Uitspraak inhoud

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [01.309976.23] Locatie 's-Hertogenbosch Strafrecht

Parketnummer: 01.309976.23

Datum uitspraak: 22 mei 2024

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] , geboren te 's-Hertogenbosch op [1988] , wonende te [adres] ,

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 mei 2024.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 april 2024. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

t.a.v. primair: hij op of omstreeks 3 juli 2023 te Maren-Kessel, gemeente Oss, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig, te weten een fiets, daarmede rijdende over de weg, de Hustenweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend (aldaar), -in strijd met artikel 5 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn verplichting te voldoen het verplichte fiets/bromfietspad te gebruiken, en/of -in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn verplichting te voldoen zoveel mogelijk rechts te houden op de weg, en/of -(vervolgens) tegen de voor hem, verdachte, uit tegengestelde richting tegemoet komende, op die weg rijdende verkeersdeelnemer niet en/of niet tijdig op te merken, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken pols, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 3 juli 2023 te Maren-Kessel, gemeente Oss als bestuurder van een voertuig, te weten een fiets, daarmee rijdende op de weg, de Hustenweg (aldaar), -in strijd met artikel 5 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn verplichting heeft voldaan het verplichte fiets/bromfietspad te gebruiken, en/of -in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn verplichting heeft voldaan zoveel mogelijk rechts te houden op de weg, en/of -tegen de voor hem, verdachte, uit tegengestelde richting tegemoet komende, op die weg rijdende verkeersdeelnemer niet en/of niet tijdig heeft opgemerkt, en/of door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, terwijl hij, verdachte, heeft verkeerd in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet.

Ten gevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging begaan, is in de 14e regel van het primair tenlastegelegde na het woordje ‘merken’ weggevallen ‘en/of aan te rijden’ De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie heeft tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde gerekwireerd, met ernstige schuld als schuldgradatie.

Het standpunt van de verdediging. De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.

Het oordeel van de rechtbank.

Juridisch kader artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Dat betekent dat in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, waarbij roekeloos geldt als de zwaarste vorm van schuld.

Om tot het oordeel te kunnen komen dat sprake is van roekeloosheid moeten zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en dat verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Voor roekeloosheid in juridische zin moet sprake zijn van een combinatie van verkeersgevaarlijke gedragingen zoals genoemd in artikel 5a van de WVW of één verkeersgevaarlijke gedraging die gedurende lange tijd wordt verricht.

Voor de overige schuldgradaties van artikel 6 van de WVW is (minimaal) een min of meer grove of aanmerkelijke schuld vereist. Deze vorm van schuld wordt wel aangeduid als (aanmerkelijke) onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of onoplettendheid. Deze onvoorzichtigheid moet bovendien verwijtbaar zijn. Het gaat bij ‘schuld’ in deze zin dus in de kern om een ‘aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid’. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding is voldoende voor het aannemen van schuld. Het gaat om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt, dan wel of het rijgedrag aanmerkelijk onder de maat is gebleven van wat van een verkeersdeelnemer wordt geëist.

Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Of sprake is van een dergelijke mate van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij is de weging en selectie van het beschikbare bewijsmateriaal voorbehouden aan de feitenrechter.

Vaststellingen De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast. Verdachte is na een bovenmatige alcoholconsumptie (naar eigen zeggen 15 glazen bier en door een ademanalyse vastgesteld op een hoog alcoholgehaltevan 835 ugl ) als fietser op een niet voor hem bestemd en smal eenrichtingsfietspad tegen het verkeer in gaan fietsen. Op enig moment kwam hem een tegenligger op een bromfiets tegemoet. Deze tegenligger, slachtoffer [slachtoffer] , zag verdachte aan komen fietsen, matigde zijn snelheid, ging uiterst rechts rijden, knipperde met zijn grootlicht en claxonneerde. Verdachte zag de tegenligger maar is toch door blijven fietsen, waarna de aanrijding is ontstaan toen zij elkaar passeerden omdat verdachte op dat moment onvoldoende rechts hield en een onverwachte stuurbeweging geeft gemaakt. .

Beoordeling rechtbank De rechtbank oordeelt allereerst dat sprake is van causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval, in die zin dat als die gedragingen achterwege zouden zijn gebleven het ongeluk niet zou zijn gebeurd.

Naar het oordeel van de rechtbank was deze aanrijding in de gegeven omstandigheden, waarbij verdachte in zwaar benevelde toestand er voor heeft gekozen om op een smal fietspad tegen het verkeer in te gaan fietsen, terwijl hij door genoemde hoge alcoholconsumptie redelijkerwijs niet langer in staat moet zijn geacht een rechte lijn te kunnen houden en de situatie goed in te schatten, ook een voorzienbaar gevolg toen een tegenligger hem naderde en hem wilde passeren.

Toetsend aan het hiervoor weergegeven juridisch kader is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake van roekeloosheid, zodat verdachte partieel van dit onderdeel wordt vrijgesproken. De rechtbank kwalificeert het verkeersgedrag van verdachte wel als zeer onvoorzichtig en onoplettend.

Het lichamelijk letsel van het slachtoffer Slachtoffer [slachtoffer] heeft als gevolg van het verkeersongeval een gecompliceerde polsbreuk opgelopen. De breuk zat precies op de groeischijf, waardoor het bot van de hand en de arm naast elkaar zaten. Het slachtoffer moest onder narcose worden gebracht om de pols recht te zetten. Uit zijn verklaring van 12 januari 2024, zes maanden na het ongeval, volgt dat de breuk nog steeds niet was hersteld, het slachtoffer bij bepaalde bewegingen nog steeds pijn ervoer en dat een MRI-scan van 13 december 2023 geen definitief uitsluitsel over het letsel heeft geboden. Op de scan waren onverklaarbare afwijkingen bij de pols te zien waarvan onzeker is of operatief ingrijpen (definitief) soelaas zal bieden. Uit deze verklaring volgt verder dat het slachtoffer veel hinder ondervindt in de uitoefening van normale dagelijkse handelingen en dat hij halve dagen met aangepaste werkzaamheden werkt. Gezien de complexiteit van de breuk, de duur van het herstel, de onzekerheid waarmee het herstel is omgeven en de gevolgen die het slachtoffer op alle leefgebieden nu nog door het letsel ondervindt, acht de rechtbank de kwalificatie zwaar lichamelijk letsel gerechtvaardigd.

De bewijsmiddelen De rechtbank acht het primaire feit wettig en overtuigend bewezen op grond van: -een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 4 juli 2023 (digitale paginering, p. 10-12); -een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 4 juli 2023 (digitale paginering, p. 5-6); -een afdruk van een ademanalyseformulier betreffende verdachte (digitale paginering, p. 8); -een proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 5 juli 2023 (digitale paginering p. 13-14); -een formulier medische informatie d.d. 13 juli 2023 (digitale paginering p. 21); -een aanvullend proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] , PL2100- 2023145811-23, politie Eenheid Oost-Brabant, d.d. 12 januari 2024; -de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 april 2024.

De hiervoor opgesomde gepagineerde bewijsmiddelen zijn afkomstig uit het dossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, registratienummer PL2100-2023145855, afgesloten d.d. 30 juli 2023, aantal doorgenummerde (digitale) bladzijden: 31 alsmede een aanvullend proces-verbaal van verhoor slachtoffer opgemaakt op 12 januari 2024 Dit bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt, alsmede (eventueel) andere bescheiden. Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

(primair) op 3 juli 2023 te Maren-Kessel, gemeente Oss, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig, te weten een fiets, daarmede rijdende over de weg, de Hustenweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend -in strijd met artikel 5 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn verplichting te voldoen het verplichte fiets/bromfietspad te gebruiken, en -in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn verplichting te voldoen zoveel mogelijk rechts te houden op de weg en -tegen de voor hem, verdachte, uit tegengestelde richting tegemoet komende, op die weg rijdende verkeersdeelnemer aan te rijden waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken pols werd toegebracht, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie. (bijlage) De officier van justitie heeft de navolgende straffen gevorderd: -een taakstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis; -een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar; -een rijontzegging van 2 maanden.

Het standpunt van de verdediging. De raadsman van verdachte heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd, met de kanttekening dat de oplegging van een geldboete de voorkeur zou genieten.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de binnen de rechtspraak (LOVS) ontwikkelde oriëntatiepunten die zien op het veroorzaken van een verkeersongeval na een alcoholgebruik met een promillage van 835 ugl. Dat oriëntatiepunt gaat in de gegeven omstandigheden uit van een gevangenisstraf van 7 maanden en een rijontzegging van 3 jaren. De rechtbank merkt hierbij op dat deze oriëntatiepunten geen onderscheid maken in het type verkeersdeelnemer dat een veroordeelde was ten tijde van het plegen van het delict. De rechtbank ziet echter aanleiding om een aanzienlijk strafmatigend effect uit te laten gaan van het feit dat verdachte geen gemotoriseerde verkeersdeelnemer was, maar een fietser. Voor fietsers geldt immers dat zij weliswaar ook ernstige verkeersongevallen kunnen veroorzaken, maar de risico’s daarop zijn in de regel lager dan bij gemotoriseerde verkeersdeelnemers het geval is.

Verdachte is in zwaar benevelde toestand als fietser op een niet voor hem bestemd smal fietspad tegen het verkeer in gaan fietsen. Toen een tegenligger (bromfietser) hem wilde passeren is het tot een aanrijding gekomen omdat verdachte niet in staat was om voldoende rechts te houden. Het is algemeen bekend dat het gebruik van alcohol de rijvaardigheid negatief beïnvloedt. Ook is algemeen bekend dat zich op een fietspad kwetsbare verkeersdeelnemers begeven. Desondanks heeft verdachte er voor gekozen om na een forse alcoholconsumptie op een niet voor hem bestemd fietspad tegen het verkeer in te gaan fietsen. De rechtbank heeft hiervoor onder kopje ‘Het lichamelijk letsel van het slachtoffer’ al uitvoerig stilgestaan bij de aard van het opgelopen lichamelijk letsel (een gecompliceerde polsbreuk), de duur van het met onzekerheden omgeven herstel van dit letsel, de hinder die het slachtoffer er nog steeds van ondervindt en de algehele impact ervan op zijn leven.

De rechtbank weegt verder in matigende zin in de strafoplegging mee dat verdachte nooit eerder vanwege een verkeersfeit met politie of justitie in aanraking is geweest en dat hij kort na het ongeval het slachtoffer thuis heeft opgezocht en bij die gelegenheid zijn spijt heeft betuigd en zijn excuses heeft aangeboden. Ter terechtzitting heeft verdachte er blijk van gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffer aangedane leed inziet en heeft hij oprecht berouw getoond. De rechtbank acht verder als matigende factor van belang dat hij de schadeafwikkeling direct bij de verzekeraar in gang heeft gezet.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van een rijontzegging. Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat deze alleen betrekking kan hebben op het besturen van motorrijtuigen. Het feit is echter gepleegd op een fiets. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting kan de rechtbank geen bijzondere risico’s opmaken dat verdachte strafbare feiten met een motorrijtuig heeft gepleegd of zal plegen. Daarnaast is verdachte fulltime werkzaam als uitvoerder bij infraprojecten. Een rijontzegging zou verdachte onevenredig raken. Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank het opleggen van een rijontzegging niet passend acht.

De rechtbank acht in de onderhavige zaak, waarbij verdachte als beschonken fietser een verkeersongeval heeft veroorzaakt, met inachtneming van de hiervoor genoemde matigende factoren, een (voorwaardelijke) gevangenisstraf of een (voorwaardelijk) rijontzegging geen passende sanctionering. Daarentegen acht de rechtbank, ondanks de 70 tot 80 uren die verdachte naar eigen zeggen per week werkt, een taakstraf van 140 uren passend en geboden.

De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder het een en ander heeft plaatsgevonden, voldoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank acht de door de verdediging geopperde geldboete geen recht doen aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

(primair) overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid van deze wet

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.

t.a.v. primair: Een taakstraf voor de duur van 140 uren subsidiair 70 dagen hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door: mr. O.Y. Ifzaren, voorzitter, mr. M.M.L.A.T. Doll en mr. R.M.A. in 't Veld, leden, in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier, en is uitgesproken op 22 mei 2024.