Uitspraak inhoud

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: SHE 25/859

(gemachtigde: mr. L.A. Fischer),

en

(gemachtigde: mr. E. Heijligenberg).

  1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen zijn overplaatsing naar de opvanglocatie aan de [adres] in [woonplaats] . Eiser is het niet eens met deze overplaatsing. Volgens het college is deze overplaatsing geen besluit of daarmee gelijkgestelde handeling waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Eiser voert een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het besluit op bezwaar van het college.

Procesverloop

  1. Eiser is afkomstig uit Oekraïne en werd door de gemeente ’s-Hertogenbosch opvang geboden in de opvanglocatie aan de [adres] in [woonplaats] . Het Management Oekraïne opvang ’s-Hertogenbosch heeft eiser laten weten dat deze opvanglocatie rond de zomer van 2025 zal sluiten.

2.1. Op 6 januari 2025 is eiser schriftelijk medegedeeld dat hij gaat verhuizen naar de nieuwe opvanglocatie aan de [adres] in [woonplaats] . Eiser zal binnen enkele weken worden geïnformeerd over de verhuisdatum.

2.2. Eiser heeft op 19 februari 2025 bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 6 januari 2025 of de met een beslissing gelijk te stellen feitelijke handeling.

2.3. De bezwaarschriftencommissie heeft het college in haar advies van 25 maart 2025 geadviseerd om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de brief van 6 januari 2025 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er is geen sprake van een rechtshandeling volgens de bezwaarschriftencommissie, maar van een – niet op rechtsgevolg gerichte – mededeling van informatieve aard. Het college heeft volgens de bezwaarschriftencommissie terecht geen reden gezien om deze feitelijke handeling gelijk te stellen met een besluit als bedoeld in de Awb.

2.4. Met het bestreden besluit van 7 april 2025 heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

2.5. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.6. De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt hierna of het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Is er sprake van een besluit?

  1. Eiser voert aan dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De publiekrechtelijke bevoegdheid waarop de brief van 6 januari 2025 is gebaseerd, is neergelegd in artikel 9 van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne (de Regeling). Verder is overplaatsing naar een andere woonplek – mede gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 maart 2013[1] – op rechtsgevolg gericht.

4.1. De rechtbank overweegt als volgt.

4.1.1. Uit de systematiek van de Awb volgt dat alleen bezwaar en beroep open staat tegen besluiten in de zin van de Awb. Een besluit is volgens de Awb[2] een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een schriftelijke beslissing is alleen een publiekrechtelijke rechtshandeling als die rechtshandeling ook rechtsgevolg heeft. Een beslissing heeft rechtsgevolg, als zij er op is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen.

4.1.2. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 6 januari 2025 niet kan worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, omdat de overplaatsing van eiser niet op rechtsgevolg is gericht. Eiser heeft tijdelijke bescherming als ontheemde en wordt daartoe opgevangen in de gemeente ’s-Hertogenbosch. Eiser had als ontheemde op grond van de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne (de Tijdelijke wet) recht op opvang in een opvangvoorziening en heeft dat recht na overplaatsing nog steeds. De opvang vindt enkel plaats in een andere opvanglocatie dan voorheen. Er is daarom geen bevoegdheid, recht of verplichting ontstaan of teniet gedaan. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Is er sprake van een feitelijke handeling die met een beschikking wordt gelijkgesteld?

  1. Subsidiair voert eiser aan dat sprake is van een feitelijke handeling jegens een vreemdeling als zodanig. Daarvoor is volgens eiser niet vereist dat een rechtsgevolg intreedt. Hij wijst op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 2 maart 2010[3].

5.1. Het college heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een feitelijke handeling jegens een vreemdeling als zodanig die met een beschikking gelijk wordt gesteld. De door eiser genoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag ziet niet op de situatie van eiser, nu de vreemdeling in die uitspraak zijn recht op opvang kon verliezen. Daarnaast is de opvang ontheemden uit Oekraïne gebaseerd op de Tijdelijke wet en de Regeling en in beide is geen bepaling opgenomen die overeenkomt met artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

5.2. De rechtbank overweegt als volgt.

5.2.1. Op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 wordt voor de toepassing van deze afdeling met een beschikking tevens gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig, waaronder begrepen het niet verlenen van de verblijfsvergunning overeenkomstig artikel 14, tweede lid.

5.2.2. Uit vaste rechtspraak[4] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt het volgende. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000[5] volgt dat de wetgever de rechtsbescherming van een vreemdeling in het kader van het vreemdelingenrecht bij uitsluiting wilde opdragen aan de bestuursrechter, in het bijzonder de vreemdelingenrechter. Daarom staan voor een vreemdeling niet alleen rechtsmiddelen open tegen besluiten, maar ook – op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 – tegen rechtens relevante handelingen die een bestuursorgaan jegens hem als zodanig verricht. De Vw 2000 bevat een stelsel van rechtsbescherming dat beoogt te verzekeren dat een vreemdeling de rechtmatigheid van zulke besluiten en handelingen kan voorleggen aan een onafhankelijke rechter, in een rechtsgang die met voldoende waarborgen is omgeven. Met die uitbreiding van het besluitbegrip in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000, heeft de wetgever willen voorkomen dat bepaalde feitelijke handelingen jegens een vreemdeling als zodanig buiten het systeem van rechtsbescherming van de Awb zouden vallen, en waarvoor de burgerlijke rechter dan aanvullende rechtsbescherming zou moeten bieden.

5.2.3. De rechtbank is van oordeel dat de overplaatsing van eiser naar een andere opvangvoorziening een feitelijke handeling is die met een beschikking wordt gelijkgesteld. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat eiser ontheemde is in de zin van de Tijdelijke wet en de Regeling. Een ontheemde is de vreemdeling die tijdelijke bescherming geniet als bedoeld in artikel 1 van de Vw 2000.[6] Eiser is daarom, en ook gelet op de definitiebepaling[7] uit de Vw 2000, vreemdeling in de zin van de Vw 2000 en hij heeft rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder f of h, van de Vw 2000. De mededeling van het college dat eiser wordt overgeplaatst naar een andere opvangvoorziening is dus een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig, zoals bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000. Het standpunt van het college dat in de Tijdelijke wet en de Regeling geen bepaling is opgenomen die overeenkomt met artikel 72, derde lid, van de Vw 2000, neemt niet weg dat dit artikel wel op eiser als vreemdeling in de zin van de Vw 2000 van toepassing is.

5.3. Dit betekent dat het college het bezwaar van eiser ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard en ten onrechte van het horen van eiser heeft afgezien. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond, omdat het college het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat het college het bezwaar van eiser ten onrechte niet inhoudelijk heeft behandeld. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de rechtmatigheid van de overplaatsing te nemen. Dit omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar.

6.1. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor een termijn van zes weken.

6.2. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,–, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.L. Verbruggen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:3

[…].

Vreemdelingenwet 2000

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (…) tijdelijke bescherming: rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder f of h, van de vreemdeling wiens uitzetting in verband met een aanvraag als bedoeld in artikel 28 op grond van de richtlijn tijdelijke bescherming achterwege blijft; (…) vreemdeling: ieder die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander moet worden behandeld; […].

Artikel 72

Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne

Artikel 1. Definities

In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • ontheemde: de vreemdeling die tijdelijke bescherming geniet als bedoeld in artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij onder de reikwijdte valt van Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan, of een verlenging daarvan; […].

Artikel 2. Taak

  1. Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor de materiële en immateriële opvang van ontheemden. […].

Artikel 3. Delegatiegrondslag

  1. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de wijze waarop het college van burgemeester en wethouders in de taak, bedoeld in artikel 2, eerste lid, voorziet, waaronder regels over de te bieden verstrekkingen aan ontheemden en regels over de voorwaarden waaronder ontheemden die verstrekkingen ontvangen. […].

Regeling opvang ontheemden Oekraïne

Artikel 1

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

[…].

Artikel 2

  1. Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor de opvang van ontheemden. De in de eerste volzin bedoelde taak is niet van toepassing op alleenstaande minderjarige ontheemden. […].

Artikel 9

ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4087.

Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.

ECLI:NL:RBSGR:2010:BL6417.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2423.

Kamerstukken II, 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 71 en Kamerstukken II, 1999-2000, 26 732, nr. 7, p. 60 en p. 205-206.

Zie artikel 1 van de Tijdelijke wet en artikel 1 van de Regeling.

Artikel 1 van de Vw 2000.


Voetnoten

ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4087.

Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.

ECLI:NL:RBSGR:2010:BL6417.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2423.

Kamerstukken II, 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 71 en Kamerstukken II, 1999-2000, 26 732, nr. 7, p. 60 en p. 205-206.

Zie artikel 1 van de Tijdelijke wet en artikel 1 van de Regeling.

Artikel 1 van de Vw 2000.