visitekaartje van de adviseur van Pensioen Partners;
-
een kopie van een uittreksel van de KvK van Pensioen Partners B.V. met als beschrijving van de werkzaamheden ‘Het verstrekken van adviezen op het gebied van oudedagvoorziening; arbeidsongeschiktheidsvoorziening en financial planning’,
-
een schermafbeelding van de website van Pensioen Partners uit 2001, waarop valt te lezen:
“Voor alle geldzaken heeft de Pensioen Partners Nederland specialisten in huis. Of het nu gaat om verzekeren, sparen, beleggen, hypotheken of een langetermijnplanning: wij zijn op de hoogte en wij adviseren u. Persoonlijk en deskundig. (…) en (…) Uw financiële planning is geen zaak om ‘even snel’ te regelen. Want het gaat wel om úw toekomst. En een doordacht plan kan u veel zorgen besparen. Zoals u op deze site kunt lezen, heeft Pensioen Partners Adviesgroep Nederland voor alle geldzaken specialisten in huis. Al die expertise bundelen wij tot een degelijk en uitgekiend advies: het All-in-one Plan. Een compleet, samenhangend en effectief financieel plan, waarin het beste van alle specialismen voor u bijeen is gebracht. Voor u persoonlijk.
Wanneer u nú een adviesgesprek aanvraagt, komt onze adviseur bij u thuis om in alle rust uw geldzaken te bespreken en al uw vragen te beantwoorden. (…)” en (…)“Wat is een pensioenvoorziening precies? Nu, voor later Tegenwoordig is een goede oudedagsvoorziening geen vanzelfsprekendheid meer. Iedereen die er na zijn pensioen nog goed van wil leven, moet daarvoor zélf voorzieningen treffen. De vraag is welke polis het beste aansluit bij uw persoonlijke situatie en wensen. Uw adviseur van Pensioen Partners is op de hoogte van uw persoonlijke situatie. Hij is de aangewezen persoon om uw financiële toekomstverwachtingen tegen het licht te houden.”
4.9. Met deze feitelijke uiteenzetting en de overlegging van de overeenkomsten met daarop het ATP-nummer, heeft [eisers 1] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Hoewel [eisers 1] Dexia heeft verzocht om de aanvraagformulieren en haar versie van de overeenkomsten in het geding te brengen, heeft Dexia aan dit verzoek geen gehoor gegeven, zodat [eisers 1] niet in staat is gesteld haar stelling met dit stuk zo mogelijk nader te onderbouwen. Dexia heeft de door [eisers 1] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomst in haar visie tot stand was gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eisers 1] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon
Wetenschap Dexia
4.10. [eisers 1] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [eisers 1] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven
Aansprakelijkheid Dexia
4.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eisers 1] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [eisers 1] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eisers 1] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft
Vorderingen van [eisers 1]
4.12. De door [eisers 1] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door [eisers 1] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eisers 1] niet alleen als klant aanbracht maar hem tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. De verklaring voor recht dat de restschuld niet verschuldigd is zal eveneens worden toegewezen. Verder zal Dexia – voor het geval zij met betrekking tot [eisers 1] een A-codering aan het BKR heeft doorgegeven – worden veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [eisers 1] geen verplichtingen uit de overeenkomsten meer heeft. De daaraan te verbinden dwangsom wordt bepaald op € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,00.
4.13. De als gevolg hiervan door [eisers 1] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen en fiscale voordelen. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [eisers 1] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021
4.14. [eisers 1] meent dat haar schade als volgt berekend dient te worden:
4.15. Dexia heeft deze berekening niet betwist, zodat de kantonrechter zal uitgaan van dit bedrag. Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.16. Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eisers 1] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
de voorwaardelijke incidentele vordering van [eisers 1]
4.17. [eisers 1] vordert Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van de aanvraagformulieren en de bij Dexia in bezit zijnde ondertekende overeenkomsten. Uit het voorgaande volgt dat [eisers 1] in het gelijk zal worden gesteld. Zij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
De incidentele vordering van Dexia (afgifte intakeformulier)
4.18. Dexia vordert dat [eisers 1] wordt veroordeeld het intakeformulier van zijn gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Met ingang van 1 januari 2025 is artikel 843a Rv in gewijzigde vorm verplaatst naar artikel 194 e.v. Rv. Vanwege het overgangsrecht is in deze zaak artikel 843a Rv (oud) nog van toepassing. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 Rv (oud) voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
-
degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben,
-
het moet gaan om bepaalde bescheiden,
-
aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4.19. Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a Rv (oud) geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden. In het derde lid van artikel 843a Rv (oud) is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [eisers 1] als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [eisers 1] , althans haar gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv (oud), zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [eisers 1] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
4.20. De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [eisers 1] worden begroot op € 82,00.
Vorderingen Dexia
4.21. Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
Proceskosten
4.22. Omdat [eisers 1] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [eisers 1] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [eisers 1] worden begroot op:
4.23. Dexia is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers 1] worden begroot op:
4.24. De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.
5 De beslissing
De kantonrechter
in de incidenten
in het voorwaardelijke incident ex. artikel 843a Rv van [eisers 1]
5.1. wijst de vordering af,
5.2. compenseert de proceskosten,
in het incident ex. artikel 843a Rv van Dexia
5.3. wijst de vordering af,
5.4. veroordeelt Dexia in proceskosten van [eisers 1] , tot op heden begroot op € 82,00,
in de hoofdzaak
in conventie
5.5. verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eisers 1] heeft gehandeld door haar als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eisers 1] niet alleen als klant aanbracht maar [eisers 1] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.6. veroordeelt Dexia om aan [eisers 1] te betalen een bedrag van € 7.020,06 ter zake de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, een en ander zoals weergegeven in r.o. 4.13.,
5.7. veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 1.035,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.8. veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.9. veroordeelt Dexia – voor het geval Dexia met betrekking tot [eisers 1] een A-codering aan het BKR heeft doorgegeven – om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [eisers 1] geen verplichtingen uit de leaseovereenkomsten meer heeft, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,00,
5.10. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.11. wijst het meer of anders gevorderde af, in reconventie
5.12. wijst de vorderingen af,
5.13. veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eisers 1] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.T.J.F. Verhappen en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2025.
Terzake Overeenkomst 1 over € 271,69 vanaf 4 juni 2006, terzake Overeenkomst 2 over € 271,69 vanaf 4 juni 2006, terzake Overeenkomst 3 over € 293,51 vanaf 1 juli 2006.
In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL: 2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
ECLI :NL:HR:2022:862
ECLI:NL:RBOVE:2021:2548
ECLI:NL:GHARL:2019:8462
Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7.
ECLI:NL:RBAMS:2021:7910.
ECLI:NL: HR:2015:1198 en ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3.