Terug naar bibliotheek
Rechtbank Noord-Nederland

ECLI:NL:RBNNE:2025:3744 - Ontnemingsvordering afgewezen omdat voordeel al bij medeverdachte is ontnomen - 12 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBNNE:2025:374412 september 2025

Essentie

De rechtbank wijst een ontnemingsvordering af, hoewel de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het voordeel, een geldbedrag, was namelijk al volledig ontnomen bij de medeverdachte in een eerdere beslissing. Dit gebeurt op basis van artikel zesendertig lid 10 Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak inhoud

Afdeling strafrecht

Locatie Assen

parketnummer 18/039504-24

beslissing van de meervoudige strafkamer d.d. 12 september 2025 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

in de zaak tegen

veroordeelde, geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] .

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 25 februari 2025 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van 24.000,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/039504-24 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.

De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 29 augustus 2025. Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. D. Schaddelee, advocaat te Breukelen. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.H.P. Polstra.

Standpunten

De officier van justitie Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat het bedrag van wederrechtelijk verkregen voordeel lager wordt vastgesteld, namelijk op een bedrag van 7.400,00, nu dat het bedrag is dat medeverdachte [medeverdachte] in totaal aan veroordeelde heeft overgemaakt.

De verdediging De raadsvrouw van verdachte heeft in onderhavige strafzaak integrale vrijspraak bepleit. Gelet op het voornoemde stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering tot ontneming van wedderechtelijk verkregen voordeel afgewezen dient te worden.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van heden, 12 september 2025, in de zaak met parketnummer 18/039504-24 veroordeeld ter zake van medeplichtigheid aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B, onder C en onder D van de Opiumwet gegeven verbod, het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en eenvoudig witwassen.

Hoewel de rechtbank in de onderliggende strafzaak van oordeel is dat veroordeelde een hoeveelheid geld, te weten 6.700,00 euro, wederrechtelijk heeft verkregen, is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen moet worden. Gelet op het bepaalde in artikel 36e lid 10 van het Wetboek van Strafrecht dient de rechtbank rekening te houden met uit hoofde van eerdere beslissingen opgelegde verplichtingen tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. In de zaak van medeverdachte [medeverdachte] is een bedrag van 24.000,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen. De verplichting tot het betalen van voornoemd geldbedrag is niet hoofdelijk aan medeverdachte [medeverdachte] opgelegd. Het door veroordeelde in onderhavige zaak wederrechtelijk verkregen voordeel is het geld dat [medeverdachte] van die 24.000,00 aan veroordeelde heeft overgemaakt. Het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel van 6.700,00 is dus al eerder uit andere hoofde ontnomen. Gelet op het voornoemde zal de rechtbank de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in onderhavige zaak afwijzen.

Beslissing

Wijst de vordering van de officier van justitie af.

Deze uitspraak is gegeven door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. A.S. Venema-Dietvorst en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. A. Kamphuis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 september 2025.

Mr. E.P. van Sloten is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.