Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 25/2503 en LEE 25/2504

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 augustus 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. H.J.G. Dudink),

en

(gemachtigde: mr. F. Schuring).

1. Deze uitspraak gaat over de intrekking van de APK-erkenning van eiseres voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg voor de duur van 6 weken. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij heeft daarom beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Totstandkoming van de besluiten en procesverloop

2. Op 17 juli 2024 is door de RDW bij een steekproefherkeuring van het voertuig met kenteken VX-ZV-29 een overtreding geconstateerd, waardoor cusumstand 12 is overschreden. Nadat eiseres hierover is gehoord, is bij besluit van 5 augustus 2024 de keuringsbevoegdheid voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg voor 6 weken ingetrokken. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. De RDW heeft de sanctie opgeschort voor de duur van de bezwaarprocedure.

2.1. Bij besluit van 11 juni 2025, het bestreden besluit, heeft de RDW het bezwaar ongegrond verklaard. De sanctie is op 27 juni 2025 ingegaan. Tegen dit besluit heeft eiseres op 17 juli 2025 beroep ingesteld en de voorzieningenrechter op 21 juli 2025 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De RDW heeft de sanctie opgeschort voor de duur van deze procedure.

2.2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres, R. [naam] , de echtgenote van [naam] en haar gemachtigde en namens de RDW zijn gemachtigde.

2.3. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiseres daartegen.[1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

3.1. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.

3.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.

4. Overschrijding van de cusumstand 12 levert een overtreding op van artikel 37 van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK waarvoor op grond van artikel 87, tweede lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 een sanctie kan worden opgelegd. Volgens de Toezichtbeleidsbrief Erkenningshouders RDW 2021, Bijlage APK erkenninghouder, wordt de erkenning voor zes weken ingetrokken als de cusumstand van 12 is bereikt of overschreden en het de eerste overtreding is in 24 maanden.

5. Eiseres ontkent niet dat zij cusumstand 12 heeft overschreden. Zij betwist ook niet de bevoegdheid van de RDW om in dit geval een sanctie op te leggen. Zij is echter van mening dat er redenen zijn om in haar geval de sanctie niet op te leggen dan wel te verlagen.

6. Om te beginnen is zij van mening dat de RDW een bestuurlijke boete heeft opgelegd, maar dat haar ten onrechte de cautie niet is gegeven. Door de sanctie loopt zij circa € 30.000 aan inkomsten mis, wat door haar als een boete wordt ervaren. Eiseres verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met nummer ECLI:NL:RVS:2018:2115.

6.1. De voorzieningenrechter volgt eiseres niet in haar standpunt. De tijdelijke intrekking van de keuringsbevoegdheid betreft geen bestuurlijke boete (een punitieve sanctie), maar een vorm van bestuurlijk toezicht waarmee wordt beoogd het zoveel mogelijk tegengaan van geconstateerde tekortkomingen in het algemeen belang van de verkeersveiligheid, niet het met leedtoevoeging voorkomen van verwijtbare tekort-komingen.[2] Nu het in het onderhavige geval niet gaat over het opleggen van een punitieve sanctie, maar een herstelsanctie, is het geven van een cautie niet verplicht. In de uitspraak waar eiseres naar heeft verwezen werd een punitieve sanctie opgelegd, waarbij het geven van de cautie wel verplicht was. Dat de opgelegde sanctie als een straf wordt ervaren, maakt niet dat het een punitieve sanctie betreft.

7. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de communicatie met de RDW niet soepel is verlopen. Zij zou niet goed zijn geïnformeerd over de consequenties van het overschrijden van de cusumstand, zij zou enkele brieven van de RDW niet hebben ontvangen en op vragen die zij medewerkers van de RDW heeft gesteld geen juist en/of duidelijk antwoord hebben gekregen. Dit maakt echter niet dat het bestreden besluit op deze grond moet worden vernietigd. De door eiseres ervaren miscommunicatie heeft er namelijk niet toe geleid dat termijnen in haar nadeel zijn verlopen. Haar rechtsbescherming is niet in gevaar gekomen. Dat eiseres de miscommunicatie als vervelend heeft ervaren is geen reden om het besluit van de RDW voor onjuist te houden. Eiseres erkent dat de cusumstand is overschreden, wat leidt tot een intrekking van de APK-erkenning gedurende 6 weken. Dit is conform het beleid van de RDW, waar eiseres van op de hoogte had kunnen en moeten zijn.

8. Eiseres heeft vervolgens aangevoerd dat de sanctie voor het bedrijf niet gelijkloopt met de sanctie voor de APK-keurmeester [naam] . De intrekking van de keuringsbevoegdheid van [naam] is twee weken eerder ingegaan dan de intrekking van de APK-erkenning van eiseres. Omdat [naam] de enige is die de keuringen in het bedrijf van eiseres verricht, voelt het in dit geval als een sanctie van 8 weken.

8.1. De RDW heeft in verband hiermee aangevoerd dat er geen sprake is van een sanctie van 8 weken. In de periode dat de APK-erkenning van eiseres nog gold, maar van de APK-keurmeester was ingetrokken, had eiseres een andere keurmeester kunnen aantrekken om de keuringen te verrichten. Op het moment dat [naam] weer mocht keuren, maar de intrekking van de APK-erkenning van eiseres nog gold, had [naam] zijn diensten bij een ander bedrijf kunnen aanbieden en zodoende inkomsten kunnen genereren.

8.2. De voorzieningenrechter volgt de RDW in zijn standpunt. Hij heeft duidelijk gemotiveerd waarom in dit geval geen sprake is van een sanctie van 8 weken.

9. Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat zijn bedrijf voor 100% draait op de APK-keuringen. Nu deze keuringen niet meer mogen worden verricht, leidt zij een groot financieel nadeel. Zij is van mening dat haar financiële belangen onvoldoende bij het oordeel van de RDW zijn betrokken. Zij vindt de opgelegde sanctie dan ook niet evenredig.

9.1. Gelet op het bepaalde in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), beoordeelt de voorzieningenrechter in dit geval of de RDW van het door hem gevoerde beleid had moeten afwijken, omdat de gevolgen van de opgelegde sanctie wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het doel ervan, te weten het algemene belang van de verkeersveiligheid.

9.2. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat daarvan sprake is. Hij overweegt daartoe het volgende. Behalve dat eiseres geen inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie en de omvang van de door haar gestelde schade niet heeft onderbouwd, is het lijden van een zekere omzetschade inherent aan de aard van de sanctie.[3] Dat eiseres haar bedrijf zo heeft ingericht dat zij voor 100% afhankelijk is van het verrichten van APK-keuringen, wat overigens niet is gebleken, en zij daardoor onevenredig veel omzetschade zal lijden, is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid waarmee de RDW rekening dient te houden in die zin dat de intrekking alleen daarom in dit geval onevenredig is. Eiseres heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat zij door de intrekking in onoverkomelijke financiële moeilijkheden komt of is gekomen of dat sprake is van zodanige omzetschade dat dit niet in verhouding staat tot de ernst van de overtreding en de RDW daarom in dit geval voor een minder ingrijpende sanctie had moeten kiezen. Verder heeft eiseres de stelling dat zij door intrekking van de APK-erkenning klanten heeft verloren dan wel zal verliezen niet onderbouwd.

10.  Gelet op het vorenstaande, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de RDW in dit geval gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid tot intrekking van de APK-erkenning voor de duur van zes weken.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

  • verklaart het beroep ongegrond;

  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Zie ECLI:NL:RVS:2009:BK4289.

vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1627.


Voetnoten

Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Zie ECLI:NL:RVS:2009:BK4289.

vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1627.