ECLI:NL:RBNNE:2025:3198 - Rechtbank Noord-Nederland - 6 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 25/2573 en LEE 25/2574
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 augustus 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. H.J.G. Dudink),
en
(gemachtigde: mr. F. Schuring).
1. Deze uitspraak gaat over de intrekking van de APK keuringsbevoegdheid van eiser voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg voor de duur van 6 weken. Hij is het hier niet mee eens. Hij heeft daarom beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Totstandkoming van de besluiten en procesverloop
2. Op 17 juli 2024 is door de RDW bij een steekproefherkeuring van het voertuig met kenteken VX-ZV-29 een overtreding geconstateerd, waardoor cusumstand 10 is overschreden. Nadat eiser hierover is gehoord, is bij besluit van 5 augustus 2024 zijn keuringsbevoegdheid voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg voor 6 weken ingetrokken. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. De RDW heeft de sanctie opgeschort voor de duur van de bezwaarprocedure.
2.1. Bij besluit van 11 juni 2025, het bestreden besluit, heeft de RDW het bezwaar ongegrond verklaard. De sanctie is op 27 juni 2025 ingegaan. Tegen dit besluit heeft eiser op 17 juli 2025 beroep ingesteld en de voorzieningenrechter op 21 juli 2025 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De RDW heeft de sanctie opgeschort voor de duur van deze procedure.
2.1. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door zijn gemachtigde en de gemachtigde van de RDW.
2.2. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiser daartegen.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
3. Indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.1. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
3.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
4. Overschrijding van de cusumstand 10 levert een overtreding op van artikel 37 van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK waarvoor een sanctie kan worden opgelegd. Volgens de Toezichtbeleidsbrief erkenninghouders RDW 2021, Bijlage APK keurmeester, wordt de bevoegdheid voor zes weken ingetrokken als de cusumstand van 10 is bereikt of overschreden en het de eerste overtreding is in 24 maanden.
5. Eiser ontkent niet dat hij cusumstand 10 heeft overschreden. Hij betwist ook niet de bevoegdheid van de RDW om in dit geval een sanctie op te leggen. Hij is echter van mening dat er redenen zijn om in zijn geval de sanctie niet op te leggen dan wel te verlagen.
6. Om te beginnen is hij van mening dat de RDW een bestuurlijke boete heeft opgelegd, maar dat hem ten onrechte de cautie niet is gegeven. Door de sanctie loopt hij circa € 30.000 aan inkomsten mis, wat door hem als een boete wordt ervaren. Eiser verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met nummer ECLI:NL:RVS:2018:2115.
6.1. De voorzieningenrechter volgt eiser niet in zijn standpunt. De tijdelijke intrekking van de keuringsbevoegdheid betreft geen bestuurlijke boete (een punitieve sanctie), maar een vorm van bestuurlijk toezicht waarmee wordt beoogd het zoveel mogelijk tegengaan van geconstateerde tekortkomingen in het algemeen belang van de
verkeersveiligheid, niet het met leedtoevoeging voorkomen van verwijtbare tekort-komingen.
7. Eiser heeft verder aangevoerd dat de communicatie met de RDW niet soepel is verlopen. Hij zou niet goed zijn geïnformeerd over de consequenties van het overschrijden van de cusumstand, hij zou enkele brieven van de RDW niet hebben ontvangen en op vragen die hij medewerkers van de RDW heeft gesteld geen juist en/of duidelijk antwoord hebben gekregen. Dit maakt echter niet dat het bestreden besluit op deze grond moet worden vernietigd. De door eiser ervaren miscommunicatie heeft er namelijk niet toe geleid dat termijnen in zijn nadeel zijn verlopen. Zijn rechtsbescherming is niet in gevaar gekomen. Dat eiser de miscommunicatie als vervelend heeft ervaren is geen reden om het besluit van de RDW voor onjuist te houden. Eiser erkent dat de cusumstand is overschreden, wat leidt tot een intrekking van de keuringsbevoegdheid gedurende 6 weken. Dit is conform het beleid van de RDW, waar eiser van op de hoogte had kunnen en moeten zijn.
8. Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat de sanctie voor het bedrijf niet gelijkloopt met de sanctie die hem is opgelegd. De intrekking van zijn keuringsbevoegdheid is twee weken eerder ingegaan dan de intrekking van de APK-erkenning van zijn bedrijf. Omdat eiser de enige is die de keuringen in zijn bedrijf verricht, voelt het in dit geval als een sanctie van 8 weken.
8.1. De RDW heeft in verband hiermee aangevoerd dat er geen sprake is van een sanctie van 8 weken. In de periode dat de APK-erkenning van het bedrijf nog gold, maar de keuringsbevoegdheid van eiser was ingetrokken, had eiser een andere keurmeester kunnen aantrekken om de keuringen te verrichten. Op het moment dat eiser weer mocht keuren, maar de intrekking van de APK-erkenning van zijn bedrijf nog gold, had eiser zijn diensten bij een ander bedrijf kunnen aanbieden en zodoende inkomsten kunnen genereren.
8.2. De voorzieningenrechter volgt de RDW in zijn standpunt. Hij heeft duidelijk gemotiveerd waarom in dit geval geen sprake is van een sanctie van 8 weken.
9. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat zijn bedrijf voor 100% draait op de APK-keuringen. Nu deze keuringen niet meer mogen worden verricht, leidt hij een groot financieel nadeel. Hij is van mening dat zijn financiële belangen onvoldoende bij het oordeel van de RDW zijn betrokken. Hij vindt de opgelegde sanctie dan ook niet evenredig.
9.1. Gelet op het bepaalde in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), beoordeelt de voorzieningenrechter in dit geval of de RDW van het door hem gevoerde beleid had moeten afwijken, omdat de gevolgen van de opgelegde sanctie wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het doel ervan, te weten het algemene belang van de verkeersveiligheid.
9.2. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat daarvan sprake is. Hij overweegt daartoe het volgende. Behalve dat eiser geen inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie en de omvang van de door hem gestelde schade niet heeft onderbouwd, is het lijden van een zekere omzetschade inherent aan de aard van de sanctie.
10. Gelet op het vorenstaande, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de RDW in dit geval gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid tot intrekking van de keuringsbevoegdheid voor de duur van zes weken.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
-
verklaart het beroep ongegrond;
-
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Zie ECLI:NL:RVS:2009:BK4289.
vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1627.