ECLI:NL:RBNHO:2025:9971 - Rechtbank Noord-Holland - 28 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 11720827 \ CV EXPL 25-1533 Uitspraakdatum: 28 augustus 2025
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
Stichting Parteon te Zaanstad de eisende partij gemachtigden: [gemachtigde] en mr. F.A. Rippen
tegen
[gedaagde] te [plaats] de gedaagde partij niet verschenen
1 De procedure
1.1. De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.
2 De beoordeling
2.1. De eisende partij vordert – samengevat – ontbinding van de huurovereenkomst van een garage aan de [adres] in [plaats] (hierna: het gehuurde), ontruiming van het gehuurde en veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van € 1.119,70, vermeerderd met een gebruiksvergoeding voor elke maand dat het gehuurde in gebruik blijft, te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten en te verminderen met deelbetalingen.
2.2. De eisende partij legt aan de vordering ten grondslag dat de gedaagde partij tekortschiet in de nakoming van de huurovereenkomst en dat deze tekortkoming ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
Geen ambtshalve toetsing van de precontractuele informatieplichten
2.3. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar en een consument, gesloten op 13 december 2012. Gelet op de implementatie van de Richtlijn 2011/83 betreffende consumentenrechten per 13 juni 2014 wordt deze overeenkomst niet ambtshalve getoetst aan de informatieplichten van Afdeling 2B van Titel 5, Boek 6 BW.
Ambtshalve toetsing van oneerlijke bedingen
2.4. De kantonrechter is, gelet op het Dexia-arrest
2.5. Artikel 4.2 van de huurovereenkomst betreft een huurprijswijzigingsbeding. Dat luidt als volgt: ‘4.2 De huurprijs kan jaarlijks op 1 juli worden verhoogd met een door de verhuurder vast te stellen percentage.’
2.6. Dit beding valt onder punt 1 onder j en l en punt 2 sub b en d van de bijlage bij Richtlijn 93/13/EEG. Deze bijlage bevat een indicatieve en niet-uitputtende lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt.
2.7. Aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet onderhavig prijswijzigingsbeding niet; het bevat immers geen enkele reden voor toepassing van het beding en ook geen mogelijkheid voor de consument om de economische gevolgen daarvan in te schatten. Op basis van dit beding zou de eisende partij de huurprijs immers jaarlijks met een onbeperkt percentage kunnen verhogen. Gelet hierop wordt dit beding vermoed oneerlijk te zijn.
2.8. De eisende partij heeft in de dagvaarding aangegeven dat zij zich bij voorbaat refereert aan het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot de ambtshalve toetsing van bedingen in de huurovereenkomst en de toepasselijke algemene voorwaarden en niet wenst om zich hier nog nader over uit te laten. Daarom vernietigt de kantonrechter het prijswijzigingsbeding in de huurovereenkomst.
2.9. Dit heeft tot gevolg dat alleen de oorspronkelijk overeengekomen prijs verschuldigd is (€ 73,98 per maand). De oorspronkelijke hoofdsom is daarom toewijsbaar tot een bedrag van € 1.405,62 (€73,98 x 19).
2.10. Uit de overgelegde stukken blijkt daarnaast dat op de overeenkomst(en) de volgende algemene voorwaarden van de eisende partij van toepassing zijn verklaard: ‘Algemene huurvoorwaarden (garage/autobox/parkeergelegenheid)’ van 17 november 1986 (hierna: de algemene voorwaarden).
2.11. De kantonrechter heeft geconstateerd dat in de algemene voorwaarden (verder) geen bedingen staan die verband houden met de onderhavige vordering. Daarom zal de kantonrechter deze bedingen niet toetsen op (on)eerlijkheid.
Wat is toewijsbaar?
2.12. De gedaagde partij heeft deelbetalingen gedaan van (in totaal) € 1.275,45. Gelet op het voorgaande is de gevorderde hoofdsom toewijsbaar tot een bedrag van € 130,17. Voor het overige is de vordering toewijsbaar, omdat deze de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
Conclusie en proceskosten
2.13. De vordering wordt (gedeeltelijk) toegewezen.
2.14. De gedaagde partij wordt (overwegend) in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.
3 De beslissing
De kantonrechter:
3.1. ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst;
3.2. veroordeelt de gedaagde partij om de garage aan het adres [adres] binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen met alle zich daarin en/of daarop bevindende zaken;
3.3. veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 130,17, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 21 mei 2025 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.4. veroordeelt de gedaagde partij om aan de eisende partij een bedrag van 73,98 per maand, of gedeelte daarvan, dat de gedaagde het gehuurde in gebruik heeft na 31 mei 2025;
3.5. veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op: dagvaarding € 146,14; griffierecht € 340,00; salaris gemachtigde € 40,00;
3.6. verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.7. wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
HvJ EU 27 januari 2021, C‑229/19 en C‑289/19, ECLI:NL:EU:C:68 (Dexia).
Artikel 3 lid 3 Richtlijn 93/13/EEG.
HvJ EU 26 april 2012, C-472/10, ECLI:EU:C:2012:242 en HvJ EU 21 maart 2013 (RWE Vertrieb), C-92/11, ECLI:C:EU:2013:180; zie ook het Rapport Ambtshalve Toetsing III pag. 35 en 36.
Artikel 5 Richtlijn 93/13/EEG.