Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 25/2676

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen, het college (gemachtigden: mr. K. Timmer en mr. A. Veenstra).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Recreatiepark 'De Wâlden' B.V. uit Eastermar, de derde-partij (gemachtigde: mr. P.M.J. de Goede).

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers gaat over de last onder dwangsom die het college aan de derde-partij heeft opgelegd. Verzoekers zijn het daar niet mee eens. Zij hebben daartegen bezwaar gemaakt en verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen. Zij voeren daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Deze vraag beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoekers. Ook weegt de voorzieningenrechter de belangen van verzoekers die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college en de derde-partij die pleiten tegen het treffen daarvan, aan de hand van de gronden van verzoekers af.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 23 juni 2025 heeft het college de derde-partij gelast om:

1. Binnen twee maanden na de datum van het besluit:

a. De verkoop aan derden van 18 kadastrale percelen ongedaan te maken door deze terug te kopen of anderszins terug in eigendom te verkrijgen; en b. Verkoop van de afzonderlijke door de derde-partij opgedeelde kavels te staken en gestaakt te houden; Bij gebreke waarvan per week een dwangsom van € 2.500,- wordt verbeurd per op het recreatieterrein ‘De Wâlden’ (het recreatieterrein) gelegen perceel dat niet bij de derde-partij in eigendom is, met een maximum van € 50.000,-;

2. Binnen vier maanden na de datum van het besluit:

a. Aan de westzijde van het recreatieterrein, in het gebied dat in het bestemmingsplan is aangeduid als groenstrook, 135 inheemse planten/struiken met een hoogte van minimaal 250 cm te planten; b. Aan de noordzijde van het recreatieterrein, in het gebied dat in het bestemmingplan is aangeduid als groenstrook, 70 inheemse planten/struiken met een hoogte van minimaal 250 cm te planten; Bij gebreke waarvan per week een dwangsom van € 5.000,- wordt verbeurd, met een maximum van € 25.000,-;

3. Binnen zes maanden na de datum van het besluit de permanente bewoning van de chalets op de percelen met kadastrale nummers 9530 en 9538 te (laten) staken en gestaakt te houden, bij gebreke waarvan per week een dwangsom van € 2.500,- wordt verbeurd per chalet dat permanent wordt bewoond, met een maximum van € 25.000,-.

3. Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Ook de derde-partij heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt.

4. Bij besluit van 11 augustus 2025 heeft het college de begunstigingstermijn voor de in het bestreden besluit onder 1 genoemde last opgeschort tot zes weken nadat op het bezwaar van de derde-partij is beslist.

5. Het college heeft op het verzoek om een voorlopige voorziening gereageerd met een verweerschrift.

6. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening op 21 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigden van het college, de gemachtigde van de derde-partij en [bestuurders] namens de derde-partij. Op de zitting heeft de voorzieningenrechter het college gelast om geen besluiten te nemen of in te trekken ten aanzien van het recreatieterrein totdat uitspraak is gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat zijn de vaststaande feiten van deze zaak?

7. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

7.1. De derde-partij was eigenaar van het gehele recreatieterrein gelegen op Bethlehemsreed 6/6b in Boelenslaan (het recreatieterrein). Het recreatieterrein is plaatselijk bekend als ‘Rêst mei Romte’. Op het recreatieterrein zijn meerdere chalets aanwezig. In 2024 heeft de derde-partij meerdere delen van het recreatieterrein verkocht.

7.2. Verzoekers zijn eigenaar van en woonachtig op het perceel [perceel] in [plaats], dat grenst aan het recreatieterrein.

7.3. Op grond van het Omgevingsplan “gemeente Achtkarspelen” (omgevingsplan) en het bijbehorende bestemmingsplan “Buitengebied Achtkarspelen” (bestemmingsplan) is het recreatieterrein bestemd voor ‘Verkeer’, ‘Recreatie – Verblijfsrecreatie’ en ‘Bedrijf – 1’. Afzonderlijke delen van het recreatieterrein bevatten functieaanduidingen als ‘recreatiewoning’, ‘kampeerterrein’, ‘specifieke vorm van recreatie – plaatsingsgebied’ en ‘specifieke vorm van recreatie – opgaand groen’.Het recreatieterrein is ook gelegen in het plangebied van de “Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied Achtkarspelen” (de partiële herziening).De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

7.4. Op 8 oktober 2024 hebben verzoekers een handhavingsverzoek bij het college ingediend.

7.5. Op 18 november 2024 heeft een gemeentelijk toezichthouder een controle op het recreatieterrein verricht. De bevindingen zijn opgenomen in een rapport.

7.6. Op 4 februari 2025 heeft een gemeentelijk toezichthouder opnieuw een controle op het recreatieterrein verricht. De bevindingen zijn opgenomen in een rapport.

7.7. Op 16 mei 2025 heeft het college aan de derde-partij het voornemen uitgebracht om handhavend te gaan treden middels een last onder dwangsom. De derde-partij heeft hierover een zienswijze ingediend.

7.8. Op 23 juni 2025 heeft het college het bestreden besluit genomen. Is er onverwijlde spoed bij een voorlopige voorziening? 8. Verzoekers betogen dat er sprake is van onverwijlde spoed nu het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Volgens verzoekers heeft het college in dat besluit geen gemotiveerde reactie gegeven op essentiële onderdelen van hun handhavingsverzoek, namelijk de huisvesting van seizoenarbeiders en het zonder vergunning plaatsen van chalets buiten het plaatsingsgebied als bedoeld in het bestemmingsplan. Verzoekers voeren aan dat activiteiten op het recreatieterrein bij hen leiden tot structurele (geluids)overlast en ernstige, voortdurende en moeilijk herstelbare aantasting van hun woongenot en veiligheidsgevoel. Verzoekers verzoeken de voorzieningenrechter om het college te gelasten om binnen een door de voorzieningenrechter te stellen termijn alsnog inhoudelijk en gemotiveerd te beslissen op hun gehele handhavingsverzoek, inclusief handhavend optreden tegen de huisvesting van seizoenarbeiders en het zonder vergunning bouwen van chalets. Verder verzoeken verzoekers de voorzieningenrechter om het college te verbieden bouwactiviteiten buiten het plaatsingsgebied en huisvesting in strijd met het bestemmingsplan voort te laten duren totdat op bezwaar is beslist.

8.1. Het college stelt zich op het standpunt dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij het treffen van de door hen gevraagde voorlopige voorzieningen. Het college is aan het overgrote deel van het handhavingsverzoek reeds tegemoetgekomen door het opleggen van de onderhavige last onder dwangsom. Volgens het college bestaat geen spoedeisend belang bij een (expliciet) oordeel over de huisvesting van seizoenarbeiders en het plaatsen van chalets buiten het plaatsingsgebied. Voor het toewijzen van een verstrekkend verzoek om te bepalen dat het college handhavend moet optreden ten aanzien van die twee onderdelen, is geen plaats in deze voorlopige voorzieningenprocedure. Daar komt bij dat het college niet is gebleken dat ten aanzien van die onderdelen sprake is van een overtreding waartegen handhavend moet worden opgetreden. Dat aan die twee onderdelen in het bestreden besluit niet expliciet aandacht is besteed, maakt het besluit hooguit onvolledig maar niet onrechtmatig, aldus het college.

8.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningenprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Daarom speelt bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening een belangrijke rol of er sprake is van onverwijlde spoed dat, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.[1] Gelet op wat verzoekers in hun verzoekschrift en ter zitting hebben aangevoerd over gebrekkige besluitvorming en overlast en het feit dat het college in het bestreden besluit niet expliciet is ingegaan op huisvesting van seizoenarbeiders en het plaatsen van chalets buiten het plaatsingsgebied, acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat in dit geval van een zekere spoedeisendheid sprake is.Waar gaat dit geding niet over?

9. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers in hun verzoekschrift en in hun bezwaarschrift over het uitponden van gronden (last 1 in het bestreden besluit), het verwijderen van opgaand groen (last 2 in het bestreden besluit) en de permanente bewoning van twee chalets (last 3 in het bestreden besluit) enkel hebben aangevoerd dat de opgelegde dwangsommen niet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en doeltreffendheid. Verzoekers hebben geen gronden gericht tegen het feit dat het college handhavend heeft opgetreden tegen die drie handelingen. De voorzieningenrechter zal daarom deze lasten verder niet inhoudelijk beoordelen. De gronden van verzoekers die zien op de hoogte van de dwangsommen zal de voorzieningenrechter in overweging 13.3. beoordelen.

10. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat verzoekers in hun bezwaarschrift het college hebben verzocht om handhavend op te treden tegen de stenen huisjes op het recreatieterrein omdat die niet zouden passen binnen de toegestane bouwwerken volgens het omgevingsplan. Dit verzoek van verzoekers valt buiten de omvang van dit geding omdat dit verzoek niet in hun handhavingsverzoek van 8 oktober 2024 staat en zij dat verzoek pas voor het eerst in hun bezwaarschrift hebben gedaan. De voorzieningenrechter laat dat verzoek over de stenen huisjes daarom in deze voorzieningenprocedure verder buiten beschouwing.

11. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter met verzoekers afgestemd dat deze uitspraak niet gaat over mogelijk aanwezige schuren op het recreatieterrein, als genoemd in hun handhavingsverzoek van 8 oktober 2024. De voorzieningenrechter laat dat onderwerp in deze voorzieningenprocedure verder buiten beschouwing.

Heeft het college het handhavingsverzoek voldoende zorgvuldig behandeld?

12. Verzoekers betogen dat het college ten onrechte alleen handhavend heeft opgetreden tegen handelen van de derde-partij en geen maatregelen heeft getroffen tegen de huidige eigenaren van reeds uitgeponde kavels op het recreatieterrein. In hun handhavingsverzoek wordt expliciet verzocht om handhavend op te treden tegen de eigenaren/exploitanten van het recreatieterrein. Daarnaast is het college in het bestreden besluit ten onrechte niet, dan wel volstrekt onvoldoende gemotiveerd, ingegaan op de onderdelen van hun handhavingsverzoek over de huisvesting van seizoenarbeiders en het zonder vergunning plaatsen van chalets buiten het plaatsingsgebied. Ook is het college ten onrechte niet ingegaan op de overlast die wordt veroorzaakt op het recreatieterrein, aldus verzoekers.

12.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het handhavingsverzoek voldoende zorgvuldig is behandeld. Volgens het college is in dat verzoek expliciet verzocht om handhavend op te treden tegen het handelen van de derde-partij, nu verzoekers die partij als de eigenaar van het recreatieterrein hebben aangeduid. Het college stelt kennis te hebben genomen van de onderdelen van het handhavingsverzoek, ook over de huisvesting van seizoenarbeiders en het zonder vergunning plaatsen van chalets buiten het plaatsingsgebied. Daar is onderzoek naar gedaan. Volgens het college bestaat in die twee onderdelen geen aanleiding om daartegen handhavend op te treden. Er is namelijk niet gebleken van huisvesting van seizoenarbeiders op de percelen die in eigendom zijn van de derde-partij. Tegen permanente bewoning door anderen dan seizoenarbeiders is het college wel handhavend opgetreden. Verder is op basis van onderzoek gebleken dat zich op één van de percelen van de derde-partij een chalet bevindt dat voor een deel is gelegen buiten het plaatsingsgebied. Het college heeft echter besloten om daartegen niet handhavend op te treden, omdat de toezichthouder de plaatsing eerder akkoord heeft bevonden. Dat aan die twee onderdelen uit het handhavingsverzoek in het bestreden besluit niet expliciet aandacht is besteed, maakt dat besluit volgens het college hooguit onvolledig maar niet onrechtmatig. Verder voert het college aan dat uit uitgebreid onderzoek is gebleken dat ook sprake is van overtredingen door anderen dan de derde-partij. Om die reden is het college verschillende handhavingstrajecten gestart tegen die andere overtreders. Volgens het college heeft dat geleid tot diverse voorgenomen handhavingsbesluiten. Omdat die voorgenomen handhavingsbesluiten zijn gericht aan andere overtreders dan waarop het handhavingsverzoek van verzoekers ziet, maken die documenten geen onderdeel uit van het besluit op het handhavingsverzoek van verzoekers en om die reden evenmin van deze voorzieningenprocedure. Daarnaast hebben verzoekers niet aangetoond en ook niet aannemelijk gemaakt dat de door hen ervaren overlast wordt veroorzaakt door seizoenarbeiders of de plaatsing van chalets buiten het plaatsingsgebied, aldus het college.

12.2. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar van verzoekers een redelijke kans van slagen nu het college met het bestreden besluit de volle omvang van het handhavingsverzoek niet heeft onderkend en dat verzoek onvoldoende zorgvuldig heeft behandeld. Hij overweegt daartoe het volgende.

12.2.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers hun handhavingsverzoek van 8 oktober 2024 hebben gericht aan het college. Zij hebben het college verzocht om handhavend op te treden tegen de eigenaren/exploitanten van het recreatieterrein, Recreatiepark ‘De Wâlden’ B.V, welk terrein ook wel bekend staat als camping/trailerpark ‘Rêst mei Romte’. Verzoekers hebben het college verzocht om onder meer handhavend op te treden wegens overtreding van het omgevingsplan en het bestemmingsplan. In het bijzonder hebben verzoekers verzocht om handhavend op te treden tegen de handelingen van het zonder omgevingsvergunning plaatsen van chalets buiten het plaatsingsgebied, het ponden of laten uitponden van gronden, permanente bewoning, huisvesting van seizoenarbeiders en het verwijderen van opgaand groen. Verzoekers hebben als belang bij handhavend optreden benoemd dat zij veel overlast vanaf het recreatieterrein ondervinden, bestaande uit een ernstige inbreuk op hun woon- en leefgenot door geluidsoverlast en uitzicht op een trailerpark.Het college heeft het bestreden besluit en de daarin opgenomen lasten onder dwangsom vervolgens enkel gericht aan de derde-partij.

12.2.2. In het bestreden besluit is het college ten onrechte niet expliciet is ingegaan op huisvesting van seizoenarbeiders en het zonder omgevingsvergunning plaatsen van chalets buiten het plaatsingsgebied. Het college heeft dit gebrek ook erkend in het verweerschrift. In het bestreden besluit heeft het college dus niet alle door verzoekers in het handhavingsverzoek genoemde handelingen op het recreatieterrein besproken. De voorzieningenrechter voegt daar aan toe dat wat er ook zij van de stelling dat dit het besluit slechts onvolledig en niet onrechtmatig zou maken, het bestreden besluit moeilijk anders kan worden begrepen dan als een weigering jegens verzoekers om op de genoemde onderdelen van het handhavingsverzoek te beslissen. In het bestreden besluit wordt nergens vermeld dat op de onderhavige onderwerpen in een andere last zal worden besloten of gemotiveerd waarom niet op de onderhavige onderwerpen wordt besloten. Anders dan het college stelt, is het bestreden besluit onrechtmatig wegens het ontbreken van een deugdelijke motivering van die weigering. In het te nemen besluit op het bezwaar van verzoekers zal het college dit motiveringsgebrek moeten herstellen en alsnog op deze onderdelen van het handhavingsverzoek moeten beslissen.

12.2.3. Voorts heeft het college onvoldoende zorgvuldig gehandeld door enkel de derde-partij als overtreder in deze handhavingsprocedure te betrekken. Anders dan het college stelt, is het handhavingsverzoek van verzoekers gericht tegen alle door verzoekers genoemde handelingen van alle (rechts)personen die eigenaar dan wel exploitant van het recreatieterrein zijn. Op basis van het handhavingsverzoek lag het op de weg van het college om te onderzoeken wie de eigenaren én exploitanten van (delen van) het recreatieterrein waren, die (rechts)personen te betrekken bij de handhavingsprocedure én verzoekers daarvan in kennis te stellen. Hoewel het college in het bestreden besluit heeft benoemd aan welke (rechts)personen de derde-partij in 2024 delen van het recreatieterrein heeft verkocht, heeft het college verzuimd die (rechts)personen in de onderhavige handhavingsprocedure te betrekken. Dit klemt temeer nu het college na het nemen van het bestreden besluit, naar aanleiding van het handhavingsverzoek van verzoekers, afzonderlijke handhavingstrajecten is gestart tegen andere eigenaren van delen van het recreatieterrein. Het college heeft erkend dat verzoekers niet zijn meegenomen in die afzonderlijke trajecten. Dat had echter wel gemoeten nu verzoekers op basis van hun handhavingsverzoek én als eigenaren van het aangrenzende perceel belanghebbenden binnen die handhavingsprocedures zijn. Daar komt nog bij dat ter zitting is gebleken dat de derde-partij geen zeggenschap heeft over (het doen en laten van andere eigenaren van) andere delen van het recreatieterrein. Door de handhavingstrajecten los van elkaar op te starten en te bewandelen en verzoekers daarin niet mee te nemen, heeft het college ook daarom ten onrechte niet volledig en juist op dat handhavingsverzoek gereageerd. Het bestreden besluit is op deze punten niet voldoende zorgvuldig voorbereid en niet voorzien van een deugdelijke motivering.

12.2.4. Verder is het college in het bestreden besluit ten onrechte niet ingegaan op de algehele klacht van verzoekers in hun handhavingsverzoek dat zij veel (geluids)overlast van het gebruik van het recreatieterrein ervaren en dat er door dat gebruik een ernstige inbreuk op hun woon- en leefgenot wordt gemaakt. Het college heeft op dat punt onvoldoende kennis vergaard over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Het college heeft die feiten en belangen niet kenbaar betrokken in een belangenafweging en opgenomen in het bestreden besluit. Daarnaast heeft het college zich evenmin expliciet bekreund over de vraag welke wettelijke normen daarbij zouden kunnen zijn overtreden en of het handhavingsverzoek op dit punt moest worden doorgestuurde aan de burgemeester van de gemeente Achtkarspelen. Ter zitting is namens het college aangegeven dat die vraag thans alsnog wordt beoordeeld. Het bestreden besluit is ook daarom niet voldoende zorgvuldig voorbereid en niet voorzien van een deugdelijke motivering. In het te nemen besluit op het bezwaar van verzoekers zal het college deze gebreken moeten bespreken.

12.3. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met de artikelen 3:2, 3:46 en 3:47, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).Zijn de dwangsommen in redelijkheid vastgesteld?

13. Verzoekers betogen dat de opgelegde dwangsommen niet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en doeltreffendheid. Volgens verzoekers zijn die dwangsommen te laag vastgesteld, waardoor die niet afschrikwekkend zijn in verhouding tot het financiële voordeel uit de overtredingen dan wel tot vergelijkbare situaties. Verzoekers vragen de voorzieningenrechter om bij wijze van voorlopige voorziening het college te gelasten hogere en doeltreffende dwangsommen op te leggen, althans het bestreden besluit op die onderdelen te schorsen of een zodanige andere voorziening te treffen die recht doet aan de belangen van verzoekers.

13.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de dwangsommen voldoende doeltreffend zijn. Het college acht de maximale dwangsommen voldoende afschrikwekkend en voldoende stevige prikkels om de overtreder te bewegen tot beëindiging van de overtredingen. Er is daarbij rekening gehouden met mogelijke financiële voordelen die de overtreder geniet door de overtredingen. Mocht blijken dat de dwangsommen (snel) vollopen zonder dat gevolg wordt gegeven aan de last, dan kan het college besluiten tot het opleggen van een nieuwe last onder dwangsom met hogere dwangsommen.

13.2. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat het opleggen van een last onder dwangsom ten doel heeft de overtreder te bewegen tot naleving van de voor hem geldende regels. Van de dwangsom moet een zodanige prikkel uitgaan, dat de opgelegde last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.[2]

13.3. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college de hoogte van de dwangsommen niet dusdanig laag vastgesteld dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat ze geen enkel effect zouden hebben. De voorzieningenrechter ziet in die zin ook geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. De vraag wat de juiste hoogte van de dwangsommen zou moeten zijn, kan aan de hand van de bezwaren van verzoekers worden beoordeeld in de bezwaarprocedure. Hoe weegt de voorzieningenrechter in dit geval de betrokken belangen? 14. Uit bovenstaande overwegingen blijkt dat het bestreden besluit in zijn huidige vorm geen stand zal kunnen houden in bezwaar. Er is aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekers die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van de derde-partij en het college die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt.

14.1. De voorzieningenrechter constateert dat het college verzoekers ten onrechte heeft buitengesloten van deelname aan de handhavingsprocedures die zijn opgestart tegen andere eigenaren van delen van het recreatieterrein. Dat terwijl verzoekers als aanvragers van handhavend optreden én als eigenaren van het aangrenzende perceel het volste recht en ook een groot belang hebben om aan die procedures deel te nemen. Van belangen aan de zijde van het college en/of de derde-partij die zich zouden verzetten tegen de deelname van verzoekers aan de verdere besluitvorming is de voorzieningenrechter niet gebleken.

14.1.1. De voorzieningenrechter zal daarom het college bij wijze van voorlopige voorziening opdragen om in bezwaar alsnog volledig op het handhavingsverzoek van verzoekers van 8 oktober 2024 te beslissen en verzoekers per direct als partij en als belanghebbende te betrekken en betrokken te houden bij de handhavingsprocedures die na hun handhavingsverzoek zijn gestart, op een zodanige wijze dat in bezwaar alsnog op alle onderdelen van het handhavingsverzoek van verzoekers ten aanzien van alle betrokken eigenaren en exploitanten van het recreatieterrein door het college zal worden besloten. Die voorziening geldt dan ongeacht het stadium waarin die handhavingsprocedures zich bevinden op het moment van het doen van deze uitspraak. Ter zitting heeft het college zich daartoe bereid verklaard, als de voorzieningenrechter dat opdraagt. De voorzieningenrechter ziet daarom op dit moment geen aanleiding om aan die voorlopige voorziening een last onder dwangsom richting het college te koppelen. Mocht het college zich niet binnen redelijke termijn aan deze voorlopige voorziening houden, dan kunnen verzoekers de voorzieningenrechter vragen om wijziging van de voorlopige voorziening[3].

14.2. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om een andere voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter begrijpt dat het voor verzoekers uitermate vervelend is dat het college onvoldoende zorgvuldig met hun handhavingsverzoek is omgegaan. Dit neemt echter niet weg dat het college wel deels aan hun verzoek tegemoet is gekomen door op diverse punten handhavend op te treden richting de derde-partij. In het besluit op het bezwaar van verzoekers heeft het college de mogelijkheid om de hiervoor benoemde motiveringsgebreken te herstellen, waaronder het expliciet bespreken van (al dan niet handhavend optreden tegen) huisvesting van seizoenarbeiders en het zonder vergunning bouwen van chalets buiten het plaatsingsgebied. Ook is voldoende duidelijk dat het college doende is om handhavend op te treden tegen gebruik van (opstallen op) het recreatieterrein door andere eigenaren van delen van dat terrein. Het college heeft enige vrijheid om dat handhavend optreden vorm te geven en in te vullen. Er bestaat daarom geen aanleiding om (onderdelen van) het bestreden besluit te schorsen. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat het bestreden besluit deels is gericht op herstel van aangebrachte schade (aan opgaand groen) en voorkoming van overlast (als gevolg van uitponden en permanente bewoning). Ter zitting is namens het college onweersproken gesteld dat een deel van de overtredingen door andere eigenaren op het recreatieterrein inmiddels zijn beëindigd. Hoewel duidelijk is dat het recreatieterrein deels onrechtmatig werd en wordt gebruikt, staat het bestemmingsplan recreatief gebruik van dat terrein in zekere mate toe. Van dat gebruik hebben verzoekers naar redelijkheid enige geluidsproductie en enig uitzicht te dulden. Voor een gebruiksverbod zoals verzoekers dat thans vragen, bestaat daarom geen aanleiding. Tot slot acht de voorzieningenrechter van belang dat alle thans betrokken partijen zich ter zitting bereid hebben verklaard om met elkaar integraal overleg te voeren over het gebruik van het recreatieterrein. Het college heeft daarbij toegezegd ook de andere eigenaren van delen van het recreatieterrein te betrekken. De voorzieningenrechter juicht een dergelijk integraal overleg van harte toe en acht het aangewezen dat het college in dat overleg de regie en het voortouw neemt.

Conclusie en gevolgen

15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening zoals hiervoor in overweging 14.1.1. benoemd. Het bestreden besluit wordt thans niet geschorst.

15.1. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet het college het griffierecht van € 194,- aan verzoekers vergoeden. Daarom krijgen verzoekers ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Verzoekers hebben recht op vergoeding van reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Die reiskostenvergoeding bedraagt € 36,52 (een retourreis met het openbaar vervoer, tweede klasse, tussen [perceel] in [plaats] en Guyotplein 1 in Groningen). De proceskostenvergoeding bedraagt daarmee in totaal € 36,52. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;

  • draagt het college op om in bezwaar alsnog volledig op het handhavingsverzoek van verzoekers van 8 oktober 2024 te beslissen en verzoekers per direct als partij en als belanghebbende te betrekken en betrokken te houden bij handhavingsprocedures die na hun handhavingsverzoek zijn gestart, op een zodanige wijze dat in bezwaar alsnog op alle onderdelen van het handhavingsverzoek van verzoekers ten aanzien van alle betrokken eigenaren en exploitanten van het recreatieterrein gelegen op Bethlehemsreed 6/6b in Boelenslaan door het college zal worden besloten;

  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan verzoekers moet

vergoeden;

  • veroordeelt het college tot betaling van € 36,52 aan proceskosten aan

verzoekers.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 3:2Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:46Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Artikel 3:471. De motivering wordt vermeld bij de bekendmaking van het besluit. […]

Artikel 5:32b

1. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.

2. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.

3. De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.

Omgevingswet (Ow) Artikel 5.11. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:

a. een omgevingsplanactiviteit

[…] tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.Bestemmingsplan Buitengebied Achtkarspelen (bestemmingsplan) Artikel 1 Begrippen Artikel 1.76 In het bestemmingsplan wordt onder het begrip niet-permanente bewoning verstaan: bewoning van een verblijf voor recreatieve bewoning en/of huisvesting van seizoenarbeiders. Artikel 1.88 In het bestemmingsplan wordt onder het begrip permanente bewoning verstaan: bewoning van een verblijf als hoofdverblijf. Artikel 1.90In het bestemmingsplan wordt onder het begrip recreatiewoning verstaan: een gebouw dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning. Artikel 24 Recreatie – Verblijfsrecreatie

24.1. Bestemmingsomschrijving De voor ‘Recreatie - Verblijfsrecreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. verblijfsrecreatieve voorzieningen, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

1. bêd & brochje en kleinschalige inpandige recreatieappartementen; 2. een kampeerterrein, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”, met dien verstande dat deze gronden zijn bestemd voor:  standplaatsen voor kampeermiddelen;  stacaravans;  trekkers- / blokhutten;  chalets;  gebouwen ten behoeve van centrale voorzieningen en beheer en onderhoud; 3. recreatiewoningen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “recreatiewoning”,

en tevens voor:

ondergeschikte horeca-activiteiten, met dien verstande dat niet meer dan 45 m² van de bebouwing mag worden gebruikt ten behoeve van ondergeschikte horeca-activiteiten; ondergeschikte detailhandelsactiviteiten, met dien verstande dat niet meer dan 45 m² van de bebouwing mag worden gebruikt ten behoeve van ondergeschikte detailhandelsactiviteiten,

met daaraan ondergeschikt:

sanitaire voorzieningen ten behoeve van de verblijfsrecreatie; speelvoorzieningen; groenvoorzieningen, met dien verstande dat op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - opgaand groen" uitsluitend afschermende beplanting wordt aangeplant; openbare nutsvoorzieningen; infrastructurele voorzieningen; waterhuishoudkundige voorzieningen; sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen,

met de daarbij behorende:

gebouwen; bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met:

 ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;  verkoop van goederen via internet;

aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen; bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Stacaravans, trekkers-/blokhutten en chalets mogen uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - plaatsingsgebied", worden geplaatst.

24.2 Bouwregels

a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van centrale voorzieningen en beheer en onderhoud gelden de volgende regels:

1. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd; 2. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan 3,5 m bedragen; 3. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 9 m bedragen.

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

1. bedrijfswoningen en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mogen worden gebouwd; 2. er mag niet meer dan het bestaande aantal bedrijfswoningen per bouwvlak worden gebouwd; 3. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 3,5 m; 4. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 9 m; 5. de dakhelling van een bedrijfswoning mag niet minder bedragen dan 20° en niet meer bedragen dan 60°; 6. de oppervlakte van een niet-inpandige bedrijfswoning, inclusief aan en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de bedrijfswoning, mag niet meer bedragen dan 200 m², met dien verstande dat de oppervlakte van de niet-inpandige bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 150 m²; 7. de goothoogte van een aan- en uitbouw, een aangebouwd bijgebouw en een aangebouwde overkapping mag niet meer bedragen dan 0,30 m boven de vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning; 8. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag niet meer bedragen dan 3,5 m; 9. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw, een aangebouwd bijgebouw en een aangebouwde overkapping is ten minste 1 m lager dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning; 10. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag niet meer bedragen dan 6 m; 11. de dakhelling van een aan- en uitbouw, een aangebouwd bijgebouw en een aangebouwde overkapping mag niet minder bedragen dan 30°, dan wel het bestaande aantal graden indien dit minder bedraagt, met uitzondering van aanbouwen tot een totale oppervlakte van 30 m².

Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de volgende regels:

1. het aantal recreatiewoningen mag niet meer dan het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' bedragen; 2. de goothoogte van een recreatiewoning mag niet meer dan 3 m bedragen; 3. de bouwhoogte van een recreatiewoning mag niet meer dan 8 m bedragen; 4. de oppervlakte van een recreatiewoning mag niet meer dan 70 m² bedragen; 5. de dakhelling van een recreatiewoning mag niet minder dan 30° en niet meer dan 50° bedragen.

Voor het bouwen van trekkers-/blokhutten gelden de volgende regels:

1. de bouwhoogte van de trekkers-/blokhutten mag niet meer dan 3.90 m bedragen; 2. de oppervlakte van de trekkers-/blokhutten mag niet meer dan 55 m² bedragen.

Voor het bouwen van chalets en bijgebouwen bij chalets gelden de volgende regels:

1. de bouwhoogte van een chalet mag niet meer dan 3.90 m bedragen; 2. de oppervlakte van een chalet mag niet meer dan 70 m² bedragen; 3. bij een chalet mag niet meer dan 1 bijgebouw worden gebouwd; 4. de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 2,5 m bedragen; 5. de oppervlakte van een bijgebouw mag niet meer dan 9 m² bedragen.

Voor het bouwen van stacaravans en bijgebouwen bij stacaravans gelden de volgende regels:

1. de bouwhoogte van een stacaravan mag niet meer dan 3,40 m bedragen; 2. de breedte van een stacaravan mag niet meer dan 4.50 m bedragen; 3. de oppervlakte per stacaravan mag niet meer dan 55 m² bedragen; 4. bij een stacaravan mag niet meer dan 1 bijgebouw worden gebouwd; 5. de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 2,5 m bedragen; 6. de oppervlakte van een bijgebouw mag niet meer dan 9 m² bedragen.

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 m bedragen, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag de bouwhoogte maximaal 2 m bedragen; 2. de bouwhoogte van de andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5,5 m bedragen. […]

24.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

1. ten hoogste 30% van de begane grond oppervlakte van de woning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen met een maximum van 45 m² mag voor het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf worden aangewend; 2. alleen het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik dat niet vergunningplichtig of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer is toegestaan; 3. detailhandel is uitsluitend toegestaan voor zover ondergeschikt aan en voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik; 4. horecabedrijven en seksinrichtingen zijn niet toegestaan;

het gebruik van bedrijfswoningen voor de verkoop van goederen via internet in strijd met de navolgende regels:

1. ten hoogste 30% van de begane grond oppervlakte van de woning inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen met een maximum van 45 m², mag worden aangewend ten behoeve van de internetverkoop; 2. alleen het gebruik dat niet vergunningplichtig of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer, is toegestaan; 3. er geen fysiek klantencontact plaatsvindt; 4. er geen afhaal van goederen plaatsvindt; 5. er ter plaatse geen uitstalling van de koopwaar plaatsvindt; 6. er geen reclame-uitingen bij de woning zijn toegestaan; 7. de bevoorrading gebeurt in de dagperiode (07:00 - 19:00 uur).

Dit is vastgelegd in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Zie de uitspraak van 27 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:164), de uitspraak van 15 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2060) en de uitspraak van 6 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2292).

Als bedoeld in artikel 8:87 van de Awb.


Voetnoten

Dit is vastgelegd in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Zie de uitspraak van 27 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:164), de uitspraak van 15 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2060) en de uitspraak van 6 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2292).

Als bedoeld in artikel 8:87 van de Awb.