ECLI:NL:RBNNE:2025:3716 - Rechtbank Noord-Nederland - 3 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Assen
Zaaknummer: C/19/152817 / HA ZA 25-124
Vonnis in incident van 3 september 2025
in de zaak van
1 [eiser sub 1 ] ,
te [woonplaats] ,2. [eiser sub 2], te [woonplaats] , eisende partijen in de hoofdzaak, eisende partijen in het incident, hierna samen te noemen: [eisende partijen ] , advocaat: mr. F.L.P. Vulto,
tegen
1 [gedaagde sub 1] ,
te [woonplaats] , advocaat: mr. M.W. IJzerman,2. [gedaagde sub 2], te [woonplaats] , advocaat: mr. M.W. IJzerman, hierna samen te noemen: [gedaagden 1] ,3. [gedaagde 2] B.V., te [vestigingsplaats] , verwerende partij in het incident, advocaat: mr. G. Benes, hierna te noemen: [gedaagde 2] , gedaagde partijen in de hoofdzaak.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure (in incident) blijkt uit:
-
de dagvaarding van 9 juli 2025,- de conclusie van antwoord in het incident zijdens [gedaagde 2] van 6 augustus,
-
de conclusie van antwoord in het incident zijdens [gedaagden 1] van 6 augustus.
1.2. Ten slotte is vonnis in incident bepaald.
2 Het geschil in incident
2.1. [eisende partijen ] vorderen [gedaagde 2] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van dit incidentele vonnis aan [eisende partijen ] inzage te verstrekken in, althans afschrift af te geven van, alle omschreven bescheiden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde 2] hiermee in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 50.000,00. [eisende partijen ] vorderen daarnaast veroordeling van [gedaagde 2] in de kosten van het incident, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en bij gebreke van tijdige betaling te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2. [eisende partijen ] geven aan inzage te willen in of afschrift te krijgen van alle relevante documenten en correspondentie met betrekking tot de onderhandelingen en afspraken rondom de verkoop van [adres] , binnen de periode van de onderhandelingen in 2024-2025, voor zover die documenten zich onder [gedaagde 2] bevinden. Het betreft met name stukken die [gedaagde 2] intern of extern met of over [gedaagden 1] heeft gedeeld, waaronder (maar niet beperkt tot):
2.3. [eisende partijen ] leggen – verkort weergegeven – aan hun vordering ten grondslag dat zij een rechtmatig belang hebben, dat het gaat om bestaande en voldoende bepaalbare bescheiden en de bescheiden rechtstreeks betrekking hebben op de rechtsbetrekking tussen [eisende partijen ] en [gedaagden 1] en [gedaagde 2] . [eisende partijen ] stellen dat hun belang bestaat uit het kunnen onderbouwen van hun primaire nakomingsvordering en (subsidiaire) aansprakelijkheidsstelling van [gedaagde 2] in de hoofdzaak.
2.4. [gedaagde 2] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisende partijen ] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partijen ] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisende partijen ] in de kosten van deze procedure. [gedaagde 2] voert als primair verweer aan dat het verzoek niet voldoet aan de vereisten van artikel 195 Rv, omdat de bescheiden te onbepaald zijn en [eisende partijen ] onvoldoende belang hebben. Subsidiair voert [gedaagde 2] aan dat [eisende partijen ] niet eerst ex artikel 194 Rv buiten rechte hebben verzocht om de bescheiden. [gedaagde 2] verzet zich meer subsidiair tegen de gevorderde dwangsom.
2.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
3 De beoordeling
In het incident
3.1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij de conclusie van antwoord in het incident van [gedaagden 1] buiten beschouwing laat. [eisende partijen ] hebben hun vordering in incident ingesteld tegen [gedaagde 2] . [gedaagden 1] zijn dan ook geen partij in het incident.
3.2. De rechtbank stelt voorop dat de procedure aanhangig is gemaakt op 9 juli 2025. Dit heeft tot gevolg dat het nieuwe bewijsrecht van toepassing is (zie artikel XIIA van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht).
Toetsingskader
3.3. In artikel 195 lid 1 Rv is bepaald dat de rechter op verzoek van de partij die daar op grond van artikel 194 lid 1 Rv recht op heeft, de wederpartij kan bevelen tot het verstrekken van inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde gegevens waarover de wederpartij beschikt.
3.4. Op grond van artikel 194 lid 1 Rv komt het recht op inzage, afschrift of uittreksel van (a) bepaalde gegevens toe aan b) een partij bij een rechtsbetrekking, als zij c) daarbij voldoende belang heeft. Degene die inzage, afschrift of uittreksel verzoekt, moet zijn belang daarbij duidelijk omschrijven en zo nodig onderbouwen. De verzoeker moet dus voldoende belang hebben bij het krijgen van de gegevens, de gegevens moeten relevant zijn voor de rechtsbetrekking waarbij de verzoeker partij is en de verzoeker moet voldoende concreet kunnen omschrijven om welke gegevens het gaat. Verder zal aannemelijk moeten worden gemaakt dat de wederpartij over die gegevens beschikt of deze eenvoudig van een derde kan verkrijgen. De wederpartij is niet verplicht tot het geven van inzage als zij een beroep kan doen op een verschoningsrecht of als gewichtige redenen daaraan in de weg staan.
Voldaan aan de vereisten
3.5. De rechtbank stelt allereerst vast dat voldaan is aan het vereiste van het zijn van een ‘partij bij een rechtsbetrekking’. Ook kan [gedaagde 2] naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als ‘degene die over de gegevens beschikt’. Gelet op de verplichting van een partij bij een rechtsbetrekking om mee te werken aan de opheldering van feiten en aan de oplossing van een geschil moet de zinsnede ‘degene die over de gegevens beschikt’ namelijk ruim worden uitgelegd. Dit betekent dat de aangesproken partij, ook indien zij de gegevens niet zelf fysiek ter beschikking heeft, maar deze wel gemakkelijk van een derde kan verkrijgen, als ‘degene die over de gegevens beschikt’ kan worden aangemerkt.
3.6. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gevraagde bescheiden voldoende bepaald. [eisende partijen ] hebben, gelet op de informatie waarover zij redelijkerwijs kunnen beschikken, nauwkeurig genoeg omschreven welke bescheiden zij nodig hebben. Dat in randnummer 96 en 98 van de dagvaarding niet exact dezelfde bewoordingen gebruikt zijn maakt dat niet anders. [eisende partijen ] hebben ten aanzien van de door hen gevraagde gegevens vermeld waarom die informatie relevant is voor de door hen in de hoofdzaak ingediende vorderingen. Een duidelijk verband tussen de verlangde informatie en een concrete vordering of verzoek is gesteld. Voor zover [gedaagde 2] heeft aangevoerd dat het verzoek voor afwijzing gereed is, omdat de omschrijvingen van [eisende partijen ] (juridische) kwalificaties bevatten, geldt dat niet hoeft vast te staan dat er sprake is van een rechtsbetrekking, dit kan onderwerp van geschil zijn.
3.7. Nu niet gebleken is dat [gedaagde 2] een beroep kan doen op een verschoningsrecht of dat er sprake is van gewichtige redenen, wordt voldaan aan alle vereisten. Het primaire verweer van [gedaagde 2] slaagt niet. De rechtbank zal het subsidiaire verweer daarom beoordelen.
Niet eerst artikel 194 Rv
3.8. Het uitgangspunt in het nieuwe bewijsrecht, en daarmee het inzagerecht, is dat een partij zonder tussenkomst van de rechter aanspraak kan maken op inzage zowel tegenover de wederpartij bij een rechtsbetrekking als tegenover een derde (artikel 194 Rv). De wederpartij is in beginsel gehouden om mee te werken aan de informatiegaring en de verzochte gegevens te verstrekken. Ingevolge artikel 195 Rv bestaat ook de mogelijkheid dat een partij zich bij weigering van de wederpartij of in een lopende procedure rechtstreeks tot de rechter wendt.
3.9. [gedaagde 2] voert aan dat het verzoek van [eisende partijen ] niet kan worden toegewezen, omdat [eisende partijen ] ten onrechte niet voorafgaand aan deze procedure buiten rechte heeft verzocht om de nu gevraagde bescheiden. De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij. De mogelijkheid van artikel 195 Rv bestaat naast artikel 194 Rv. Het is, anders dan [gedaagde 2] aanvoert, niet zo dat pas de mogelijkheid tot een inzageverzoek bij de rechter ontstaat als een partij eerst buiten rechte heeft verzocht om de bescheiden. Het nieuwe bewijsrecht heeft slechts de mogelijkheid verschaft om buiten rechte bescheiden op te vragen of in te zien. Als de wederpartij niet meewerkt, kan de partij bij de rechter een inzageverzoek afdwingen. In een lopende procedure kan de partij zich rechtstreeks tot de rechter wenden. Dat laatste hebben [eisende partijen ] gedaan, door hun inzageverzoek op te nemen in de dagvaarding. Dit kan in beginsel op ieder moment in de procedure zolang er geen eindbeslissing is genomen.
Toewijzing
3.10. Nu aan alle voorwaarden voor toewijzing van de vordering op grond van artikel 195 Rv is voldaan is de vordering toewijsbaar. De rechtbank ziet aanleiding om datgeen toe te wijzen als door [eisende partijen ] is gevorderd, met dien verstande dat de woorden ‘maar niet beperkt tot’ te ruim is. Tevens zal de rechtbank de termijn voor het verstrekken van de bescheiden of het bieden van inzage stellen op drie weken na betekening van het vonnis.
3.11. De rechtbank zal de gevorderde dwangsom toewijzen. [gedaagde 2] heeft zich hier weliswaar tegen verzet door aan te voeren dat [eisende partijen ] hun gevorderde dwangsom niet hebben toegelicht en dat een dwangsom niet passend is, maar [eisende partijen ] hebben voldoende toegelicht dat zij de gevraagde bescheiden nodig hebben voor het onderbouwen van hun vorderingen in de hoofdzaak. De rechtbank acht het van belang dat er een pressiemiddel is, zodat de bescheiden er tijdig komen. De rechtbank zal de dwangsom matigen zoals hierna volgt.
Proceskosten in incident
3.12. [gedaagde 2] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Niet gebleken is dat [eisende partijen ] kosten hebben moeten maken in het incident, nu de incidentele vordering is ingesteld bij dagvaarding. De proceskosten van [eisende partijen ] zullen op nihil worden gesteld.
In de hoofdzaak
3.13. De zaak zal worden verwezen naar de rolzitting van woensdag 15 oktober 2025 om 10.00 uur voor conclusie van antwoord.
3.14. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4 De beslissing
De rechtbank
In het incident
4.1. beveelt [gedaagde 2] om op kosten van [eisende partijen ] ten aanzien van de onderhandelingen en afspraken rondom de verkoop van [adres] in de periode 2024-2025 binnen drie weken na betekening van dit vonnis afschrift te verstrekken van, dan wel inzage te verschaffen in de volgende documenten:
4.2. veroordeelt [gedaagde 2] om aan [eisende partijen ] een dwangsom te betalen van € 100,00 per dag dat [gedaagde 2] niet aan de in 4.1 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 2.000,00;
4.3. veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten van [eisende partijen ] , vastgesteld op nihil;
4.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
In de hoofdzaak
4.5. bepaalt dat de zaak op de rol komt van woensdag 15 oktober 2025 om 10.00 uur voor het nemen van een conclusie van antwoord zijdensp [gedaagde 2] ,
4.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door dr. mr. P.P.D. Bal en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2025.657/vj