Uitspraak inhoud

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: SHE 25/1805 OWBOUW

(gemachtigde: mr. W. Krijger),

en

(gemachtigde: mr. H Verouden).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] uit [woonplaats] (vergunninghouder) (gemachtigde: mr. D. van Hijkoop).

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de omgevingsvergunning voor het aanleggen van een wadi tegenover de [adres] in [woonplaats]. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 24 juni 2025 heeft het college de omgevingsvergunning verleend. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.

2.1. Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.

2.2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van het college, de vergunninghouder en de gemachtigde van de vergunninghouder. Tijdens de zitting hebben het college en vergunninghouder ingestemd met een rechtstreekse behandeling van het bezwaarschrift als beroepschrift op een verzoek daartoe van verzoeker ingevolge artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Feiten

3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:

 De vergunninghouder exploiteert recreatiepark [naam] aan de [adres] in [woonplaats]. Op het recreatiepark wordt een nieuw centrumgebouw gerealiseerd, waarbij de oppervlakte aan verharding toeneemt. Het college heeft op 26 juli 2024 een omgevingsvergunning verleend.  Tegen deze omgevingsvergunning is bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 16 oktober 2024 (geregistreerd onder SHE 24/3192) heeft de voorzieningenrechter het daartegen gerichte verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. In het besluit op bezwaar van 17 december 2024 heeft het college de omgevingsvergunning in stand gelaten. Hiertegen is beroep ingesteld (SHE 25/420) en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend (SHE 25/790). Bij uitspraak van 10 april 2025 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen. Het beroep zal worden behandeld op de zitting van deze rechtbank van 25 september 2025. Het rechtstreekse beroep tegen de omgevingsvergunning voor de wadi zal gelijktijdig worden behandeld.  Om het hemelwater dat valt op de nieuwe verharding te kunnen bergen, wil de vergunninghouder aan de overzijde van de Postelseweg, op het perceel [nummer] (de locatie), een wadi realiseren. De wadi beschikt over een capaciteit van 207,6 m3. De wadi zal bestaan uit een terreinverlaging van 20 tot 40 centimeter met flauwe taluds rondom. De afmetingen van de wadi bedragen circa 57,5 meter bij 36,5 meter.

 Ter plaatse van de locatie geldt het Omgevingsplan gemeente Eersel (het omgevingsplan). Op grond van artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingsrecht gold ten tijde van het bestreden besluit bestemmingsplan “Buitengebied 2017” en de daarop volgende reparatieplannen en herzieningen (het bestemmingsplan) als onderdeel van dat omgevingsplan. Op grond van het bestemmingsplan is aan de locatie onder meer de bestemming “Natuur” toegekend.  Verzoeker woont aan de [adres] en heeft het perceel in eigendom dat grenst aan de locatie waar de wadi wordt voorzien.  Met het bestreden besluit heeft het college de omgevingsvergunning verleend. Het betreft een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet. Het college heeft geen toepassing gegeven aan artikel 16.79, tweede lid, van de Omgevingswet.

Beoordeling

Spoedeisend belang

4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft. Vergunninghouder heeft aangegeven dat zij de wadi vanaf 1 september 2025 wil gaan aanleggen. Anders dan het college meent, zou aanleg leiden tot een onomkeerbaar gevolg omdat alle vegetatie op de plek van de wadi verloren gaat.

4.1. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoeker.

Participatie

5. Verzoeker voert aan dat de vergunninghouder de participatie niet heeft uitgevoerd conform de daarvoor geldende gemeentelijke beleidsregels.

5.1. Het college heeft daartegen aangevoerd dat er geen beleidsregels zijn vastgesteld die verplichten tot participatie.

5.2. Vergunninghouder heeft aangegeven dat zij vanwege ervaringen in het verleden de participatie heeft beperkt tot het informeren van verzoeker voor indiening van de aanvraag.

5.3. Participeren is meer dan enkel informeren. Participeren vereist een poging om input van anderen op een voornemen op te halen voordat een aanvraag wordt ingediend. Particeperen wil echter ook niet zeggen dat anderen moeten instemmen met het voornemen. Met andere woorden, participeren is in ieder geval een (poging tot) een goed gesprek. blijkt Uit de handreiking op de gemeentelijke website blijkt dat dit binnen de gemeente Eersel niet anders is. De voorzieningenrechter is niet gebleken van gemeentelijke regelgeving of beleidsregels die verplichten tot een vorm van participatie.

5.4. Datgene wat vergunninghouder heeft gedaan, kan geen participatie worden genoemd. Het goede gesprek is er niet geweest. Overigens had verzoeker zijn mening al gegeven voordat hij op de hoogte was gesteld in een brief van enkele maanden daarvoor aan het college. De voorzieningenrechter ziet in deze grond geen aanleiding om de omgevingsvergunning enkel om deze reden te schorsen. Het goede gesprek zal maar moeten plaatsvinden in de zittingszaal onder begeleiding van de bestuursrechter.

De Visie Buitengebied 2.0 en het bindend advies

6. Verzoeker vraagt zich af of een bindend advies van de gemeenteraad is vereist. In het bestreden besluit is slechts gesteld dat sprake is van een initiatief dat past binnen de kaders van de door de raad vastgestelde Visie Buitengebied 2.0 (Visie).

6.1. Het college kon tijdens de zitting niet aangeven of het initiatief past binnen de Visie.

6.2. In de Visie staat onder meer dat binnen de gemeente enkele grootschalige recreatieve voorzieningen aanwezig zijn zoals het recreatiecentrum van vergunninghouder. Binnen deze functiezone staan deze bestaande recreatieve voorzieningen voorop. Deze functiezone is niet verder uitgewerkt, omdat enkel recreatieve voorzieningen mogelijk zijn binnen deze functiezone. Ontwikkelingen binnen deze functiezone zijn altijd maatwerk en worden integraal afgewogen.

6.3. De voorzieningenrechter kan niet vaststellen of de ontwikkeling past binnen de functiezone, omdat onduidelijk is waar de zone ligt en wat de strekking is van het beoogde maatwerk ten behoeve van een ontwikkeling binnen deze functiezone. Daarom kan de voorzieningenrechter ook niet vaststellen of een bindend advies op basis van artikel 16.15 en 16.15a, eerste lid onder b van de Omgevingswet is vereist. Omdat het bestreden besluit hierover te onduidelijk is, is dit aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Het landschappelijk inpassingsplan

7. Verzoeker voert aan dat de wadi in strijd is met artikel 46.2 van de planregels omdat het landschappelijk inpassingsplan niet wordt nageleefd.

7.1. Artikel 46.2 van de planregels van het Omgevingsplan verplicht tot instandhouding van het inpassingsplan dat betrekking heeft op het gebied waar de wadi is voorzien. In dit inpassingsplan zijn de betreffende gronden aangemerkt als natuurweide.

7.2. De voorzieningenrechter ziet niet in waarom de aanleg van een wadi in strijd is met het inpassingsplan. Als de wadi droog staat is het een natuurweide en bij hevige regenval kan het voorkomen dat water op weides staat. Hierin is geen aanleiding gelegen voor het treffen van een voorlopige voorziening.

De gebiedsaanduidingen

8. Verzoeker voert verder aan dat de wadi ook binnen de gebiedsaanduidingen ‘overige zone - groenblauwe mantel’, ‘overige zone - kwetsbare soorten’ en ‘overige zone - cultuurhistorisch waardevol vlak’ ligt. In het bestreden besluit is ten onrechte niet ingegaan op de betekenis van die gebiedsaanduidingen. Volgens verzoeker is in het bestemmingsplan opgenomen dat geen afgraving of andere ingreep in het landschap is toegestaan dan na een vergunning. In het bestreden besluit is echter helemaal niets opgenomen over een vergunning voor de terreinverlaging van 20 tot 40 cm, over een flauw talud, ophogingen en alle andere zaken die nu wel door het college worden gebruikt om te motiveren dat de wadi in het landschap wordt verwerkt.

8.1. Het college is van mening dat de wadi niet in strijd is met de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel'. Ter zitting heeft het college aangegeven dat, voor zover zij kan nagaan, de overige aanduidingen niet liggen op de plek waar de wadi is voorzien.

8.2. Vergunninghouder heeft aangegeven dat de wadi vier meter uit de grens met het perceel van verzoeker komt te liggen, en dat in een zeer flauwe hellingshoek circa 20 tot 40 centimeter zal worden afgegraven. De afgegraven grond zal op de gronden tussen de wadi en de Postelseweg worden gebruikt om de gronden op te hogen met niet meer dan 20 centimeter boven maaiveld.

8.3. De voorzieningenrechter stelt vast dat het projectgebied waarbinnen de wadi ergens zal worden aangelegd binnen de gebiedsaanduidingen ‘overige zone - groenblauwe mantel’ en ‘overige zone - kwetsbare soorten’ liggen uit het bestemmingsplan “Buitengebied 2017”. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat in bestemmingsplannen van latere datum deze aanduidingen zijn gewijzigd. De voorzieningenrechter kan niet vaststellen of op het projectgebied ook de aanduiding en ‘overige zone - cultuurhistorisch waardevol vlak’ ligt. Deze aanduiding lijkt te zijn toegevoegd in het bestemmingsplan “Buitengebied 2017, tweede herziening” maar het is onduidelijk of deze aanduiding ook op het projectgebied rust.

8.4. De voorzieningenrechter stelt in de eerste plaats vast dat op basis van het bestreden besluit en de daaraan gehechte onderbouwing onduidelijk is waar de wadi precies komt te liggen. In de onderbouwing is een projectgebied aangewezen. Dit gebied heeft een grotere oppervlakte dan de wadi zelf. Er zijn meerdere schetsen in de onderbouwing van de wadi, maar die zijn niet duidelijk. Ook is niet duidelijk hoe diep de wadi wordt. Er wordt weliswaar een bandbreedte van 20 tot 40 centimeter aangegeven, maar de gemiddelde hoogte van het maaiveld in het projectgebied is niet overal gelijk. Verder is niet goed aangegeven waar de afgegraven grond zal komen te liggen en met hoeveel centimeter op deze plek wordt opgehoogd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college in het bestreden besluit had moeten aangeven door middel van voorschriften of gewaarmerkte tekeningen waar de wadi komt te liggen, hoe diep de wadi wordt en met hoeveel centimeter en op welke plek de omliggende gronden worden opgehoogd. Dan wordt veel onzekerheid bij verzoeker weggenomen en kan het college ook handhavend optreden wanneer een voorschrift wordt overschreden dan wel wordt gehandeld in afwijking van de omgevingsvergunning. Dit kan het college alleen herstellen met een nieuw besluit. Dit is wel aanleiding om, zolang herstel niet heeft plaatsgevonden, de omgevingsvergunning te schorsen. De voorzieningenrechter kan namelijk ook niet uitsluiten dat de wadi in een van de door verzoeker genoemde aanduidingen komt te liggen.

8.5. In het bestreden besluit wordt niet besproken of de aanleg van een wadi in strijd is met de gebiedsaanduiding (of functie onder het regime van het nu geldende Omgevingsplan) ‘overige zone - groenblauwe mantel’. De voorzieningenrechter ziet niet direct waarom de aanleg van een wadi niet kan worden gezien als een duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische waarden en kenmerken.

8.6. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het bestemmingsplan op de locatie van de gronden met de aanduiding ‘overige zone - kwetsbare soorten’ sprake was van een aanlegvergunningenstelsel. Met de wadi is sprake van afgraven. Bovendien is ook sprake van ophogen. Die beide werkzaamheden waren op grond van artikel 47.25.2 van de planregels vergunningplichtig onder het bestemmingsplan en zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan te merken als een vergunningsplichtige omgevingsplanactiviteit onder het Omgevingsplan, op basis van artikel 22.277 onder a van het Omgevingsplan. Artikel 22.281 van het Omgevingsplan bepaalt dat het college bevoegd is om vergunning te verlenen en niet verplicht is om vergunning te verlenen.

8.7. In het bestreden besluit is niet gemotiveerd dat de werkzaamheden geen onevenredige afbreuk doen aan de natuurwaarden en aardkundige, hydrologische, archeologische en/of cultuurhistorische waarden van de gronden. Met de beste wil van de wereld kan in het bestreden besluit niet worden gelezen dat het college met de verlening van de omgevingsvergunning voor de gevraagde omgevingsplanactiviteit ook een omgevingsvergunning heeft willen verlenen voor het uitvoeren van het werk. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding de omgevingsvergunning te schorsen. Het is niet bekend wat de natuurwaarden zijn van de gronden en dus ook niet bekend of hier met de aanleg van de wadi en het ophogen van de gronden onevenredige afbreuk aan wordt gedaan.

De noodzaak van de wadi

9. Verzoeker voert aan dat de noodzaak om een wadi buiten het recreatieterrein aan te leggen, op circa één meter afstand van de gronden van verzoeker, niet is aangetoond. Op het recreatiepark zelf is volgens verzoeker voldoende ruimte voor een wadi. Er wordt geen hemelwater op eigen terrein opgevangen.

9.1. In het bestreden besluit heeft het college aangegeven dat de wadi wordt aangelegd als opvangplek voor hemelwater van het centrumgebouw. Dit centrumgebouw is onderdeel van het masterplan [naam]. Hoewel extra waterberging in verband met deze toename in verharding niet verplicht is op basis van het omgevingsplan, heeft het wel meerwaarde als er extra waterberging en een infiltratie mogelijkheid wordt gerealiseerd in de vorm van een wadi. In het verweerschrift voegt het college daar aan toe dat het hemelwater gescheiden wordt opgevangen en verwerkt op eigen perceel, zowel op het recreatieterrein (aan de oostzijde van de Postelseweg) als op het terrein aan de westzijde, waar de wadi als noodvoorziening voor het overtollige water dienst doet. Dit is een extra voorziening. Hiermee voldoet vergunninghouder volgens het college aan haar zorgplicht.

9.2. Vergunninghouder heeft aangegeven dat op het terrein aan de oostzijde van de Postelseweg een bassin van 60 m3 is aangelegd voor de opvang van hemelwater van het centrumgebouw ten behoeve van de watervoorziening van de toiletten in dat gebouw. De wadi is een noodvoorziening bij hevige regenval.

9.3. De voorzieningenrechter stelt in de eerste plaats vast dat het bestaan van het bassin op het terrein aan de oostzijde van de Postelseweg niet wordt vermeld in de omgevingsvergunning. Hierin is evenmin goed vastgelegd dat alleen hemelwater van het centrumgebouw kan afvloeien naar de wadi. Het had op de weg van het college gelegen om dit te vermelden in het bestreden besluit en met voorschriften te borgen in het bestreden besluit. Dit kan worden hersteld.

9.4. De aanleg van de wadi is wel een vorm van afvoer van hemelwater op eigen terrein. De locatie van de wadi is in eigendom van de vergunninghouder. Het begrip ‘eigen terrein’ is niet gedefinieerd in het omgevingsplan of gemeentelijk beleid.

Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

10. Volgens verzoeker heeft het college een voldoende onderbouwing van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties nagelaten. Hij vreest voor overlast van ongedierte (ratten en muggen) op zijn perceel. Hij vreest ook dat zijn vrije uitzicht wordt belemmerd. Hij heeft aangegeven dat het logischer is om de wadi wat noordelijker op het terrein aan te leggen waar het maaiveld lager ligt.

10.1. In het bestreden besluit heeft het college een aantal argumenten genoemd voor de locatie van de wadi. Hierbij heeft het college onder meer aangegeven dat de wadi lokaal zal leiden tot een verbetering van de natuur en ecologie. Bedoeling is dat het een grazige laagte wordt met wilde kruidachtige planten en dat is gunstig voor insecten, ongewervelden en kleine zoogdieren.

10.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in ieder geval een begin is gegeven van een onderbouwing. Hierboven heeft de voorzieningenrechter ook geoordeeld dat het college in het bestreden besluit door middel van voorschriften of gewaarmerkte tekeningen de locatie en de diepte van de wadi alsmede de locatie en ophoging van de omliggende gronden had moeten aangeven en borgen. Dat is aanleiding voor schorsing van het bestreden besluit.

Onlosmakelijke samenhang

11. Verzoeker betoogt dat de omgevingsvergunning voor de bouw van het centrumgebouw onlosmakelijk samenhangt met de omgevingsvergunning voor de wadi, zodat beide omgevingsvergunningen gelijktijdig verleend hadden moeten worden.

11.1. Het bestreden besluit is verleend onder de Omgevingswet waarin het vereiste van onlosmakelijke samenhang is komen te vervallen. Reeds daarom is hierin geen aanleiding gelegen om het bestreden besluit te schorsen.

Evidente privaatrechtelijke belemmering

12. Verzoeker voert aan dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan het bouwplan in de weg staat en wijst op een vaststellingsovereenkomst van 29 november 2013 die is gesloten tussen verzoeker en vergunninghouder.

12.1. Een privaatrechtelijke belemmering is pas evident, indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat voor de realisering van het bouwwerk de toestemming van een ander is vereist en die ander die toestemming niet geeft en niet hoeft te geven.

12.2. De overeenkomst zit niet bij de stukken. Verzoeker heeft de overeenkomst niet ingebracht. De voorzieningenrechter kan niet beoordelen of hierin een evidente privaatrechtelijke belemmering in is gelegen en dit is geen aanleiding voor een schorsing van het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter kan niet uitsluiten dat er ten behoeve van het bestreden besluit een bindend advies nodig is van de gemeenteraad en kan niet beoordelen of de omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit voor het afgraven en ophogen van gronden in het gebied met de aanduiding ‘kwetsbare soorten’ kan worden verleend. Bovendien had in het bestreden besluit door middel van voorschriften of gewaarmerkte tekeningen de locatie en de diepte van de wadi alsmede de locatie en ophoging van de omliggende gronden moeten worden aangeven en geborgd. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter, na weging van het belang van vergunninghouder om wateroverlast te voorkomen, aanleiding om het bestreden besluit te schorsen totdat de rechtbank uitspraak zal hebben gedaan op het ingestelde beroep. Daarbij vindt de voorzieningenrechter van belang dat de vergunninghouder al beschikt over een waterbassin van 60 m3 van waaruit overtollig water ook naar een andere locatie zou kunnen worden weggepompt. Het afgraven van de wadi en het ophogen van de omliggende gronden kunnen bovendien onomkeerbare gevolgen hebben voor de ter plaatse aanwezige natuurwaarden.

13.1. De schorsing van het bestreden besluit betekent dat de omgevingsvergunning niet in werking is. Als er toch een wadi wordt gegraven, dan handelt vergunninghouder in strijd met artikel 5.1, eerste lid onder a, van de Omgevingswet. Dit is een economisch delict en dus strafbaar.

14. De voorzieningenrechter geeft partijen in overweging om tijdig voor de zitting van 25 september 2025 te bezien of de gebreken in het bestreden besluit kunnen worden hersteld, zo mogelijk in overleg met elkaar. Tijdens die zitting kan dan worden besproken herstel is gelukt.

15. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting).

Beslissing

De voorzieningenrechter

  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;

  • schorst het bestreden besluit tot de uitspraak op het beroep;

  • bepaalt dat het college aan eisers het griffierecht à € 194,00 vergoedt;

  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers, begroot op € 1.814,00.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.A.B. Elsman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Bestemmingsplan Buitengebied 2017 en de daaropvolgende herzieningen

Artikel 47.24: Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' zijn de gronden tevens bestemd voor behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

Artikel 47.25 “47.25.1 Aanduidingsomschrijving Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kwetsbare soorten' is het beleid gericht op behoud van de biotoop van amfibieën (door bescherming van poelen, verspreide bomen, struwelen), kleine zoogdieren (door bescherming van ruigten, struwelen, houtsingels, ruige slootkanten), planten (goede waterkwaliteit, geen verstoorde bodem), dagvlinders (door bescherming van kleinschalig landschap, kruiden- en bloemrijke perceelsranden en bermen, ruigten en soortenrijke overgangssituaties van grasland naar struweel of bos), (struweel)vogels (door bescherming van bosjes, houtwallen, hagen, kruidenrijke bermen en perceelsranden).

47.25.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

a. Verboden werken en werkzaamheden:

Het is verboden op de gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - kwetsbare soorten' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: 1. Het dempen van poelen, sloten en greppels. 2. Het diepwoelen, diepploegen, afgraven, ophogen of egaliseren van de grond

Uitzonderingen:

Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: 1. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming; 2. krachtens een verleende vergunning reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. 3. binnen een bouwvlak plaatsvinden.

Toelaatbaarheid:

1. De onder a. genoemde vergunning wordt slechts verleend indien verzekerd is dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden en aardkundige, hydrologische, archeologische en/of cultuurhistorische waarden van de gronden. 2. Alvorens te beslissen over de verlening van de omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij het waterschap, voor zover de afweging mede betrekking heeft op de hydrologische waarden.