Uitspraak inhoud

Familie- en Jeugdrecht

Locatie Groningen

Zaaknummer: C/18/245914 / JE RK 25-411 en C/18/246042 / JE RK 25-423 Datum uitspraak: 5 augustus 2025

Beschikking van de kinderrechter over een (voorlopige) ondertoezichtstelling en (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Nederland, locatie Groningen, hierna te noemen de Raad,

over

[de minderjarige], die is geboren op [geboortedag] [geboortemaand] 2025 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [de minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder], hierna te noemen de moeder, wonende in [woonplaats] , advocaat mr. R. Kertokarijo, kantoorhoudende in Assen,

en

de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, hierna te noemen de GI, die is gevestigd in Groningen.

1 Het (verdere) verloop van de procedure

In de zaak met zaaknummer C/18/245914 / JE RK 25-411

1.1. Bij beschikking van 18 juli 2025 heeft de kinderrechter die piketdienst had [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden, tot 18 oktober 2025. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend bij een medisch verblijf in het ziekenhuis, met aansluitend een voorziening voor pleegzorg tot 15 augustus 2025. Dit is een gedeeltelijke toewijzing van het verzoek om uithuisplaatsing: er was verzocht om een periode van drie maanden. De beslissing op dit resterende deel van het verzoek is aangehouden en er is een mondelinge behandeling bepaald.

in de zaak met zaaknummer C/18/246042 / JE RK 25-423

1.2. Deze procedure is ingeleid met het verzoekschrift van de Raad, dat door de rechtbank is ontvangen op 25 juli 2025. Daarin verzoekt de Raad [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar en voor dezelfde duur een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin en aansluitend daarop in een 24-uursvoorziening/gezinskliniek te verlenen.

in beide zaken

1.3. Op 28 juli 2025 heeft de kinderrechter het verzoek mondeling behandeld. De kinderrechter heeft gesproken met [naam] en [naam] , namens de Raad, de moeder, haar advocaat, en [naam] , die de GI vertegenwoordigt. Bij de mondelinge behandeling was ook [naam] , trajectbegeleider [naam organisatie] (begeleidster van de moeder) aanwezig.

1.4. Ten slotte is bepaald dat deze beschikking zal worden gegeven.

2 De feiten

2.1. De kinderrechter kan bij de beoordeling van het verzoek uitgaan van de volgende feiten.

2.2. De moeder is op [geboortedag] [geboortemaand] 2025 bevallen van [de minderjarige] . De moeder oefent het ouderlijk gezag over hem uit. Het is bij de autoriteiten niet bekend wie de vader van [de minderjarige] is.

2.3. De moeder gebruikt al langere tijd drugs in de vorm van cocaïne en heroïne. Deze drugs heeft zij ook tijdens de zwangerschap van [de minderjarige] gebruikt.

3 De (verdere) beoordeling

in de zaak met zaaknummer C/18/245914 / JE RK 25-411

3.1. De piketrechter heeft de spoedbeslissingen op 18 juli 2025 genomen zonder eerst de belanghebbenden te horen. Dat mag volgens de wet, mits de belanghebbenden binnen twee weken na de beslissing alsnog de gelegenheid krijgen om hun mening te geven. Zo niet dan vervalt de beslissing.[1] Met de mondelinge behandeling op 28 juli 2025 is deze gelegenheid geboden. Daarmee vervalt de maatregel dus niet vanwege het in eerste instantie niet horen.

3.2. Er is daarnaast voldoende reden om het verzoek van de Raad voor een machtiging tot uithuisplaatsing voor het resterende deel toe te wijzen. Dit is vanwege het volgende.

Er is sprake van ernstige problematiek. [de minderjarige] is op [geboortedag] [geboortemaand] 2025, als gevolg van het drugsgebruik van de moeder tijdens de zwangerschap, verslaafd ter wereld gekomen. [de minderjarige] vertoont afkickverschijnselen en krijgt daarvoor medicatie. Hij moet in ieder geval tot veertien dagen na de geboorte in het ziekenhuis blijven. Na de ziekenhuisopname kan hij niet naar zijn moeder terug. Zij kampt met ernstige verslavingsproblematiek en is niet in de lichamelijke en geestelijke conditie om voor een baby te zorgen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij verteld dat zij erg moe is en dat er sinds de geboorte van [de minderjarige] veel op haar afkomt dat ze niet kan plaatsen. Zij heeft ook verklaard dat zij zo snel mogelijk wil starten met een detox en daarna met [de minderjarige] opgenomen wil worden in [naam gezinskliniek] . De moeder staat nu op de wachtlijst en het is onbekend wanneer zij met de detox kan starten.

Eén van de twee jeugdwerkers van de GI die de zaak van [de minderjarige] onder zich heeft, was aanwezig tijdens de mondelinge behandeling. Zij heeft toegelicht dat zij als lid van het “team intake” spoedcasussen oppakt, dat de zaken in dat team op orde zijn, en dat pas als er een collega van het “reguliere team” ruimte heeft, de zaak wordt overgedragen. Zij heeft ook verteld dat de GI voortvarend alle noodzakelijke actie in het kader van de VOTS onderneemt.

in de zaak met zaaknummer C/18/246042 / JE RK 25-423

3.3. De Raad heeft het verzoek gedaan om [de minderjarige] definitief onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en, voor dezelfde duur, een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen in een pleeggezin en aansluitend daarop in een 24-uursvoorziening/gezinskliniek.

3.4. De rechter houdt de beslissing op deze verzoeken aan. Dit is vanwege het volgende.

De Raad verzoekt om Jeugdbescherming Noord (JBN) als gecertificeerde instelling te benoemen. Het verzoekschrift van de Raad dateert van rond de datum van de openbaarmaking van het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid (de inspecties) over JBN. De inspecties concluderen dat de kwaliteit van de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen bij JBN onvoldoende is. In hoofdstuk 2 van het rapport (Conclusies) is, voor zover hier vooral van belang, te lezen:

Het oordeel van de inspecties over de kwaliteit en de tijdigheid van de analyse en het plan is onvoldoende. Bepalend voor dit oordeel is de werkwijze van JBN voor gezinnen die bij de start geen vaste jeugdzorgwerker hebben. Dit geldt voor een groot deel van de ingestroomde gezinnen. Het contact tussen de jeugdzorgwerkers, de jeugdige en diens ouders bij de start van de maatregel is onvoldoende om te komen tot een gezamenlijke visie en om de wensen, behoeften en mogelijkheden van jeugdigen, ouders en netwerk gezamenlijk in beeld te brengen. Het onderzoek hiernaar start niet op tijd en vindt onvoldoende samen met jeugdigen en ouders plaats. De veiligheid van jeugdigen wordt bij de start niet altijd in kaart gebracht en vastgelegd. Jeugdigen en ouders worden niet actief geïnformeerd over de tijdelijke werkwijze of het ontbreken van een vaste jeugdzorgwerker.

Het plan van aanpak komt onvoldoende samen met jeugdigen en ouders tot stand en zij hebben onvoldoende inspraak in het bepalen van de hulpvraag en doelen. De plannen van aanpak sluiten onvoldoende aan op een brede analyse van de problematiek. Het lukt JBN overwegend niet om een plan (de gedragen koers) binnen zes weken na het uitspreken van de maatregel beschikbaar te hebben.

Het oordeel van de inspecties over de tijdigheid van het inzetten van passende hulp is grotendeels onvoldoende. De inspecties komen tot dit oordeel omdat jeugdigen en hun ouders te vaak niet tijdig passende hulp krijgen. Hier liggen twee onderliggende oorzaken aan ten grondslag:

In het merendeel van de dossiers ontbreekt een brede analyse van de problematiek, ontwikkelingsbehoeften en mogelijkheden van de jeugdigen en ouders. Hierdoor is niet navolgbaar of de ingezette hulp ook passend is. Meer dan de helft van de ouders en jeugdigen ervaren dat de ingezette hulp niet aansluit.

Een tweede oorzaak ligt buiten de invloedssfeer van JBN en betreft de beschikbaarheid en toegankelijkheid van (passende) hulp. Gemeenten zijn hier verantwoordelijk voor. Jeugdzorgwerkers zijn veelal veel tijd kwijt aan het zoeken naar passende hulp en overleg met gemeentes hierover.

Het oordeel van de inspecties over de kwaliteit van de regievoering is onvoldoende. De inspecties komen tot dit oordeel omdat het de jeugdzorgwerkers niet lukt om voldoende tijd en aandacht aan alle jeugdigen en ouders te besteden en zo betekenisvol contact aan te gaan over de ontwikkeling en de veiligheid van de jeugdige. Jeugdigen worden onvoldoende door een jeugdzorgwerker gesproken in 1-op-1 gesprekken. Het lukt JBN onvoldoende om regie te voeren op de hulp aan jeugdigen en ouders. Het ontbreken van vaste jeugdzorgwerkers leidt tot ernstige problemen in de samenwerking en regievoering. Voor jeugdigen, ouders en ketenpartners zijn de taken, rollen en verwachtingen van jeugdzorgwerkers en de betrokken instanties niet altijd duidelijk, zij worden daar niet over geïnformeerd.

De dossiers zijn niet altijd actueel en/of volledig. Het lukt JBN onvoldoende om planmatig en procesmatig te werken. Er zijn evaluatiemomenten, de uitkomsten hiervan worden echter niet altijd vastgelegd. JBN heeft onvoldoende zicht op veiligheid in zaken die tot de ‘werkvoorraad’ behoren, waaronder die bij het CRT. Op het moment van toezicht waren er 60 zaken die onvoldoende in beeld zijn. Ook in andere zaken komt het voor dat veiligheidsinschattingen niet actueel zijn of niet aanwezig zijn. JBN handelt reactief bij zorgen of signalen van onveiligheid.

Het oordeel van de inspecties op het punt van goed bestuur is grotendeels onvoldoende. (…)

JBN heeft een structureel tekort aan ervaren medewerkers (zowel jeugdzorgwerkers als teammanagers). (…) Ondanks alle inspanningen en goede intenties van de medewerkers en ingezette verbetermaatregelen bij JBN concluderen de inspecties naar aanleiding van het huidige onderzoek dat de kwaliteit van de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclasseringsmaatregelen bij JBN onvoldoende is. (…) Gelet op de ernst en omvang van de tekortkomingen, het feit dat de nieuwe bestuurder weliswaar voortvarend verbetermaatregelen in gang heeft gezet maar dat de bestendiging hiervan nog moet plaatsvinden en gelet op de factoren die deels buiten de invloedssfeer van JBN liggen, hebben de inspecties er geen vertrouwen in dat JBN de geconstateerde normafwijkingen binnen afzienbare tijd wegneemt. Daarnaast hebben de inspecties onvoldoende vertrouwen in een goed functionerend intern toezicht. (…)

3.5. De rechtbank zal een nieuwe mondelinge behandeling bepalen waarbij van de Raad wordt verwacht dat zij uiterlijk twee weken voorafgaand aan de mondelinge behandeling haar verzoek om JBN als GI te benoemen schriftelijk toelicht. De Raad moet in elk geval ingaan op de vraag of volgens de Raad met benoeming van JBN als gecertificeerde instelling aan de wettelijke vereisten wordt voldaan (waaronder artikel 4.2.2. Besluit Jeugdwet). Voor zover de Raad tot de conclusie komt dat dit niet het geval is, wijst de kinderrechter de Raad op artikel 283 en 130 van het wetboek van Rechtsvordering.

3.6. Gelet op het feit dat er een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van kracht zijn tot 18 oktober 2025, leidt aanhouding van de zaak er niet toe dat hulpverleningstrajecten voor de moeder niet kunnen worden ingezet of voortgezet.

Een en ander brengt met zich dat als volgt wordt beslist.

4 De beslissing

De kinderrechter:

in de zaak met zaaknummer C/18/245914 / JE RK 25-411

4.1. verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij een medisch verblijf in het ziekenhuis, met aansluitend een voorziening voor pleegzorg tot 18 oktober 2025;

4.2. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

in de zaak met zaaknummer C/18/246042 / JE RK 25-423

4.3. bepaalt dat dit verzoek wordt behandeld op woensdag 1 oktober 2025 om 13:50 uur, in het gerechtsgebouw aan het Guyotplein 1 in Groningen;

4.4. wijst de Raad, de moeder, haar advocaat en de GI erop dat deze beschikking geldt als een oproep om bij die mondelinge behandeling aanwezig te zijn; een afzonderlijke oproep zal niet worden verstuurd;

4.5. bepaalt dat de Raad uiterlijk twee weken voor de mondelinge behandeling de rechtbank informeert over het standpunt van de Raad ten aanzien van hetgeen onder de beoordeling is overwogen;

4.6. houdt iedere verdere beslissing aan.

Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:

LG/GvdB

artikelen 800 lid 3 en 809 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.


Voetnoten

artikelen 800 lid 3 en 809 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.