Terug naar bibliotheek
Rechtbank Oost-Brabant

ECLI:NL:RBOBR:2025:4951 - Rechtbank Oost-Brabant - 6 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBOBR:2025:49516 augustus 2025

Uitspraak inhoud

Civiel recht

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Zaaknummer: C/01/412783 / HA ZA 25-123

Vonnis in incident van 6 augustus 2025

in de zaak van

  1. de rechtspersoon naar buitenlands recht HKM METAL LIMITED, te Wanchai (Hong Kong),2. [eiser 2 in de hoofdzaak en verweerder 2 in het incident], te [woonplaats] ( [land] ), eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident, hierna samen te noemen: HKM c.s. (meervoud), advocaat: mr. L. Rietveld,

tegen

DELCO PARTICIPATION B.V., te Oisterwijk, gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident, hierna te noemen: Delco (vrouwelijk, enkelvoud), advocaat: mr. D.J.F.F.M. Duynstee.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding- de incidentele conclusie van Delco

  • de akte intrekking incidentele vordering tot zekerheidsstelling van Delco

  • de conclusie van antwoord in het incident.

1.2. Vervolgens is bepaald dat vonnis in het incident zal worden gewezen.

2 De beoordeling in het incident

2.1. HKM c.s. vorderen in de hoofdzaak betaling van diverse bedragen omdat Delco de bedragen heeft geleend althans Delco de verschuldigdheid daarvan heeft erkend, en niet heeft (terug)betaald. In het incident vordert Delco de procedure aan te houden, omdat in Hong Kong hierover al een procedure aanhangig is. Delco had daarnaast om een zekerheidsstelling gevorderd, maar zij heeft die vordering ingetrokken.

De bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijke recht

2.2. Het gaat hier om een internationale kwestie, omdat HKM c.s. in het buitenland zijn gevestigd / wonen en gedaagde in Nederland is gevestigd.

2.3. De vraag of de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen moet worden beoordeeld aan de hand van de Verordening Brussel I-bis. Deze verordening is materieel, formeel en temporeel van toepassing: het geschil betreft een burgerlijke handelszaak, de gedaagde is gevestigd op het grondgebied van een lidstaat, namelijk Nederland, en het gaat om rechtsvorderingen die zijn ingesteld op of na 10 januari 2015. De Nederlandse rechter is internationaal bevoegd te oordelen over het geschil op grond van het bepaalde in artikel 4 Verordening Brussel I-bis, omdat gedaagde, Delco, in Nederland is gevestigd.

2.4. Omdat de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen, is het Nederlands procesrecht van toepassing op de onderhavige procedure.

De vraag of de rechtbank de procedure aan moet houden

2.5. Zoals hiervoor weergegeven is de Verordening Brussel I-bis van toepassing. De vraag of de procedure moet worden aangehouden wordt daarom beantwoord aan de hand van artikel 33 en 34 Verordening Brussel I-bis.

2.6. Uit voornoemde artikelen volgt dat een rechter een zaak kan aanhouden als er een procedure aanhangig is in een ander land als aan meerdere voorwaarden is voldaan, waaronder (1) dat sprake is van dezelfde partijen (artikel 33) althans het gaat om een vordering die samenhangt met de mogelijk aan te houden procedure (artikel 34) en (2) dat de rechter ervan overtuigd is (artikel 33) althans van mening is (artikel 34) dat het aanhouden nodig is voor een goede rechtsbedeling.

2.7. Over het antwoord op de vraag of het aanhouden nodig is voor een goede rechtsbedeling bepaalt considerans 24 van Verordening Brussel I-bis het volgende:

“Het gerecht van de betrokken lidstaat dat beoordeelt of er sprake is van goede rechtsbedeling, moet alle omstandigheden in overweging nemen. Dergelijke omstandigheden kunnen omvatten de verbanden tussen de feiten van de zaak en de partijen en de derde staat in kwestie, de stand waarin de procedure in de derde staat zich bevindt op het tijdstip waarop de procedure bij het gerecht in de lidstaat wordt ingeleid, en de vraag of van het gerecht in de derde staat kan worden verwacht dat het binnen een redelijke termijn uitspraak doet. Die beoordeling kan tevens een overweging van de vraag omvatten of het gerecht van de derde staat in een bepaalde zaak exclusief bevoegd is in omstandigheden waarin een gerecht van een lidstaat exclusief bevoegd zou zijn.”

2.8. In het licht van dit toetsingskader overweegt de rechtbank als volgt.

2.9. De rechtbank is van oordeel dat uit het gestelde niet volgt dat het aanhouden nodig is voor een goede rechtsbedeling. Weliswaar is er een verband tussen de feiten in de zaak en Hong Kong (de leningen / betalingen, waarvan betaling wordt gevorderd, hielden uiteindelijk verband met de invoer in Hong Kong van schroot uit Nederland en verwerking daarvan in Hong Kong), bevindt de procedure in Hong Kong zich kennelijk in de laatste fase en is al een lange en kostbare procedure gevolgd, maar – belangrijk – uit de feiten volgt niet dat in de Hong Kong procedure een uitspraak op redelijke termijn zal worden gedaan. De slotpleidooien zijn immers bijna vier jaar geleden (in oktober 2021) gehouden en sindsdien wachten partijen op een uitspraak. De rechter in Hong Kong heeft meerdere malen laten weten dat uitspraak zal worden gehouden en telkens is dat aangehouden. Delco heeft in haar incidentele conclusie aangevoerd dat partijen zijn geïnformeerd dat uitspraak voor of op 30 juni 2025 zal worden gedaan, maar ook die datum is kennelijk niet gehaald (anders was deze rechtbank, naar zij veronderstelt, geïnformeerd door een van partijen). Voor het telkens aanhouden van de zaak is geen toelichting gegeven (althans dat is niet gebleken), noch iets dat erop duidt dat dit de komende tijd anders zal zijn. Dit telkens aanhouden (en al bijna vier jaar) moet naar het oordeel van de rechtbank worden gelijkgesteld met een aanhouding voor onbepaalde tijd. Dit weegt naar het oordeel van de rechtbank zwaar (zwaarder dan de hiervoor genoemde feiten die aanleiding geven om de zaak aan te houden). Partijen moeten immers – mede gezien het bepaalde in artikel 6 EVRM – binnen een redelijke termijn een uitspraak krijgen. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat, mocht in de Hong Kong procedure alsnog uitspraak worden gedaan, de uitspraak dan in deze procedure kan worden ingebracht en dat dan om beëindiging van de onderhavige procedure kan worden verzocht (op grond van artikel 33 lid 3 respectievelijk artikel 34 lid 3 Verordening Brussel I-bis).

2.10. Delco heeft haar vordering om aanhouding subsidiair gebaseerd op artikel 12 Rv, maar dit artikel is niet van toepassing, omdat deze kwestie al wordt geregeld door artikel 33 en 34 Verordening Brussel I-bis.

2.11. HKM c.s. hebben andere argumenten aangevoerd ter onderbouwing van hun standpunt dat de zaak niet aangehouden moet worden, maar die behoeven geen behandeling.

De proceskosten

2.12. Delco is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van HKM c.s. worden begroot op:

3 De beslissing

De rechtbank

in het incident

3.1. wijst het gevorderde af,

3.2. veroordeelt Delco in de proceskosten van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Delco niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

in de hoofdzaak

3.3. verwijst de zaak naar de rol van woensdag 17 september 2025 voor conclusie van antwoord.

Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2025.