Terug naar bibliotheek
Rechtbank Noord-Nederland

ECLI:NL:RBNNE:2025:2993 - Rechtbank Noord-Nederland - 23 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBNNE:2025:299323 juli 2025Deze uitspraak wordt in 1 latere zaken aangehaald

Rechtsgebieden

Internationaal PubliekrechtEuropees Recht

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 25/2519

(gemachtigde: mr. L.A. Fischer),

en

(gemachtigden: E. Braam en M. Fleer).

  1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over het niet verlenen van opvang op grond van Regeling opvang ontheemden Oekraïne (RooO). Verzoekers zijn het hier niet mee eens. Zij verzoeken daarom om een voorlopige voorziening en voeren daartoe een aantal gronden aan.

Procesverloop

  1. Verzoekers zijn ontheemden uit Oekraïne. Zij kregen samen met de ouders van verzoeker en zijn zus en diens partner onderdak in de gemeente Het Hogeland (de gemeente). Verzoekers hebben in verband met het overlijden van een familielid de opvang verlaten. Zij hebben verzocht om uitschrijving uit de Basisregistratie personen (Brp). Verzoekers zijn op 25 april 2025 uitgeschreven uit de Brp. Op 12 juni 2025 zijn verzoekers naar Nederland teruggekeerd en hebben het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Het Hogeland (het college) gevraagd om opnieuw opvang te verlenen. Het college heeft aangegeven dat er geen opvangplaatsen in de gemeente meer zijn. Ook landelijk zijn er geen opvangplekken meer. Het college stelt zich daarbij op het standpunt dat zij niet verplicht zijn opvang te verlenen. Verzoekers hebben daartegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat moet worden voorzien in de opvang.

2.1. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

  1. De voorzieningenrechter overweegt dat in artikel 2, eerste lid, van de de RooO is bepaald dat het college verantwoordelijk is voor de opvang van de betreffende ontheemde. Uit de circulaire Beëindiging verstrekkingen uit de RooO bij tijdelijk en permanent vertrek uit Nederland van 19 juni 2023 blijkt, als de ontheemde langer dan 28 dagen is vertrokken uit de opvang, is uitgeschreven uit de Brp en zich vervolgens weer meldt in Nederland, dat de ontheemde opnieuw het registratie- en plaatsingsproces moet doorlopen. De ontheemde kan geplaatst worden bij de gemeente van eerder verblijf, maar dit is niet noodzakelijk en afhankelijk van de opvangplekken die op dat moment beschikbaar zijn.

3.1 Het staat vast dat verzoekers zijn uitgeschreven uit de Brp. Dat betekent dat verzoekers opnieuw het registratie- en plaatsingsproces moeten doorlopen. Op de zitting is verder door het college desgevraagd bevestigd dat de beslissing van het college om geen opvang te verlenen niet is gebaseerd op het bepaalde in artikel 4 van de RooO, waarin is bepaald dat het college in een aantal gevallen een ontheemde kan uitsluiten van de opvang.

3.2 Omdat verzoekers opnieuw het registratie- en plaatsingsproces moeten doorlopen is artikel 2, eerste lid, van de RooO van toepassing. Daarin is bepaald dat het college de zorg draagt voor de opvang van ontheemden. Het college wijst daarbij tevens op artikel 3, aanhef, eerste lid en onder a, van de RooO waarin is bepaald dat het college een tijdelijke alternatieve opvangvoorziening beschikbaar kan stellen die voldoet aan de minimumnormen zoals opgenomen in deze regeling indien er geen opvangvoorziening meer beschikbaar is.

3.3 In geschil is de vraag of uit de artikelen 2 en 3 van de RooO volgt dat het college een inspanningsverplichting of een resultaatsverplichting heeft om opvang te verlenen in het geval een ontheemde zich meldt bij een gemeente, in dit geval de gemeente Het Hogeland. Het college stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een inspanningsverplichting en dat, omdat er geen opvangplekken meer beschikbaar zijn, de beslissing om geen opvang te verlenen rechtmatig is. Verzoekers betogen, onder verwijzing naar onder meer de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming[1], dat het standpunt van het college niet juist is en dat sprake is van een resultaatsverplichting als gevolg waarvan het college aan verzoekers opvang moet verlenen, ook wanneer de daartoe aangewezen opvangplekken vol zijn en er ook landelijk geen opvangplekken beschikbaar zijn. De voorzieningenrechter overweegt hierover verder als volgt.

3.4 In artikel 13, eerste lid, van de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming is neergelegd dat de lidstaten ervoor zorgen dat de begunstigden van tijdelijke bescherming een fatsoenlijk onderkomen krijgen of, in voorkomend geval, middelen te hunner beschikking krijgen om huisvesting te vinden. In hoofdstuk VI van de Richtlijn, onder het kopje Solidariteit, is in artikel 24 neergelegd dat de in de richtlijn vastgestelde maatregelen onder meer worden gefinancierd uit het ingestelde Europese Vluchtelingenfonds. In artikel 25, derde lid, is neergelegd dat in het geval het aantal personen dat in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming de in lid 1 genoemde opvangcapaciteit te boven gaat, de Raad de situatie met spoed onderzoekt en passende maatregelen neemt, waaronder een aanbeveling om aanvullende steun te verlenen aan de betrokken lidstaten.

3.5 De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de genoemde regelgeving niet zonder meer volgt dat het college enkel een inspanningsverplichting heeft. Uit de richtlijn kan eerder worden afgeleid dat sprake is van een resultaatsverplichting. In het geval van verzoekers zou dat betekenen dat, ondanks dat er geen opvangplekken meer zijn, het college ervoor moet zorgen dat verzoekers een fatsoenlijk onderkomen krijgen of middelen te hunner beschikking krijgen om huisvesting te vinden. Uit de artikelen omtrent de solidariteit volgt ook dat wanneer de opvangcapaciteit te kort schiet, de Raad passende maatregelen kan nemen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan uit de voorgaande bepalingen worden afgeleid dat aan verzoekers opvang moet worden geboden en dat het gebrek aan opvang in ieder geval niet voor risico van verzoekers dient te komen. De voorzieningen overweegt verder dat deze spoedprocedure zich niet leent voor een uitbereide rechtmatigheidsbeoordeling en dat het aan het college is om in de bezwaarfase de beslissing van het college om geen opvang te verlenen eerst juridisch te onderbouwen en in dat verband een besluit op bezwaar te nemen.

3.6. Gelet op al het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek toe te wijzen in die zin, dat het college verzoekers binnen 24 uur opvang moet bieden tot zes weken nadat op het bezwaarschrift is beslist.

Conclusie en gevolgen

  1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat verzoekers binnen 24 uur opvang moet worden geboden tot zes weken nadat op het bezwaarschrift is beslist.

  2. De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding te bepalen dat het betaalde griffierecht aan verzoekers wordt vergoed en dat verzoekers ook een vergoeding krijgen van hun proceskosten, tot een bedrag van € 1814,- (1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.


Voetnoten

Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.