ECLI:NL:RBNNE:2025:4080 - Rechtbank Noord-Nederland - 8 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18-349594-24 ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18-152755-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 oktober 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 september 2025.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.I.T. Spaan, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
parketnummer 18-349594-24 1 hij op of omstreeks 31 oktober 2024 te Groningen, althans in Nederland, met een kind beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2017, een of meerdere seksuele handelingen, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
en welke verkrachting werd voorafgegaan door, vergezeld van en/of gevolgd door dwang, geweld en/of bedreiging, door
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 oktober 2024 te Groningen, althans in Nederland, met een kind beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2017 een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten
en welke aanranding werd voorafgaan door, vergezeld van en/of gevolgd door dwang, geweld en/of bedreiging, door
2
hij op of omstreeks 26 oktober 2024 te Groningen, althans in Nederland, een kind beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 2016), indringend mondeling en/of schriftelijk seksueel heeft benaderd op een wijze die schadelijk te achten was voor kinderen beneden de leeftijd van zestien jaren, door tegen/aan die [slachtoffer 2] te zeggen/vragen of zij aan zijn piemel wilde zuigen en/of uit zijn piemel wilde drinken, althans woorden van gelijke aard of strekking;
parketnummer 18-152755-23 hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2022 tot en met 31 mei 2022 te Groningen, althans in Nederland, met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meerdere ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , te weten het brengen/duwen van zijn penis in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 3] .
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat onder parketnummer 18-349594-24 feit 1 primair niet bewezen kan worden dat verdachte, [slachtoffer 1] seksueel is binnengedrongen met zijn penis of tong.
Standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van parketnummer 18-349594-24 feiten 1 en 2 heeft zij daartoe aangevoerd dat het dossier telkens onvoldoende steunbewijs bevat om de verklaringen van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] op specifieke punten te ondersteunen. Daarnaast heeft verdachte van meet af aan ontkend dat hij [slachtoffer 1] heeft aangeraakt dan wel seksueel is binnengedrongen en dat hij [slachtoffer 2] niet seksueel heeft benaderd. Ten aanzien van parketnummer 18-152755-23 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat sprake is geweest van seksueel binnendringen met wederzijdse instemming en dat verdachte dacht dat [slachtoffer 3] 16 jaar oud was. Dit maakt dat het ontuchtige karakter van voornoemd binnendringen ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
In de zaak met parketnummer 18-349594-24, feit 1 primair
Ik hoor dat [moeder slachtoffer 1] vertelt dat haar dochter aan het spelen was met haar vriendin [vriendin slachtoffer 1] en [vriendin slachtoffer 1] . Daar komt een man die de meisjes vraagt of zij willen helpen zoeken naar een hut. Er wordt een spelletje gespeeld waarbij de meisjes een getal onder de 10 moeten raden. [vriendin slachtoffer 1] was de eerste die het goed raadde en mocht mee met de man. Als laatste ging [slachtoffer 1] mee. Zij bleef langer weg. [slachtoffer 1] en haar ouders gingen vervolgens eten om daarna te gaan douchen. Toen [moeder slachtoffer 1] haar dochter ging douchen zag zij modder op de onderbroek van [slachtoffer 1] . Ik hoorde dat ze modder zag aan de binnen- en buitenzijde van de onderbroek. [moeder slachtoffer 1] merkte dat [slachtoffer 1] verdrietig was en dat het lastig was om het verhaal van die middag eruit te krijgen. [moeder slachtoffer 1] vertelt dat ze er aan moest trekken bij [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] vertelde dat de man had gezegd dat het een geheimpje was en dat hij had gevraagd of ze hem een kusje wilde geven. Dat wilde [slachtoffer 1] niet. Ook vroeg de man of ze haar broek naar beneden wilde doen. Ook dat wilde ze niet. Ik hoorde dat [moeder slachtoffer 1] zei dat ze nogmaals gevraagd heeft of [slachtoffer 1] haar onderbroek uit had gehad. [slachtoffer 1] zei dat dit klopte. [moeder slachtoffer 1] vroeg of de man aan de Yoni van [slachtoffer 1] had gezeten. [slachtoffer 1] bevestigde dit. [moeder slachtoffer 1] vroeg of hij aan of in haar Yoni had gezeten. [slachtoffer 1] vertelde dat dit in haar Yoni was. Moeder vroeg of dit met zijn vingers was geweest of met iets anders. [slachtoffer 1] zei dat dit met de vingers was geweest en dat het pijn deed.
- een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal getuigenverhoor d.d. 5 november 2025, opgenomen op pagina 59 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
V1: En wat ging die jongensmeneer doen dan? Hoe ging die jullie helpen dan? A: Hij vroeg of we een hut gingen zoeken in de speeltuin haar vlakbij. V1: En dan ben je hier. Hoe ging het toen? Toen jullie daar waren? A: Ik moest het tussen ons twee (2) houden, hij ging twee (2) euro laten zien. En hij vroeg dingen aan mij. Of ik durfde om mn broek uit te doen, en dat durfde ik wel. Maar hij deed zelf mijn onderbroek uit. A: Toen deed ik m'n broek uit. Helemaal tot hier. V1: Tot hier. Je wijst bij je enkels aan ongeveer. En hoe zat het dan met je onderbroek toen je je broek uitdeed? A: Hij trok hem uit. Gewoon net zoals ik gewoon m'n broek rustig uitdeed, maar hij trok hem... Hij trok mn onderbroek uit. Even ver. V1: Zei jij nog wat? A: Ja. Dat mag niet. Maar hij zei, op deze toon: Hmm, kan me niks schelen. V1: En toen jouw broek... Onderbroek naar beneden trok, hè. Stond je toen, zat je toen, lag je? Of anders? A: Ik lag toen. Op de grond. V1: En hoe kwam het datje lag op de grond? A: Hij had dat gezegd. Want ik ging mee in eh... Dat ik naar hem ging luisteren en dat ik alles ging doen wat die zei. Dan kreeg ik die twee (2) euro. En als ik echt alles deed. Dan kreeg ik misschien wel vier (4) euro. Hij zei dat zelf. Hij liet het geld ook even zien. V1: En waar lag jij dan op de grond? A: Achter de bosjes. V1: En hoe stond hij voor jou? A: Gewoon, hij stond gewoon op beide zn benen recht voor mij. V1: Recht voor jou. Oké. En dan is jouw onderbroek is naar beneden. Hoe doet die dat dan? Want als die recht voor jou staat, hoe krijgt die die onderbroek dan naar beneden? A: Hij ging op zn hurken. Toen ging die met zn vingers in m'n joni (fon.) zitten. Met meer vingers. V1: En wat bedoel je precies met je joni? Wat kun je met je joni? A: Plassen. V1: Plassen. En wie hebben dr allemaal een joni? A: Meisjes.
V1: Dus hij zat met zijn vingers in jouw joni. En jij zei, hij stond ook recht voor je. En toen die de broek naar beneden deed zat die op zn hurken. En toen hij met zn vingers in jouw joni zat, hoe zat die toen? A: Toen zat die nog steeds op zn hurken. Maar ik probeerde ze dr uit te halen. Ik probeerde ze te pakken en weg te duwen, maar dat lukte me. Maar ik probeerde weg te gaan, eerst een stukje lopend, maar daarna probeerde ik te rennen, maar hij pakte me hier heel stijf steeds toen ik dat probeerde. V1: Oké. Oké, dat snap ik. Maar ik wou even terug, want dan lig je daarzo, en hij zit met zijn vingers zeg je in je joni. Wat voelde je toen? A: Pijn. Overal in m'n joni. Tussen die lipjes. V1: Tussen die lipjes. Oké. En wat deed hij precies met zijn vingers tussen die lipjes? Zo doe je. Je maakt bewegingen. Ik doe het even voor, voor [naam] . Maakt heen en weer gaande bewegingen met de vingers. V1: Op welk moment probeerde jij weg te komen dan? A: Toen ik z'n vingers een paar keer probeerde weg te duwen. Toen deed ik m'n broek aan, en probeerde ik uit dat soort van plekje voor een hut te komen. Maar dat lukte niet. Hij pakte me steeds bij mn arm. Hier steeds bij mn pols. Hij trok me gewoon terug. Toen ging die weer verder. V1: Ik wil nog even een stukje terug hoor. Hij ging verder. Waar ging hij meer verder dan? A: Met wat ik zo vervelend vind. Hij trok me steeds weer op de grond.
- een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer [nummer] (aanvraag 001), d.d. 4 november 2025 opgemaakt door dr.
A.B. Ouweneel, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen op pagina 614 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als zijn/haar verklaring:
In de zaak met parketnummer 18-349594-24, feit 2
Ik verbalisant ben met collega [verbalisant] naar de [adres] te Groningen gegaan. Dit naar aanleiding van een melding vanuit de meldkamer Noord-Nederland waarbij een meisje seksueel benaderd was door een man. Aldaar hebben wij gesproken met de ouders van [slachtoffer 2] , genaamd [moeder slachtoffer 2] en [vader slachtoffer 2] . Zij vertelden dat hun dochters [slachtoffer 2] en [zus slachtoffer 2] aan het spelen waren in een speeltuin bij de [locatie speeltuin 1] , dit samen met hun vriendin [vriendin slachtoffer 2] . Hier werden ze aangesproken door een man die zijn hond kwijt was en vroeg de meisjes of zij wilden helpen zoeken. Uiteindelijk ging [slachtoffer 2] met de man mee zoeken. De man had in de bosjes gevraagd of [slachtoffer 2] uit zijn piemel wilde drinken. [moeder slachtoffer 2] merkte aan haar dochter dat zij overstuur was en dat zij in eerste Instantie niet wilde vertellen wat er was gebeurd.
- een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 november 2025, opgenomen op pagina 375 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
V: En in die bosjes, hè, gaat het dan over iets zeggen, of over iets doen wat er in de bosjes is gebeurd toen jij alleen met hem was. A: Iets doen. Iets niet leuks. V: Je zei ook nog dat die rare dingen zei? Of hoe zei je dat? Hij stelde ook nog vragen. Wat voor vragen stelde die dan? A: Eentje weet ik, maar de andere weet ik niet meer. V: Oké. En welke weetje nog wel? V: Misschien kan mama dan nu vertellen watje haar verteld hebt? Moeder: Ja? Ze zei tegen mij eigenlijk letterlijk van dat hij wou dat zij uit zijn piemel zou drinken. Toch? V: Is dat zo [slachtoffer 2] ? Heb je het zo verteld aan mama? A: Zuigen. Moeder: Zuigen. Ik dacht dat het drinken was. V: En op welk moment heeft hij dat verteld? Wie waren daar toen bij? A: Niemand. Alleen ik en hij.
- een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 november 2025, opgenomen op pagina 383 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Locatiegegevens telefoon verdachte 26-10-2024 ROND 15:42 UUR OMG. [locatie speeltuin 2] : Hieronder een weergave uit de telefoon van verdachte waarbij het toestel rondom een straal van 60 meter rondom de speeltuin aan de [locatie speeltuin 2] locatie gegevens genereerde. Hierbij is het speeltuintje in het midden van de cirkel gesitueerd. In het rode kader de punten die daadwerkelijk locatie gegevens IN de speeltuin betroffen. Ik zag dat één van de punten locatiegegevens betroffen van 26-10-2024 met een tijdstempel tussen 15:00:23 uur en 15:35:23 uur. De melding over het seksueel benaderen van het meisje kwam om 15:42 uur binnen. Het zou net daarvoor plaats gevonden hebben.
In de zaak met parketnummer 18-152755-23 De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Juridisch kader steunbewijs Zedenzaken zijn vaak bewijstechnisch lastige zaken, omdat deze zaken zich doorgaans laten kenmerken door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de situatie waarin de ten laste gelegde seksuele handelingen zouden hebben plaatsgevonden. Veelal gaat het bij een ontkennende verdachte om het woord van het slachtoffer tegen dat van verdachte. Dat geldt ook voor onderhavige zaak: de
belastende verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] staan tegenover de grotendeels ontkennende verklaring van verdachte.
Op grond van het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) en de op die bepaling betrekking hebbende jurisprudentie van de Hoge Raad kan het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij eraan in de weg staat dat de rechter tot een bewezenverklaring komt ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Uit deze jurisprudentie volgt dat de aangifte dus steun moet vinden in een ander bewijsmiddel. Daarbij geldt dat de verklaringen van getuigen over wat zij van het slachtoffer hebben gehoord onvoldoende zijn om als steunbewijs te kunnen gelden, omdat die verklaringen te herleiden zijn tot de verklaring van de aangever, terwijl daarvoor nu juist steunbewijs wordt gezocht. Van belang is dus dat de verklaring van het slachtoffer op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan van degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.
[slachtoffer 1] De rechtbank oordeelt dat de verklaring van [slachtoffer 1] authentiek en betrouwbaar is. Na het buitenspelen met haar vriendinnetjes zag de moeder van [slachtoffer 1] dat zij verdrietig was. Moeder heeft verklaard dat het lastig was om het verhaal van die middag eruit te krijgen en dat zij er aan moest trekken bij [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft uiteindelijk gedetailleerd verklaard over de man die een hut wilde zoeken in het bos, dat zij een getal moest raden, dat de man haar geld heeft beloofd en dat zij vervolgens met de man mee de bosjes in is gegaan. Vervolgens heeft zij gedetailleerd verklaard over wat de man bij haar heeft gedaan, namelijk dat hij haar onderbroek heeft uitgetrokken, dat hij haar met meerdere vingers is binnengedrongen, tussen die lipjes, en dat zij daarna overal pijn had. [slachtoffer 1] heeft de vingerbewegingen duidelijk laten zien aan de politieverhoorders en deze zijn ook duidelijk beschreven in het proces-verbaal. Voorts heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij meermaals heeft geprobeerd om de vingers van de man uit haar vagina te krijgen en om weg te komen, maar dat zij niet weg mocht van de man en dat hij haar bij haar pols en arm vastpakte en haar terugtrok naar de grond.
[slachtoffer 1] is zowel bij haar moeder, als bij het getuigenverhoor van de politie bij haar verklaring gebleven. Op basis van de verklaring van haar moeder, tezamen met twee DNA-matches op de tailleband van de onderbroek als sperma op de onderbroek, oordeelt de rechtbank dat de verklaring van [slachtoffer 1] op specifieke punten wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal
De rechtbank merkt op dat verdachte zijn verhaal gedurende de meerdere verhoren bij de politie telkens heeft aangepast naargelang hij werd gevoed met nieuwe informatie. Zijn diverse verklaringen zijn op meerdere punten innerlijk tegenstrijdig. De verklaring van verdachte dat hij niet bij [slachtoffer 1] is binnengedrongen, dat [slachtoffer 1] achter hem aan was gelopen toen hij de bosjes in ging om te plassen en dat zijn handelingen zich hebben beperkt tot aftrekken, acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft verkracht door met zijn vingers bij haar binnen te dringen en dat hij daarbij dwang en geweld heeft gebruikt.
[slachtoffer 2] De rechtbank oordeelt daarnaast dat ook de verklaring van [slachtoffer 2] authentiek en betrouwbaar is. [slachtoffer 2] was na het buitenspelen met haar vriendinnetjes overstuur en heeft tegenover haar moeder verklaard dat er een man bij hen kwam, die zijn hondje zocht. De man vroeg of zij wilden helpen om zijn hondje te zoeken. Uiteindelijk is [slachtoffer 2] met de man meegegaan en vervolgens heeft de man gevraagd of zij uit zijn piemel wilde drinken.
Ook [slachtoffer 2] is bij zowel haar moeder, als bij het getuigenverhoor van de politie grotendeels bij haar verklaring gebleven. Haar verklaring wijkt in zoverre af dat [slachtoffer 2] haar moeder tijdens het getuigenverhoor heeft verbeterd. De man vroeg namelijk niet of zij uit zijn piemel wilde drinken, maar wilde zuigen. Samen met de verklaring van verdachte en de uitgelezen locatiegegevens van zijn telefoon, oordeelt de rechtbank dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer 2] en dat die verklaring dus, op specifieke punten wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.
Juridisch kader ontucht Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 245 Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Bij ontuchtige handelingen in juridische zin moet het gaan om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm, anders gezegd: de meerderheidsopvatting over wat wel en niet aanvaardbaar is als het gaat om seksuele handelingen tussen en met jongeren. Het ontuchtig karakter kan ontbreken indien de handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die in geringe mate in leeftijd van elkaar verschillen én die een affectieve relatie met elkaar hebben en er sprake is van een zekere gelijkwaardigheid tussen de betrokken personen. Voor het oordeel of een seksuele handeling wel of niet ontuchtig is, is niet van belang of de jeugdige het initiatief tot de seksuele handeling heeft genomen of heeft ingestemd met het verrichten van de seksuele handeling.
[slachtoffer 3] De rechtbank oordeelt dat, anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, het leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer 3] niet gering is en dat er geen sprake is geweest van een affectieve relatie op basis van een zekere gelijkwaardigheid. De seksuele handelingen die tussen hen beide hebben plaatsgevonden, moeten daarom aangemerkt worden als ontuchtig en daarmee heeft verdachte gehandeld in strijd met de sociaal-ethische norm. Dat verdachte dacht dat [slachtoffer 3] 16 jaar was maakt dit niet anders, nu de leeftijd in artikel 245 Sr is geobjectiveerd.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feiten 1 primair en 2 onder parketnummer 18-349594-24 en het feit onder parketnummer 18-152755-23 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
18-349594-24 feit 1 primair hij op 31 oktober 2024 te Groningen, met een kind beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2017, seksuele handelingen, die mede bestonden uit het
seksueel binnendringen van het lichaam, te weten
18-349594-24 feit 2 hij op 26 oktober 2024 te Groningen, een kind beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 2016), indringend mondeling seksueel heeft benaderd op een wijze die schadelijk te achten was voor kinderen beneden de leeftijd van zestien jaren, door aan die [slachtoffer 2] te vragen of zij aan zijn piemel wilde zuigen;
18-152755-23 hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 februari 2022 tot en met 31 mei 2022 te Groningen, met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meerdere ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , te weten het brengen/duwen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 3] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1 primair. gekwalificeerde verkrachting in de leeftijdscategorie beneden twaalf jaren;
-
een kind beneden de leeftijd van zestien jaren indringend mondeling seksueel benaderen op een wijze die schadelijk te achten is voor kinderen beneden de leeftijd van zestien jaren;
-
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de in de zaak met parketnummer 18- 349594-24 ten laste gelegde feiten en het in de zaak met parketnummer 18-152755-23 ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en dat daarnaast aan verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna ook: tbs met dwangverpleging) wordt opgelegd. De officier heeft daarbij gewezen op de ernst van de feiten, het hoge risico op herhaling en de ernst van de problematiek van verdachte.
Standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend. Zij heeft ervoor gepleit dat indien aan verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling wordt opgelegd, kan worden volstaan met een tbs met voorwaarden. Tot slot heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de inverzekeringstelling van verdachte te laat heeft plaatsgevonden en dat dit strafvermindering rechtvaardigt.
Oordeel van de rechtbank Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de Pro Justitia rapportages van 17 juli 2025, 15 augustus 2025 en 19 augustus 2025, de rapportages van de reclassering en het uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 september 2025, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige zedenmisdrijven. Hij heeft op berekenende wijze een zevenjarig meisje mee de bosjes in genomen en haar verkracht door met zijn vingers haar vagina binnen te dringen. Daarbij heeft hij dwang en geweld gebruikt op momenten dat zij zich hiertegen verzette en probeerde te ontkomen. Verdachte heeft daarnaast gedurende een periode van vijf maanden ontuchtige handelingen gepleegd met een vijftienjarig meisje, waarbij sprake is geweest van seksueel binnendringen. Tot slot heeft hij zich schuldig gemaakt aan het seksueel corrumperen van een achtjarig meisje door haar te vragen of zij aan zijn piemel wilde zuigen.
Verdachte heeft zich uitsluitend laten leiden door zijn eigen seksuele lusten en heeft daarbij geen oog gehad voor het welzijn van de kwetsbare slachtoffers. Verdachte heeft met deze strafbare feiten een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. De ervaring leert dat (jeugdige) slachtoffers van zedendelicten in een later stadium psychisch nadelige
gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Mede uit de ter zitting afgelegde slachtofferverklaringen is gebleken dat impact op de jonge slachtoffers, alsmede hun familieleden, groot is geweest. Ook maatschappelijk gezien veroorzaken zedenmisdrijven veel onrust in de samenleving, in het bijzonder wanneer jonge kinderen daarvan het slachtoffer zijn.
De aard en ernst van de door verdachte gepleegde feiten rechtvaardigt in beginsel een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om de maatregel tbs met verpleging van overheidswege op te leggen.
Oplegging van de tbs-maatregel De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 17 juli 2025 door E. Strijks en L. Breuer, neuroloog en neuropsycholoog, de Pro Justitia rapportage van 15 augustus 2025 door M. Krops, gezondheidszorgpsycholoog, en de Pro Justitia rapportage van 19 augustus 2025 door T.W.D.P. van Os, psychiater. In deze rapportages wordt geadviseerd om tbs met dwang op te leggen. Deze rapportages houden onder meer in, zakelijk weergegeven:
Er is bij verdachte sprake van een ongespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis, een parafiele stoornis en een gameverslaving. Deze stoornissen bestonden ten tijde van de strafbare feiten. Hoewel een delictscenario niet goed met verdachte kon worden besproken, is aannemelijk dat de stoornissen elkaar beïnvloeden, versterken en een rol spelen in zijn dagelijks leven. Door impulsiviteit, egocentrisme en geringe gewetensfuncties gaat verdachte snel over tot het nastreven van eigen belang, zonder daarbij oog te hebben voor de consequenties of morele aanvaardbaarheid van zijn gedragskeuzes. Het gebruik van cannabis kan tot nog minder gedragscontrole hebben geleid of zijn (seksuele) behoeften verder hebben versterkt. Geadviseerd wordt om de strafbare feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen.
Er is sprake van complexe problematiek en een zeer hoog risico op herhaling van seksueel grensoverschrijdend delictgedrag. Eerdere ambulante trajecten om de problematiek te behandelen hebben onvoldoende opgeleverd. Het risico op recidive is sterk afhankelijk van een context waarin verdachte enerzijds behandeling en anderzijds een hoge mate van toezicht, controle en externe structuur wordt geboden. Geadviseerd wordt om aan verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen omdat alleen deze maatregel voldoende garantie geeft dat het gevaar kan worden teruggedrongen en behandeling en resocialisatie kan worden gerealiseerd. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden biedt onvoldoende garanties om de behandeling vorm te geven en het recidivegevaar op geweldsdelicten tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen, gezien de ernst van de problematiek en de zwakke impulscontrole van verdachte.
De rechtbank kan zich verenigen met de inhoud en conclusies van de rapportages en neemt deze over.
Evenals de officier van justitie komt de rechtbank op basis van de inhoud van de rapportages tot de conclusie dat, gelet op de hardnekkige problematiek, het gebrek aan beschermende factoren en het hoge gevaar op herhaling van seksueel grensoverschrijdend gedrag, een behandeling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is.
De rechtbank stelt vast dat voldaan is aan de formele vereisten voor oplegging van de tbs-maatregel. Bij verdachte bestond tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Verdachte heeft een misdrijf begaan waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Verder eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel.
De rechtbank is ook van oordeel dat verdachte van overheidswege moet worden verpleegd omdat de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist.
De rechtbank zal, nu het bewezenverklaarde een misdrijf betreft dat gericht was tegen en gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, de maatregel ongemaximeerd opleggen.
De rechtbank overweegt tot slot dat zij geen aanleiding ziet nader onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheid van een aangeboren genetische aandoening, zoals FXS. Rapporteurs hebben aangegeven dat het feit dat (nu) nog niet met zekerheid is vast te stellen of verdachte lijdt aan het syndroom FXS, geen belemmering vormt voor beantwoording van de aan hen gestelde vragen. Verder volgt uit de rapportages voldoende dat voldaan is aan de vereisten voor oplegging van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege en dat oplegging daarvan ook noodzakelijk is. Nader genetisch onderzoek kan eventueel gedurende een behandeling plaatsvinden.
Gevangenisstraf De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (verder: LOVS). De oriëntatiepunten van het LOVS gaan voor verkrachting met beperkte mate van dwang uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden. Voor een verkrachting met geweld of met een daarmee vergelijkbare mate van dwang schrijft het LOVS een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden voor. Voor ontucht met en het seksueel corrumperen van minderjarigen bestaan geen oriëntatiepunten.
De rechtbank is van oordeel dat naast de maatregel tbs tevens een gevangenisstraf dient te worden opgelegd, maar voor kortere duur dan door de officier gevorderd. De rechtbank houdt in strafverminderende zin - meer dan de officier van justitie - rekening met de verminderde toerekeningsvatbaar van verdachte. Ook is de rechtbank van oordeel dat gelet op de jonge leeftijd van verdachte, het gewenst is dat zo snel mogelijk met de behandeling wordt gestart. De rechtbank ziet geen aanleiding strafvermindering te verbinden aan de te late inverzekeringstelling, nu de raadsvrouw niet concreet heeft gemaakt welk nadeel verdachte daarvan heeft ondervonden. Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen geconcludeerd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] niet- ontvankelijk dient te worden verklaard, nu zij om vrijspraak heeft verzocht en de vordering niet eenvoudig is vast te stellen. Subsidiair heeft zij met betrekking tot de materiële schade aangevoerd dat een medische onderbouwing van het geestelijk letsel ontbreekt en dat de omvang van de therapiekosten niet zijn vast te stellen. Daarnaast ontbreekt een medische verklaring ter onderbouwing van de kleding. Ten aanzien van de deurbelcamera en het GPS horloge heeft zij zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Met betrekking tot de immateriële schade heeft zij zich op het standpunt gesteld dat er geen medische diagnose PTSS is vastgesteld en dat de Rotterdamse schaal geen rechtersregeling is.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu zij om vrijspraak heeft verzocht en de vordering niet eenvoudig is vast te stellen. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat er geen medische onderbouwing is ten aanzien van het geestelijk letsel.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu zij om vrijspraak heeft verzocht en de vordering niet eenvoudig is vast te stellen. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat er geen PTSS is vastgesteld door een huisarts en dat de Rotterdamse schaal geen rechtersregeling is.
Oordeel van de rechtbank Benadeelde partij [slachtoffer 1] Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat een deel van deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18- 349594-24 feit 1 primair bewezen verklaarde.
Materiële schade De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade ten aanzien van de reeds gemaakte reis- en therapiekosten voldoende en op overzichtelijke wijze is onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van deze schade ad 1.293,67 toewijzen. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van toekomstige reiskosten en toekomstige therapiekosten overweegt de
rechtbank dat op dit moment onvoldoende vaststaat in welke mate en met welke frequentie toekomstige behandeling nodig is. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren, nu nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De rechtbank oordeelt dat de overige opgevoerde materiële schade, te weten de kosten voor de aanschaf van een GPS-horloge, kleding en een deurbelcamera, geen rechtstreekse schade is. De vordering wordt daarom voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Immateriële schade Benadeelde partij vordert een vergoeding van immateriële schade ten bedrage van 25.000,00. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van benadeelde. Benadeelde heeft aangevoerd dat dit heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van PTSS. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd dat PTSS concreet en naar objectieve maatstaven is vastgesteld. Echter volgt uit de aard en ernst van de normschending, alsmede de gevolgen zoals deze door benadeelde concreet zijn onderbouwd, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in art. 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW). De benadeelde partij heeft daarom aanspraak op vergoeding van door haar geleden immateriële schade.
Wat betreft de omvang van de immateriële schade neemt de rechtbank de Rotterdamse schaal tot uitgangspunt. Deze bevat een ordening van smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen en biedt in die zin concrete aanknopingspunten bij het vaststellen van smartengeld in de rechtspraktijk. Dat de Rotterdamse schaal de jure geen rechtersregeling is, betekent niet dat de rechtbank hiervan geen gebruik kan maken.
Omdat naar het oordeel van de rechtbank niet vaststaat dat sprake is van geestelijk letsel, zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de bandbreedte die in de Rotterdamse schaal is opgenomen voor verkrachting van tamelijk ernstige aard, te weten een bandbreedte van bedragen tussen de 2.500,00 en 7.500,00. In de zeer jonge leeftijd van de benadeelde partij, die nog lang met de gevolgen zal moeten leven, ziet de rechtbank aanleiding om de schade te begroten op het maximum van deze schaal. De rechtbank zal de vordering voor vergoeding van immateriële schade dan ook toewijzen tot een bedrag van 7.500,00. De rechtbank sluit niet uit dat benadeelde partij op een later moment kan aantonen dat PTSS objectief is vastgesteld en dat zij recht heeft op een aanvullende vergoeding van immateriële schade, maar dergelijk onderzoek en nadere bewijslevering levert in dit stadium een onevenredige belasting van dit strafproces op. De rechtbank zal de vordering voor het overige dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Wettelijke rente De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over het toegewezen schadebedrag toewijzen vanaf 31 oktober 2024.
Veroordeling in de kosten De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 2] Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18-349594-24 feit 2 bewezen verklaarde.
Immateriële schade Benadeelde partij vordert een vergoeding van immateriële schade ten bedrage van 1.500,00. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Met zijn handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van benadeelde partij, waarbij de rechtbank in het bijzonder gewicht toekent aan het zeer expliciet seksuele karakter van de benaderingswijze van verdachte en de zeer jonge leeftijd van benadeelde. Gezien de aard en ernst van deze normschending, alsmede de concreet onderbouwde gevolgen bestaande uit boosheid, aanhankelijkheid en gedragsverandering, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in art. 6:106 sub b BW.
Wat betreft de omvang van de immateriële schade neemt de rechtbank de Rotterdamse schaal tot uitgangspunt. Hierin is geen specifieke categorie opgenomen voor het seksueel benaderen van minderjarigen. Omdat uit de verklaring van benadeelde volgt dat verdachte haar op een intimiderende wijze heeft benaderd en invoelbaar is dat dit voor een jong en kwetsbaar persoon als benadeelde een angstige situatie oplevert, ziet de rechtbank aanleiding om aan te sluiten bij de categorie bedreiging. Daarvoor geldt een bandbreedte van bedragen tot 1.500,00. Gezien de kortstondige duur en het eenmalige karakter van het strafbare feit zal de rechtbank de immateriële schade vaststellen op een bedrag van 500,00 en tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Wettelijke rente De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over het toegewezen schadebedrag toewijzen vanaf 26 oktober 2024.
Veroordeling in de kosten De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 3] Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat een deel van deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18- 152755-23 bewezen verklaarde feit.
Immateriële schade Benadeelde partij vordert een vergoeding van immateriële schade ten bedrage van 8.000,00. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van benadeelde partij. Benadeelde heeft aangevoerd dat zij ten gevolge hiervan ernstig geestelijk letsel heeft opgelopen, bestaande uit PTSS. Ter onderbouwing heeft zij een verklaring ingebracht van een behandelaar bij [instelling] . Uit deze verklaring kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid wat de oorzaak van de PTSS is, zodat onvoldoende vaststaat dat deze het gevolg is van het handelen van verdachte. Echter volgt uit de aard en ernst van de normschending, alsmede de gevolgen zoals deze door benadeelde concreet zijn onderbouwd, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in art. 6:106 sub b BW. Benadeelde partij heeft daarom aanspraak op vergoeding van door haar geleden immateriële schade.
Omdat naar het oordeel van de rechtbank niet vaststaat dat sprake is van geestelijk letsel als gevolg van het handelen van verdachte, zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de bandbreedte die in de Rotterdamse schaal is opgenomen voor ontucht met binnendringen van tamelijk ernstige aard, te weten een bandbreedte van bedragen tussen de 1.500,00 en 6.000,00. Uit de aangifte van benadeelde volgt dat er in ieder geval op vijf verschillende momenten, in een periode van vijf maanden, sprake is geweest van ontuchtige handelingen. Gelet hierop, alsmede het leeftijdsverschil van zes jaar tussen verdachte en benadeelde, zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van 3.000,00. De rechtbank sluit niet uit dat benadeelde partij op een later moment kan aantonen dat de bij haar geconstateerde PTSS het gevolg is van het handelen van verdachte en dat zij recht heeft op een aanvullende vergoeding van immateriële schade, maar dergelijk onderzoek en nadere bewijslevering levert in dit stadium een onevenredige belasting van dit strafproces op. De rechtbank zal de vordering voor het overige dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Wettelijke rente De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over het toegewezen schadebedrag toewijzen vanaf 31 mei 2022.
Veroordeling in de kosten De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Inbeslaggenomen voorwerpen
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat alle inbeslaggenomen goederen worden onttrokken aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen goederen aan verdachte moet worden teruggegeven.
Oordeel van de rechtbank De rechtbank acht de aan verdachte toebehorende inbeslaggenomen voorwerpen, vermeld op de beslaglijst (goednummers [goednummer] , [goednummer] , [goednummer] en [goednummer] ), vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 245 (oud), 250 en 251 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het onder parketnummer 18-349594-24 1 primair en 2 en parketnummer 18-152755-23 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeerde in beslag genomen goederen met goednummers [goednummer] , [goednummer] , [goednummer] en [goednummer] .
Ten aanzien van 18-349594-24 feit 1 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 1] te betalen:
Verklaart de vordering van [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat [slachtoffer 1] haar eigen proceskosten draagt.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag 8.793,67 (zegge: achtduizend zevenhonderddrieënnegentig euro en zevenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 1.293,67 aan materiële schade en 7.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 78 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Ten aanzien van 18-349594-24 feit 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 2] te betalen:
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] voor het overige af.
Bepaalt dat [slachtoffer 2] haar eigen proceskosten draagt.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2024 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 10 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Ten aanzien van 18-152755-23 Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 3] te betalen:
Verklaart de vordering van [slachtoffer 3] ten aanzien van immateriële schade voor het overige niet- ontvankelijk.
Bepaalt dat [slachtoffer 3] haar eigen proceskosten draagt.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat te betalen een bedrag 3000,00 (zegge: drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit 3000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 40 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.O. Thijsen, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. C. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. J. van der Wiel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 oktober 2025.